• No results found

Eerste pogingen tot contact met Indië

In document 1939-1945 D E E L II C (pagina 56-77)

Eerder in dit hoofdstuk schreven wij dat het voor de Nederlands-Indische autoriteiten op C eylon en in Australië in die eerste periode van balling­ schap het belangrijkste probleem was hoe zij geheime verbindingen met Indië konden opbouwen. Een formidabel probleem! Er was terzake in Indië niets voorbereid. Precies zoals de Nederlandse regering in mei '40 in Nederland was overvallen door de snelheid van de Duitse opmars, was het gouvernement in Indië overvallen door de snelheid van de Japanse. Het Knil had voorbereidingen getroffen voor het voeren van een guerrilla maar daarbij was onvoldoende beseft dat guerrillastrijders mede afhankelijk zouden zijn van goede verbindingen met de Gealli­ eerde wereld. Er waren begin maart '42 op Java slechts enkele bruikbare zendapparaten in voorbereiding - een daarvan nam ir. Jansen, die wij al noemden, mee naar Australië.

Pas in een later hoofdstuk w illen wij de algemene moeilijkheden schetsen waarmee in Indië in te zetten geheime agenten te maken kregen — hier w illen wij ons beperken tot het weergeven, uit die begintijd, van de feiten en hun achtergrond.

Wij beginnen met Ceylon.

Zoals al vermeld, ontving admiraal Helfrich, nauwelijks in Colom bo gearriveerd, van minister-president Gerbrandy de opdracht om enkele tientallen personen, Europeanen dan w el inheemsen, naar N oord-Sum a­ tra te zenden, waar zij in eventueel door de Japanners bezette gebieden actief moesten worden — de Japanners waren toen nog niet op N oord- Sumatra geland. Dat deden zij pas in de nacht van 1 1 op 12 maart '42 en de er zich bevindende hoofdmacht van het Knil gaf zich ruim twee weken later, 28 maart, over. Kort tevoren had haar bevelhebber, generaal R. T. Overakker, via zijn zender, waarmee hij a f en toe Colom bo kon bereiken, doen weten dat hij nog met de Japanners slaags was — in een van zijn laatste telegrammen heette het dat hij op 2 1 maart zware verliezen had toegebracht aan een Japanse colonne. Nadien werd op 28 maart nog in Sydney opgevangen dat de verbinding verbroken was. Werd er, ondanks het Japanse bericht dat Overakker had gecapituleerd, toch nog doorge­ vochten? Algemeen: wat gebeurde op Sumatra? Hoe werden er de

E E R S T E G E H E I M E M I S S I E N A A R S U M A T R A

krijgsgevangenen behandeld? Wat was het lot der Europeanen? Het waren allemaal vragen waarop geen antwoord kon worden gegeven. Vandaar dat Helfrich in samenwerking met de Britse geheime dienst besloot, een eerste geheime agent naar Sumatra te zenden. Hij koos er een van de v ijf officieren van het Knil voor uit die in '41 naar Engeland waren gezonden en die begin maart '42 met de ‘C olom bia’ op Ceylon waren gearriveerd: luitenant H. E. Wijnmalen. Deze had als nadeel dat hij geen Indonesiër was maar een Indische Nederlander, evenwel: hij had een nogal donkere huidskleur. Hij had op Sumatra gediend, 11I. in het gebied van Padang, en hij kende de taal der Minangkabauers.

D e opzet was dat hij, na niet ver van Padang geland te zijn, zich als inheemse zou verm om m en en dat hij, afgezien van de algemene inlich­ tingen die hij zou kunnen verzamelen, contact zou trachten op te nemen met de troepen van Overakker. ‘M en w ist’, aldus later luitenant-ter-zee eerste klasse C. W. Th. baron van Boetzelaer, commandant van de on­ derzeeboot ‘K 15 ’ die hem zou afzetten, ‘dat er boven Padang nog troepen waren en daarmee moest hij in contact komen.’ 1 ‘Boven Padang’ — ja, maar Overakkers laatste bericht was uit het Alasdal gekomen, dat he­ melsbreed meer dan 500 km van Padang verwijderd is. M et Wijnmalen was de afspraak gemaakt dat hij e lf dagen na te zijn afgezet, weer op dezelfde plaats door de ‘K 15 ’ zou worden opgehaald en dat, kwam hij in de betrokken nacht niet opdagen, de ‘K 15 ’ ook in de twee daarop volgende nachten een rubberboot naar de kust zou zenden, waar de geheime agent zijn aanwezigheid met een seinlamp zou melden.

W ijnmalen werd door de ‘ K 15 ’ in de nacht van 12 op 13 mei 30 km bezuiden Padang naar een klein eiland gebracht. D e ‘K 15 ’ keerde in de nacht van 23 op 24 mei en in de twee daarop volgende nachten naar die plek terug. Er was geen spoor van Wijnmalen te bekennen.

De eerste missie van C eylon uit was volledig mislukt.

W ijnmalen was kort na zijn landing door een inheemse instantie gearresteerd en aan de Kenpeitai overgedragen. A lle martelingen ten spijt (ze waren zo sadistisch dat hij op een gegeven moment om een revolver vroeg teneinde z elf een einde te maken aan zijn lijden), weigerde hij iets los te laten. Als spion werd hij door de Japanners geëxecuteerd.

‘Het is m oeilijk’, schrijft Bezemer, ‘zich aan de indruk te onttrekken dat het uitzenden van W ijnmalen op te dilettantische wijze is geschied. Zo zou hij blikjes met voedsel hebben meegekregen die in Sumatra

s c h a m e l e o v e r s c h o t t e n

onbekend waren, waardoor duidelijk moest zijn, toen hij opgepakt werd, dat hij van buiten a f was geïnfiltreerd.’ 1

Gaan wij nu naar Australië, dan zij er allereerst op gewezen dat van M ook en anderen Java hadden verlaten met de stellige indruk dat het daar, conform de aanwijzingen van generaal ter Poorten, in verscheidene streken tot voortgezette strijd zou komen. Gerbrandy stuurde van M ook midden maart het verzoek, hem zo uitgebreid m ogelijk in te lichten omtrent de gebeurtenissen in Indië voor en na de algemene capitulatie van het Knil. Van M ook voldeed aan dat verzoek begin april met een lang telegram waarin hij berichtte dat de ‘capitulatie eerst 8 maart uitge­ voerd’ was; hij vervolgde: ‘ Hiervan schijnen troependelen bezuiden Bandoeng te hebben gebruik gemaakt om zuidwaarts en oostwaarts uit te w ijken’ (die troependelen waren vrijw el onm iddellijk naar de Knil- kampementen teruggekeerd). ‘O f en hoe lang strijd in bergterrein . . . zal kunnen worden voortgezet, is vooral door gebrek aan berichten en kennis omtrent sterkte overblijvende troependelen niet te voorspellen.. . . Aan­ genomen moet worden dat troependelen onder generaals Schilling, Pesman en C o x ’ (die generaals hadden zich alle drie op 8, resp. 9 maart overgegeven) ‘strijd bezuiden Bandoeng en tussen Bandoeng en Tjilatjap hebben voortgezet, hetgeen ook kan worden verondersteld van troepen benoorden Malang onder generaal Ilgen’ (deze generaal had op 9 maart gecapituleerd). In werkelijkheid was op Java niet meer geschied dan dat hier en daar groepen Knil-militairen alsook Australische en Britse m ili­ tairen zich in bergachtige gebieden hadden teruggetrokken — zij waren evenwel niet in staat met de Japanners gevechten van enige betekenis aan te gaan.

H oe dit alles zij, het was evident wenselijk om zo spoedig m ogelijk een o f meer geheime agenten naar Java te laten vertrekken. Gerbrandy g a f daar telegrafisch opdracht toe: ook uit Australië moesten agenten uitgezonden worden.

In w elk Geallieerd verband en onder wiens leiding?

In maart en in de eerste helft van april '42, toen MacArthur zijn hoofdkwartier nog niet had opgericht, waren de verhoudingen in Au­ stralië bij uitstek verward. Pas op 18 april trad MacArthur als opperbevel­ hebber in de South-West Pacific Area in functie met de Australische 1 Bezem er, p. 14 1.

E G E R T O N M O T T

opperbevelhebber, General Sir Thomas A. Blamey onder zich als Com-

tnander Allied Land Forces. Blam ey was het die later in april, in overleg met

de Britse militaire autoriteiten in Londen, opdracht gaf, een speciale organisatie op te richten voor het verzamelen van intelligence en het uitvoeren van geheime operaties in MacArthurs gezagsgebied: het Inter-

allied Services Department oftewel het ISD. Hoofd daarvan werd een Brits

reserve-officier, Lieutenant-Colonel G. Egerton Mott. Wij komen in latere hoofdstukken terug op dat IS D en op de diverse reorganisaties die in '42 en in '43 op het gebied van de geheime diensten werden uitgevoerd — voorshands heeft de lezer slechts met Egerton Mott te maken.

Deze Britse officier nu was al in Australië aan het werk getogen voordat het IS D werd opgericht. Hij was in Soerabaja firmant geweest van een grote Britse firma en tegelijk vertegenwoordiger van de (in Zuidoost- Azië in hoofdzaak met op economisch gebied vooraanstaande Britten werkende) Britse Special Operations Executive, oftewel SO E, niet van de Britse Military Intelligence. Wij herinneren er aan dat men die twee Britse geheime diensten scherp van elkaar dient te onderscheiden: een van de belangrijkste taken van de Military Intelligence, d.w.z. van M I-6, was het verzamelen van militaire inlichtingen, S O E daarentegen, in de zomer van '40 opgericht, diende de sabotage in de bezette gebieden te bevor­ deren en moest toewerken op de vorm ing van ondergrondse legers. Egerton M ott was dus geen ervaren Intelligence-man maar hij represen­ teerde wèl een Britse geheime dienst en dat feit liet niet na op de in Australië aangekomen Nederlandse autoriteiten indruk te maken. Van de Britse Military Intelligence wisten zij weinig, van S O E niets, en de ver­ woede onderlinge strijd welke die twee geheime diensten in Londen leverden, was hun onbekend. Egerton Mott representeerde voor hen ‘de’ Britse Intelligence die al vóór de oorlog (en toen goeddeels ten onrechte) de naam had gehad, een bij uitstek deskundige en efficiënte dienst te zijn.

Onder die uit Indië ontkomen Nederlanders waren er twee die in Indië op Intelligence-gebied actief waren geweest o f met bepaalde aspecten daarvan te maken hadden gehad: Lovink, die de Japanse spionage bestre­ den had en in dat kader nauw met de Britse alsook met de Amerikaanse en de Franse Intelligence had samengewerkt, en Warners die ir. Jansen opdracht had gegeven, bruikbare zenders te construeren. O ok bevond zich in Australië kapitein-luitenant-ter-zee G. B. Salm, die in februari '41 door Helfrich als verbindingsofficier naar M elbourne was gezonden en die daar veel contact had gehad met de Intelligence-afdelingen van de Australische hoofdkwartieren. Warners nu was er vrijw el onmiddellijk

na zijn aankomst voor gaan zorgen dat de daar gevestigde Nederlands- Indische autoriteiten de beschikking zouden krijgen over een eigen sterke zender; deze was in de eerste plaats nodig om codetelegrammen te wisselen met de zender die Helfrich op C eylon had kunnen installeren (een van de daar aankomende schepen had een zendinstallatie van de Koninklijke Marine uit Indië meegenomen) — voor verkeer met Helfrich moest aanvankelijk gebruik worden gemaakt van zenders van de Austra­ lische strijdkrachten en dat was evident ongewenst. Toen nu vast­ stond dat Warners naar Londen zou vertrekken, werd de opdracht om voor een zender bij M elbourne te zorgen aan een verbindingsspecialist van de Koninklijke Marine gegeven, luitenant-ter-zee eerste klasse J. J. Quéré — onder diens verantwoordelijkheid kwam die zender door de bemoeienissen van ir. Jansen tot stand; hij werd in ju li '42 in gebruik genomen.

O ok Salm kreeg een belangrijke taak. MacArthur en Blam ey achtten het van vitaal belang dat er een Nederlands militair bureau kwam dat alle over en eventueel uit Indië verkregen berichten zou verzamelen en analyseren — wenselijk was óók (er was in die tijd in Australië een aanzienlijke angst voor een Japanse V ijfde Colonne) dat aan Nederlandse kant een instantie zou worden opgericht die werkzaam zou zijn op veiligheidsgebied. Salm kreeg onm iddellijk de nodige hulp van de A u­ straliërs en Amerikanen (hij had bureauruimte, kantoorpersoneel en schrijfmachines nodig) en spoedig functioneerde onder hem een dienst waarbij niet alleen officieren van de Koninklijke Marine en van het Knil maar ook enkele Britse en Australische officieren en een aantal burgers werkzaam waren. Die dienst had twee afdelingen: een voor de militaire berichtgeving met als hoofd kapitein Spoor en een veiligheidsafdeling met als hoofd luitenant-ter-zee eerste klasse J. A. F. H. D ouw van der Krap. De dienst had, toen hij opgericht werd, geen naam gekregen, maar toen Salm beslissen moest, w elk briefhoofd hij zou gebruiken, koos hij er een: de Netherlands Forces Intelligence Service oftewel de Nefis.

Wij onderstrepen dat Salm en zijn Nefis in die vroege fase niets te maken kregen met het uitzenden van geheime agenten naar Indië: dat was het werk van Egerton Mott.

Uiteraard had deze behoefte aan Nederlandse assistentie. W ie hem het beste zou kunnen helpen, was Lovink — deze had trouwens met gouver- neur-generaal van Starkenborgh de afspraak gemaakt dat hij, buiten Indië gekomen, vooral op het gebied van het geheime werk actief zou zijn. Lovinks eerste taak was evenwel, van Starkenborghs waarschuwing in­ zake van M ook persoonlijk aan Gerbrandy over te brengen. Overigens

Q U É R É A A N M O T T T O E G E V O E G D

werd het hem in Australië ook niet m ogelijk gemaakt, ten aanzien van eventuele geheime operaties actief te worden, want van M ook zei hem dat hij nu de baas was en dat hij de leiding bij die operaties aan van der Plas w ilde toevertrouwen. Een burger! D ie opzet werd door schout-bij- nacht Coster afgewezen: deze gaf Quéré de opdracht, Egerton Motts medewerker te worden — het was Lovink die Quéré bij Egerton Mott introduceerde. Niet dat Quéré iets voor de hem gegeven opdracht vo eld e! Hij was in '34, dertig jaar oud, als marine-officier in Indië gekomen, was er o.m. commandant van een jager geweest en later hoofd geworden van het verbindingsbureau van de marine te Soerabaja. Toen er na de Slag in de Javazee vrijw el geen verbindingen meer te onderhouden waren, had hij de opdracht gekregen om naar Londen te gaan waar de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten, Furstner, graag over die deskundige kracht beschik­ te — hij had Australië bereikt in een van de twee Catalina's die op de avond van 6 maart Java hadden verlaten. Van Indië kende hij slechts de grotere plaatsen — hij was nooit in een kampong o f in het oerwoud geweest. N u moest hij in Australië blijven en verantwoordelijkheid aanvaarden op een gebied waarvoor hij de kennis miste en waarop hij geen enkele ervaring bezat! Hij drong er bij Coster op aan, een legerofficier te benoemen die de omstandigheden in Indië beter kende dan hijzelf. ‘Maar mijn argumenten’, schreef hij later1, ‘waren van geen nut en zo werd ik tegen mijn w il bij het Intelligence-w erk betrokken. Ik heb me dikwijls afgevraagd o f dit van marinezijde geen chauvinisme is geweest om de marine op de voorgrond te plaatsen.’2 Een ongelukkige beslissing! Toen zijn dienst zes maanden later nog geen enkel gegeven uit Indië had opgeleverd, schreef van Hoogstraten aan van M ook dat

‘C o ste r in de eerste plaats de fo u t heeft gem aakt, dit w e rk toe te ve rtro u w e n aan een m arin e-o fficier (Q uéré), d ie op het geb ied van de rad io verb in d in g en o n g e ­ tw ijfe ld k w aliteiten heeft doch van In d ië zo go ed als niets afw eet, en zulks terw ijl een an der ten v o lle v o o r de leid in g van dit w e rk gek w a lificeerd officier aan w ezig w as in de persoon v an Sp oo r.’ 3

1 B rie f van J. J. Q uéré aan K. .W. L. Bezem er, aangehaald in N ortier, p. 65. 2 Wij citeren in dit verband een passage uit het dagboek van kolonel Sandberg, de N eder­ landse vertegenw oordiger bij M acArthurs hoofdkw artier, die midden ju n i '42 schreef: ‘D e beruchte tegenstelling Leger - M arine heeft nog niets van haar kracht verloren; de M arine doet nog steeds m oeite, natuurlijk verdekt en daarom des te gevaarlijker, het leger in een hoek te drukken; het is eigenlijk bedroevend en bescha­ m end.’ 3 Brief, 2 okt. 1942, van van Hoogstraten aan van M o o k (A RA , C o ll.-van M oo k , 2).

H oe dit zij, Quéré kreeg een kamer in het bureau dat Egerton Mott in M elbourne had kunnen inrichten, constateerde tot zijn genoegen dat deze in een oud landhuis buiten Cairns, dat benoorden Brisbane ligt, een opleidingsschool voor geheime agenten kreeg alsmede, te Batchelor, ca. ioo km bezuiden Darwin, een vooruitgeschoven zendpost die voor het contact met uit te sturen agenten kon worden gebruikt. Kortom: Egerton M ott kreeg kennelijk de zaak goed van de grond.

Er is later over Quéré verschillend geoordeeld. In een begin februari '43 opgesteld lang overzicht, ‘ Geheime diensten’, schreef van der Plas over hem:

‘ E en w e l zeer aan trekkelijke figu ur als m ens. E erlijk en correct. Z e e r to egew ijd . M ist w è l in tu ïtie en fantasie, bij dit w e rk onm isbaar. Is g en eigd , form alistisch d iscip lin air te zijn. M ist . . . v o ld o e n d e o rgan isatieverm o gen . . . H et schuilt o ve rig e n s v o o r een groo t g e d ee lte h ierin dat Q u éré w e l z e lf n au w gezet en veel w e rk verzetten kan, maar niet go ed anderen efficiënt kan laten w e rk en . . . A ls radiotechnicus zeer go ed.’ 1

N iet gering die bezwaren: gebrek aan intuïtie en fantasie, te form alis­ tisch, geen groot organisatievermogen, kortom: volgens van der Plas was Q uéré geen capabel en inspirerend leider op het bij uitstek moeilijke en hachelijke terrein van het wegsturen en dirigeren van geheime agenten — anderen hebben zich nog negatiever over Quéré uitgelaten. Wij achten die verschillen in beoordeling van ondergeschikte betekenis en zien Q uéré veeleer als een figuur die wegens zijn eigen gebrek aan kennis en ervaring (waar hij waarschuwend op had gewezen!) volledig op het kompas van Egerton M ott voer en wiens formalisme (‘hij was’, zei een van zijn toenmalige aspirant-geheime agenten, ‘ een vent die voortdurend op zijn strepen stond’2) door ons gezien wordt als een symptoom van innerlijke onzekerheid. Als gehoorzaam marine-officier deed hij werk waarvan hij wist dat hij er de geschiktheid en de scholing voor miste. Dat zou ook blijken.

Begin april ’42 ging Gerbrandy er na overleg met Furstner accoord mee 1 V an der Plas: ‘G eheim e diensten’ (8 febr. 1943), p. 14 (A RA , Alg. Secr., Eerste Zending, X X IV , 20—1). 2 K. G. P. M ichielsen, 27 sept. 1985.

S C H A A R S E B E R I C H T E N U I T I N D I Ë

dat Quéré in Australië zou blijven. D e bedoeling was dat de ‘ K 12 ’ zou worden gebruikt voor het overbrengen van de eerste geheime agent naar Java en van der Plas vond daar in die tijd een candidaat voor die hem in alle opzichten geschikt leek: een van de leerling-vliegers, sergeant- vlieger Raden Iswahjoedi W irjomihardjo. Diens uitzending zou het grote voordeel bieden dat een Javaan als geheim agent actief zou worden. O ok kon van der Plas de naam en het adres geven van een inheems bestuurs­ ambtenaar: een wedono in het uiterste zuiden van de residentie Besoeki, aan Ja v a ’s zuidkust dus (zie kaart III op pag. 58-59), van wie hij vertrouw­ de dat hij bereid zou zijn, hulp te verlenen. N iet dat Iswahjoedi’s inzet niet kennelijk grote risico’s met zich zou brengen! In inaart, april, mei en ju ni '42 wist niemand van Java te ontsnappen — wat daar gebeurde, wat daar aan maatregelen werd genomen (maatregelen waarmee elke geheime agent rekening zou moeten houden), kon slechts worden afge­ leid uit de door Batavia en Tokio omgeroepen berichten. D e Australiërs hadden er een ontvangststation voor, waaraan personen verbonden waren die het Japans meester waren — aan hen werden in maart o f april enkelen toegevoegd die Nederlandse o f M aleise teksten konden uitwerken. Er werd aanvankelijk niet veel opgevangen. Het ‘Overzicht van de luister- rapporten 10—14 april 1942’ 1 (lang niet al die overzichten zijn bewaard gebleven) vermeldt:

‘ D e berichten die ons in deze period e o v e r N e d e rla n d s-In d ië bereikt hebben , zijn schaars. D e Japan ners gaan v o o rt m et de bezetting van de eilan den , o.a. B illito n (10 april). D e tegenstand op Sum atra schijnt ge ë in d ig d te zijn ; op Ja v a duurt hij echter n o g v o o r t’ —

waarop men die laatste conclusie heeft gebaseerd, is ons niet duidelijk. De uitzendingen van Radio Batavia in het Nederlands werden op 1

In document 1939-1945 D E E L II C (pagina 56-77)