• No results found

Problemen en conflicten

In document 1939-1945 D E E L II C (pagina 48-56)

Het was voor de Nederlands-Indische autoriteiten op Ceylon en in Australië in die eerste periode van ballingschap het belangrijkste pro­ bleem hoe zij geheime verbindingen met Indië konden opbouwen — aan de N ederlandse gezant in Australië, dat zij elke zes maanden een verslag over haar werkzaam heden moest opstellen (wij hebben geen van die verslagen kunnen vinden) en dat zij elk jaar in april en oktober een ontwerp-begroting moest opstellen voo r de uitgaven en inkomsten in het tw eede halfjaar van het betrokken, resp. het eerste van het volgend jaar.

1 B rie f 2 okt. 1942, van van Hoogstraten aan van M ook.

‘e r w a s n i e t s’

hun eerste pogingen daartoe zullen wij straks een aparte paragraaf wijden. Andere problemen, minder belangrijk, waren even urgent. Wat aan strijdkrachten was ontsnapt, moest weer in de oorlogvoering geïntegreerd worden en er moest beslist worden waar de opleiding van de leerling- vliegers zou worden voortgezet.

Beginnen wij met het eerste, dan dient er op gewezen te worden dat vooral van de marine veel meer opvarenden ontkomen waren naar Australië dan naar Ceylon. Schout-bij-nacht Coster had er handen vol werk aan — de marinemannen, voorzover zonder oorlogsbodem gearri­ veerd (‘een samengeraapt zootje gedesillusioneerde mensen’, aldus later een der officieren1), kwamen goeddeels in Fremantle bij Perth, in West- Australië dus, terecht. ‘ Er was niets’, vertelde Coster aan de Enquêtecom­ missie.

‘Er w as geen plaats o m de m en sen o n d er te brengen. E r was geen o rganisatie die v o o r v o ed se l, en geen organisatie d ie v o o r kleren zorgde. A lles m o est w o rd en g eïm p ro viseerd . Ik heb daarbij v e e l hu lp gehad v an de A ustralische m arine. M et die hulp heb ik m en sen op gevan gen , die praktisch naakt aankw am en. Ik b ed o el dan in shirt en short, w aarm ee de m en sen in Indië aan b o o rd w aren gezet. V o o r A u stralië, w aar het k o eler is dan in Indië, w as dat niet v o ld o en d e . Er m oest deze m en sen o o k w e e r m ilitaire geest bijgebracht w o rd en . D o o r alles w at ze hadden m eegem aak t, was het m o reel van de m en sen aan van kelijk niet h o o g te n o em e n .’ 2

Van Fremantle werden de bedoelde marinemannen naar M elbourne getransporteerd (een treinreis van v ijf etmalen) — vandaar vertrokken de meesten per schip naar Engeland. Wat de in Australië achtergebleven marine-eenheden verricht hebben, komt in hoofdstuk 5 aan de orde — hier w illen wij slechts vermelden dat van de drie onderzeeboten die Australië hadden bereikt, spoedig twee als operationele eenheden w eg­ vielen: de ‘K 8’ werd voor de sloop verkocht en de bij de aanval van de Japanse dwerg-onderzeeboten op de haven van Sydney beschadigde ‘ K 9’ werd eerst door de Australische marine als oefenschip gebruikt voor het leren hanteren van Wz'r-opsporingsapparaten en vervolgens door de Nederlandse marine als opslagplaats voor stookolie.3

Wat het aan de bezetting ontkomen vliegpersoneel van M LD en M ilitaire Luchtvaart betrof: het behoefde, leek het, geen tekort te hebben aan toestellen. De Netherlands Purchasing Commission in de Verenigde 1 Getuige J. S. Bax, Enq., dl. VIII c, p. 1205. 2 Getuige Coster, a.v., p. 644. 3 Toen de onderzeeboot als zodanig in '44 naar N ieu w -G u in ea werd gesleept, sloeg hij in een storm los en werd op de kust gedreven.

s c h a m e l e o v e r s c h o t t e n

Staten had in '40 zowel daar als in Canada grote orders geplaatst en al betaald — er waren maar w einig toestellen op tijd in Indië aangekomen maar in maart '42 waren voor die tijd nog vrij grote aantallen o f daarheen onderweg o f bijna klaar om te vertrekken: afgezien van een aantal lestoestellen 36 Amerikaanse Kittyhawk- en 72 in Canada vervaardigde

Hurricane-jagers, 60 Mitchell-bommenwerpers, 48 torpedolanceervlieg-

tuigen (Bostons) en 24 Sikorsky-vliegboten; van de Kittyhawk-jagers waren er, samen met de 48 Bostons, 18 naar Australië onderweg, van de Mitchell- bommenwerpers 12 daar zelfs al gearriveerd; ook stonden in de Vere­ nigde Staten 14 Loc&/zm/-transporttoestellen voor verscheping gereed. Daarenboven dienden nog 102 Mitchells, 162 duikbommenwerpers, 12

Catalina-vliegboten en 29 transporttoestellen afgeleverd te worden, de

meeste van april '42 af. Indië had zich op de komst van veel van deze toestellen voorbereid — gelijk al vermeld, bevonden zich ten tijde van de algemene capitulatie van het Knil achttien bemanningen voor de Mitchells in Australië en v ijf in Brits-Indië.

V oor veel van al deze toestellen konden de M LD en de Militaire Luchtvaart geen vliegpersoneel meer leveren en dat leidde ertoe dat de

Netherlands Purchasing Comtnission in de Verenigde Staten, zulks in over­

leg met Londen, tot grote doorverkopen overging. De enige toestellen waarop nog prijs werd gesteld, waren lestoestellen, Alitchell-bommen- werpers (voor de M ilitaire Luchtvaart) en Cöto/ma-vliegboten (voor de M LD).

D ie Catalina’s zouden pas van september '42 a f geleverd worden — in eerste instantie beschikte de M LD dus slechts over de 4 vliegboten die op C eylon waren gearriveerd en de 5 die (na de ramp van Broome) in Australië ter beschikking stonden. De daar binnenkomende Bostons wer­ den door de Nederlands-Indische Com m issie aan de Royal Australian A ir

Force verkocht (hetgeen een van de vliegers van de M LD deed opmerken:

‘Bij alle tikken op de M LD -hoofden kon dat er ook nog wel bij’ 1) en over de 5 aanwezige Catalina's kwam het tot een hevig touwtrekken tussen Helfrich en de commissie. De commissie w ilde ze gebruiken voor het contact met onbezette punten in de Grote Oost en met de Verenigde Staten, Helfrich wilde ze aan de 4 op C eylon toevoegen. Gerbrandy en van M ook (die toen al in Londen was) werden in het dispuut gemengd. D e Bevelhebber Strijdkrachten Oosten kreeg zijn zin: de 5 Catalina’s vlogen naar Ceylon. Daar arriveerden ook 5 bestelde en betaalde Mitchells ' Aangehaald in J. J. N ortier: Acties in de Archipel. De Intelligence-operaties van Nejts III

in de Pacific-oorlog (1985), p. 1 2 1 (verder aan te halen als: Nortier).

T E K O R T A A N V L I E G T U I G E N

— daarvan maakte de Royal A ir Force zich meester; de gereedstaande bemanningen vertrokken naar Australië. N iet dat het daar voor Coster eenvoudiger was, Mitchells ter beschikking te krijgen! De 12 die er begin maart aangekomen waren, werden door van M ook en generaal van Oyen op dringend verzoek van de (uit Indië uitgeweken) Amerikaanse lucht- macht-generaal George H. Brett aan de Amerikaanse luchtmacht overge­ dragen. W el werd begin april '4.2 besloten, met aanvulling van Australi­ sche krachten een Nederlands MitcheU-squadron te vormen (het i8th

squadron dat officieel op 4 april '42 werd opgericht), maar het kostte de

grootste moeite om te bereiken dat van de binnenkomende, door N e- derlands-Indië bestelde en betaalde Mitchells althans enkele aan dat

squadron werden toebedeeld; tw ee-en-een-halve maand na de oprichting

beschikte het nog maar over 5 toestellen — alle overige hadden de Amerikanen geweigerd over te dragen.

Het was er een treffend symptoom van hoe w einig Nederland nog maar in de melk te brokkelen had'.

Wat geschiedde met de leerling-vliegers ?

D e verst gevorderden konden aan de M LD en het i8th squadron ter beschikking worden gesteld maar veruit de meesten dienden hun oplei­ ding te voltooien. Waar? Een proef in Australië mislukte: er waren tekorten aan reserve-onderdelen en vliegbenzine. Helfrich deed weten dat de verdere opleiding in Brits-Indië kon geschieden, maar van M ook en van Oyen beslisten anders. Wachten tot er in Australië voldoende materiaal was, leek in maart '42 te riskant — op de 15de seinde van M ook naar Londen dat hij overleg had gepleegd met de Australische autoriteiten en met generaal Brett en dat allen accoord waren gegaan met het denk­ beeld dat de leerling-vliegers in de Verenigde Staten verder zouden worden opgeleid. Van O yen vloog daar begin april naar toe — vijfhon- derdtwee-en-dertig instructeurs en leerling-vliegers (zeventig instruc­ teurs, vierhonderdtwee-en-zestig leerlingen) volgden per schip — van hen waren negentig door hun vrouw vergezeld en zij hadden ook nog zeven-en-vijftig kinderen bij zich.

D e Amerikaanse behoefte om zo spoedig m ogelijk de beschikking te hebben over eigen toestellen deed ook de in Australië aangekomen transportvliegtuigen van de M ilitaire Luchtvaart en verkeersvliegtuigen

s c h a m e l e o v e r s c h o t t e n

van K LM en Knilm uit Nederlands bezit verdwijnen. D ie vliegtuigen begonnen in maart met opdrachten voor de Amerikanen uit te voeren maar in de loop van april werd er door dezen op aangedrongen dat zij aan het Amerikaanse Transport Command zouden worden overgedragen. Toen dat werd geweigerd, pasten de Amerikanen een effectief drukmid­ del toe: als de Nederlands-Indische Com m issie en Knilm-directeur Versteegh in hun weigering volhardden, zou voor de K L M - en K nilm - toestellen geen benzine meer ter beschikking worden gesteld. ‘Wij w er­ den dus tegen de muur gezet’, aldus later een der piloten.1 D e commissie en Versteegh gaven toe: midden mei werden alle toestellen aan de Amerikanen verkocht. Het vliegend personeel dat al vele moeilijkheden met Versteegh had gehad, nam hem die verkoop in hoge mate kwalijk — bij wijze van protest vlogen de piloten vóór de overdracht met hun toestellen onder de grote verkeersbrug in de haven van Sydney door, hetgeen in de Australische pers het nodige stof deed opwaaien.

D e meeste marconisten en sommige boordwerktuigkundigen werden bij het / 8th squadron in Australië en het M L D -squadron op C eylon inge­ deeld, van de piloten gingen enkelen de opleiding voor oorlogsvlieger in de Verenigde Staten volgen, anderen werden met de resterende marconisten en boordwerktuigkundigen bij het inmiddels door Ver­ steegh opgerichte Westindisch Bedrijf van de K L M tewerkgesteld, nog anderen die geweigerd hadden naar Cura£ao te vertrekken, werden gemilitariseerd en aan het personeel van het Amerikaanse Transport Com­

mand in Australië toegevoegd.2

M oeilijkheden kwamen er ook bij de koopvaardij, zowel in Australië als in Brits-Indië.

1 G etuige G. A. de Stoppelaar, Enq., dl. III c, p. 814. 2 H elfrich keurde het a f dat niet allen die daarvoor in aanm erking kwam en, gem ilitariseerd en bij het Transport

Command ingedeeld waren. In april '43 schreef hij van Australië uit aan van M ook:

‘V o o r één ding m oet ik ernstig waarschuwen en dat is tegen het streven van Versteegh om zijn vliegers en overige bem anningen ‘v eilig te stellen’ . . . Een uitbreiding van de luchtverbindingen in W est-Indië, ‘waar men zo heerlijk v eilig vliegt’ , is te veroordelen . . . H et was veel beter geweest, indien allen bij de weerm acht waren in g e lijfd . . . Versteegh heeft dit tegengewerkt, daarbij gesteund door minister Albarda’ (brief, 7 april 1943, A R A , C o ll.-van der Plas, B 8) - ir. J. W . Albarda was tot februari '45 in de Londense kabinetten m inister van verkeer en waterstaat.

I N D O N E S I S C H E Z E E L I E D E N S T A K E N

De ruim 20 schepen die Australië wisten te bereiken, waren schepen van de KPM. Ze meerden in de havens van Sydney en Adelaide. Hun lager boordpersoneel bestond voor een groot deel uit Indonesiërs, in totaal omstreeks tweeduizend, die voordien louter in Indische wateren hadden gevaren. N u had een oorlog, waarbij zij zich persoonlijk niet betrokken voelden, hen van hun relaties en van hun vertrouwd milieu gescheiden en hen doen belanden in een verre haven waar het kil was. De taal verstonden zij er niet en alles wat zij wilden aanschaffen, was duur. ‘Hun Indisch loon’, aldus van der Plas, ‘was nauwelijks genoeg voor een pakje sigaretten.’ 1 D ie lage lonen (‘de KPM was niet zulk een erg humane baas’, schreef later de oud-marine-officier Vromans op grond van zijn jarenlange ervaring in Indië2) hadden zij in Indië steeds geac­ cepteerd, maar in Australië constateerden zij dat zeelieden van andere nationaliteit die hetzelfde werk deden, een hogere gage hadden o f kregen. Dat laatste gold voor de Chinese opvarenden van andere schepen die tot staking waren overgegaan en die met steun van hun gezant bereikt hadden dat hun gage aan die van de Australische zeelieden was gelijkge­ steld.

In de tweede helft van maart nam de ontevredenheid der Indonesiërs van dag tot dag toe. Zij wendden zich tot het kantoor van de KPM -agent te Sydney en vonden er geen gehoor voor hun verlangens, verm oedelijk omdat de man, die met werk overstelpt was, vreesde dat een belangrijke, in de oorlog toegestane loonsverhoging na de oorlog niet meer ongedaan kon worden gemaakt. M ede onder invloed van vertegenwoordigers van de Seameti’s Union o f Australia en vooral ook van de militante Australische

Waterworkers Union (een vakbond van havenarbeiders waarin communis­

ten een belangrijke rol speelden) kwam het tot weigeringen om uit te varen.3 Van der Plas, die de Indonesiërs in hun eigen taal kon toespreken, werd te hulp geroepen. ‘ Ik ben er’, aldus zijn relaas, ‘met heel veel moeite in geslaagd om die mensen, op een enkele uitzondering na, weer aan het varen te krijgen. Ik heb hun . . . gezegd dat er verbeteringen zouden worden ingevoerd, die dan ook volkom en gemotiveerd waren.’4 Van der Plas had evenwel geen enkele bevoegdheid om die toezegging te doen — de verbeteringen bleven dan ook uit. Het gevolg was dat op 1 april '42 een kleine zevenhonderd van de ca. tweeduizend Indonesische schepe­

1 Getuige van der Plas, Enq., dl. V III c, p. 1393. 2 A. G. Vrom ans: ‘ N otities bij het VlIIste verslag van de Enquêtecom m issie’ (z.j.), p. 222. 3 Er bevonden zich onder de Indonesische zeelieden enkelen die enig Engels konden spreken. 4 Getuige van der Plas, Enq., dl. VIII c, p. 1393.

lingen het werk neerlegden. De KPM -agent koos de gemakkelijkste oplossing: hij waarschuwde de Australische autoriteiten en liet de stakers aan de wal zetten, waarmee zij automatisch illegale immigranten werden. Zij werden gearresteerd en in een in het Engels gevoerde (en dus door de meesten niet te volgen) procedure tot gevangenisstraf veroordeeld.

In eerste instantie kwamen zij in diverse gevangenissen terecht, later in ’42 werden zij in Cowra, ca. 200 km ten westen van Sydney (zie kaart II op pag. 17), in een interneringskamp opgesloten — wij komen op deze groep in hoofdstuk 3 terug en w illen hier slechts vermelden dat van der Plas, toen w eer in Australië teruggekeerd, in januari '43 aan van M ook schreef dat zijn ‘aanvankelijke indruk bevestigd (was) van een door incompetentie en kortzichtigheid van de K PM ten onrechte interneren van een zeer groot gedeelte van deze mensen.’ 1

Aan boord van de schepen waren de stakers vervangen door Austra­ liërs, Brits-Indiërs en Chinezen, van wie aan de Australiërs en de C h i­ nezen de gages moesten worden betaald die aan de opgesloten Indone­ siërs geweigerd waren.

Iets later dan in Australië kwam het in Brits-Indië, nl. in Bom bay, tot werkweigeringen van Indonesische schepelingen. Men wist er dat begin april op één dag in de G o lf van Bengalen drie KPM-schepen door de Japanners tot zinken waren gebracht, welnu: toen midden mei een KPM -schip uit Bom bay naar O ost-Afrika moest uitvaren, weigerde de gehele Javaanse bemanning aan boord te blijven. Dat voorbeeld werd op drie andere schepen gevolgd. Er waren bijna honderd werkweigeraars. Enkelen hunner werden op verzoek van de Nederlandse consul gearres­ teerd, maar dit had een averechts effect: binnen zes weken waren er in Bom bay bijna zevenhonderd Indonesische schepelingen die van boord waren gegaan. Wat te doen met deze groep? D e in maart '42 in Londen afgekondigde vaarplicht gold niet voor hen en in Brits-Indië waren zij geen illegale immigranten maar arbeiders die door hun werkgever waren ontslagen. Zij wendden zich voor steun tot de Nederlandse consul. Die kon niet zo spoedig onderdak voor hen vinden en verleende ook geen financiële hulp. Enige tijd lang kregen de betrokkenen toen een gering ' Brief, 30 jan. 1943, van van der Plas aan van M o o k (A RA , C oll.-van M ook, 7).

S T A K I N G I N B R I T S - I N D I Ë

bedrag van de A ll India Moslem League maar zij bleven op bijstand van Nederlandse zijde aandringen. Er vonden betogingen voor het consu- laatsgebouw plaats, enkelen werden wegens ordeverstoring gearresteerd. Later in '42 verklaarden ca. vierhonderd van de bijna zevenhonderd Indonesische schepelingen zich alsnog bereid, op een KPM -schip uit te varen, de bijna driehonderd die dat bleven weigeren, werden, nadat terzake telegrafisch overleg was gepleegd met van M ook, eind '42 door de Britse autoriteiten opgepakt en zonder enige rechterlijke uitspraak geïnterneerd in een kampcomplex te D eoli, midden in Brits-Indië gele­ gen, waar zich ook ruim tweeduizend in Brits-Indië opgepakte Japanners bevonden.

In het complex waren goede behuizingen, de rantsoenen waren ruim en er behoefde niet gewerkt te worden, evenwel: velen van de Indone­ siërs waren ten zeerste verbitterd wegens het feit dat zij van hun vrijheid waren beroofd. ‘ De mensen’, zo rapporteerde in september '43 Abdoel­ kadir aan van M ook, ‘begrepen niet waarom zij geïnterneerd waren en beschouwden dit als een plagerij van de KPM .’ 1 Ruim een maand later ging een Nederlandse marine-officier in D eoli op inspectie. Hij kreeg van wat hij ‘de opruiers’ noemde, te horen, ‘dat ons gouvernement hen w el wist te vinden om ze te laten werken maar hen niet voor de internering had weten te behoeden en dat ze liever tot aan hun dood in het kamp bleven dan ooit met het Nederlands gouvernement samen te werken.’2 Evenals Abdoelkadir had gedaan, trachtte de marine-officier vrijwilligers te vinden die als gemilitariseerd arbeider op C eylon zouden gaan werken. Hij herhaalde daarbij wat Abdoelkadir al had gezegd: ‘dat als zij niet wilden werken, het gouvernement niet voor hun terugkeer naar Java zou zorgen maar hen na de oorlog aan hun lot zou overlaten.’3 Abdoelkadir had met veel moeite een kleine vijftig bereid gevonden om in Australië aan het werk te gaan (deze groep is eind '43 daarheen vertrokken) — de marine-officier kreeg er veertig bijeen die naar Ceylon wilden gaan. Hij stelde voor dat ook de resterende ca. tweehonderd niet-werkwilligen daarheen zouden worden overgebracht maar dat voor­ stel is niet uitgevoerd: zij zaten, voorzover bekend, aan het einde van de oorlog nog steeds in D eoli geïnterneerd.

' A b d o elk ad ir:‘ M em orandum ’ 19 sept. 1943 (a.v., M K , M 185, M.I.W.). 2 'U ittrek­ sel van een verslag d.d. 31 okt. 1943 van de luitenant-ter-zee eerste klasse K. G. T ie l’ , p. 2 (a.v.) 3 A.v., p. 5.

f

In document 1939-1945 D E E L II C (pagina 48-56)