• No results found

D e Indonesiërs in Australië

In document 1939-1945 D E E L II C (pagina 132-160)

Wij hebben in hoofdstuk I vermeld dat kort voor en na de val van Indië omstreeks tweeduizend Indonesische zeelieden op diverse schepen, hoofdzakelijk schepen van de KPM , in Australische havens aankwamen, dat die zeelieden zich ontheemd voelden, dat zij, mede onder invloed van Australische vakbondsleiders, gelijke behandeling met de andere opvarenden eisten en dat het, toen hun eisen waren afgewezen, begin april '42 tot grote stakingen kwam, waarna bijna zevenhonderd stakers via diverse gevangenissen in het interneringskamp Cow ra werden opge­ sloten. Ruim dertienhonderd Indonesische zeelieden bleven dus varen en hier kwamen nog enkele honderden bij die zich aan boord bevonden van schepen die niet in februari o f maart '42 Australië hadden bereikt. Tussen de reizen van hun schepen door waren zij, soms geruime tijd, in Australische havenplaatsen — er was daar behoefte aan centra die hun enige gezelligheid konden bieden. D ie centra, de Roemah’s Indonesia (Indone­ sische Tehuizen) werden door de zorgen van de Com m issie in M elbour­ ne, Sydney en Brisbane o'pgericht.

D ie zeelieden waren in Australië niet de enige Indonesiërs. Tw ee kleine groepen bleken zich in en bij Mackay te bevinden, benoorden Brisbane (zie kaart II op pag. 17) — Javaanse arbeiders die kort voor het uitbreken van de Tweede W ereldoorlog mèt hun gezinnen voor een tijdelijk verb lijf in Australië waren toegelaten waar zij een spoorweg moesten aanleggen. Dan waren er Indonesische schepelingen aan boord van de eenheden van de Koninklijke Marine die in Australië aankwamen, en Indonesische militairen in de twee eerder verm elde compagnieën van het Knil. Later kwamen daar nog groepen b ij: een groep Javanen van het Franse eiland N ieuw -C aledonië (daar werkten voor de oorlog in tinmij­ nen ca. zevenduizend Javaanse arbeiders die hun gezinnen bij zich hadden), Indonesische ex-Knil-m ilitairen die als heiho's (hulpsoldaten) in '44 op en bij het noorden van Nederlands-N ieuw -Guinea waren aangetroffen en die in eerste instantie in Australië aan het Knil werden toegevoegd, een groep Indonesiërs die begin '45 op Luzon werd bevrijd, en voorts als verm oedelijk grootste groep de geïnterneerden van

G R O E P E N I N D O N E S I Ë R S

D igoel: bijna driehonderd mannelijke gedeporteerden die in juni '43 mèt de ruim tweehonderd gezinsleden die zich bij hen bevonden, naar Australië werden overgebracht, waar de meesten een half jaar later in vrijheid werden gesteld.

Op de zeelieden en de Digoelisten komen wij in deze paragraaf terug — hier willen wij allereerst vermelden dat de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders die in Australië met Indonesiërs te maken kregen, zich m oeilijk konden ontworstelen aan de mentaliteit die zich in de koloniale samenleving in Indië bij hen had gevormd. Veruit de meesten van die Nederlanders en Indische Nederlanders waren vluchtelingen, op hun beurt dus ontheemden, velen bezorgd over het lot van familieleden en vrienden die niet hadden kunnen vluchten — het is een situatie waarin groepsgevoelens eerder versterkt dan verzwakt worden. Zeker, in de 7 december-toespraak had koningin W ilhelmina gezegd dat na de oorlog in het dan nieuw te bouwen koninkrijk ‘voor verschil in behandeling op grond van ras en landaard geen pla'ats’ zou zijn, en daar vloeide uit voort dat autoriteiten en burgers van het koninkrijk al tijdens die oorlog Indonesiërs als gelijken moesten gaan behandelen, maar dat betekende voor de meesten een prijsgeven van opvattingen en houdingen die zij, hetzij van jongsaf, hetzij na hun komst in Indië, als natuurlijk hadden leren zien. Trouwens, er waren er die het koninklijk woord een frase vonden die spoedig in botsing zou komen met de naoorlogse werkelijk­ heid — dergelijke reacties deden zich ook in bezet Nederland voor.

Enkele weken na de 7 december-toespraak kwam, zoals bleek, van der Plas, uit de Verenigde Staten teruggekeerd, in M elbourne aan. Hij schrok er van de symptomen dat in de geestesgesteldheid van talrijke Neder­ landers en Indische Nederlanders niets was veranderd. Eind januari '43 berichtte hij in dezelfde brief aan van M ook waarin hij schreef over het ‘door incompetentie en kortzichtigheid van de KPM ten onrechte inter­ neren van een zeer groot gedeelte’ der opgesloten Indonesische zeelie­ den, dat ook bij die Indonesiërs die waren blijven varen, ‘grieven’ bestonden, ‘gebaseerd op een inderdaad grievende behandeling van Nederlandse zijde.’ Hij gaf er een voorbeeld van. De Dutch Club in Sydney was geopend en bij die gelegenheid hadden enkele Indonesische walklerken van de KPM kosteloos muziek gemaakt; zij waren nadien in de zaal van de club een glas bier blijven drinken maar hadden vervolgens van de in Australië fungerende inspecteur van de Scheepvaart, een oud- KPM -gezagvoerder, te horen gekregen dat zij, zo gaf van der Plas de woorden weer, ‘voortaan, wanneer zij een biertje wilden drinken, dat maar in de keuken moesten doen en niet in het bijzijn van Europeanen’ ;

de volgende dag was hun ‘ een fooi van I pond’ (f 6 dus) gezonden — die hadden zij teruggestuurd.

M eer nog. Tot de Dutch Club te M elbourne was kort tevoren een Indonesiër niet toegelaten — in dezelfde club had de Knil-sergeant- m ajoor de Haas (een nogal donkere Indische Nederlander) die met zoveel moed en doorzettingsvermogen van Java was ontsnapt, gehoord dat een marineman die hem begeleidde, van een andere marineman toegevoegd kreeg: ‘Zo, heb jij een blauwe meegebracht?’ 1

Tw ee-en-een-halve maand later, midden april '43, had van der Plas nieuwe klachten. In Brisbane was ‘eindelijk’ een Roemah Indonesia ge­ opend, maar in Sydney was het doorgangshuis van de KPM , ‘Belvédère’, nog steeds ‘een onbeschrijfelijke, vieze, verwaarloosde bende’ ; er ontbrak ‘ten enenmale de persoonlijke, menselijke toon die de Indonesiër in den vreemde zo behoeft.’ ‘De Nederlandse emigrantengemeenschap’, zo be­ richtte hij nu in algemene zin,

‘ sukkelt aan alle bezw aren aan z o ’ n gem eenschap v e rb o n d en , helaas g e c o m b i­ neerd m et de o u d e k o lo n ia le h o o g h eid sw aan , d ie bij de plaats w e lk e w ij hier in n em en , p ijn lijk belach elijk aandoet . . . W at A u stralische gezin n en v o o r onze In do n esiërs d o en , is enorm . V o o ra l, zij h o u den deze bescheiden lied e n niet v o o r m in d erw aard ig en .’2

Zes maanden later, midden oktober '43:

‘In A u stralië is de stem m in g o n d e r d e k le in e In d o n esiërs3 n o g steeds ron du it slecht, u itzo n d erin gen daargelaten. In het b ijzo n d er is dit het gev al bij de K P M , w aar m aar zeer en kelen hebben geleerd dat in de o m gan g m et Indon esiërs het e e n -e n -a n d e r veranderd is en dat d e geh eel an dere h o u d in g van de A ustraliërs en de A m erik an en het han dhaven van d e g ro v e re v o rm e n der k o lo n iale m aat­ schappij in het perso o n lijk contact niet langer toelaat . . . In de N ed erlan d se gem eenschap sta ik, m et w e in ig e u itzo n d erin g en , terzake n o g alleen. D e c o lle g a’s4 g e v e n m ij theoretisch alles to e, praktisch bestaat er tussen hen en de Indonesiërs h ier geen en k ele band.’ 5

O pnieuw zes maanden later, in april '44, klaagde hij in een brief aan de directeur van de Nefis over ‘de koloniale houding van de meeste

1 Brief, 30 jan. 1943, van der Plas aan van M ook. 2 A.v., 18 april 1943 (ARA , C o ll.-van der Plas, B 8). 3 B edoeld w orden: de ‘ kleine lu yd en’ onder de Indone­ siërs. 4 Van Hoogstraten en Sm its 5 Brief, 14 okt. 1943, van van der Plas aan van M o o k (A R A , C oll.-van der Plas, B 8).

K L A C H T E N V A N V A N D E R P L A S

Nederlanders in Australië’ (‘de Nederlandse gemeenschap trekt zich van het persoonlijke lot der Indonesiërs in Sydney in het geheel niets aan’).1

In diezelfde maand berichtte de Nederlandse consul-generaal te Syd­ ney dat hij zich zorgen maakte over de invloed die Australische commu­ nisten op de Indonesiërs gekregen hadden, ‘maar’, schreef hij,

‘w ij heb ben z e lf o o k schuld. Er w o rd t w el geld g eg e v en v o o r onze Inlanders, m isschien te v eel, m aar in g eestelijke o f sociale zin w o rd t v o o r hen d o o r ons niets gedaan. Er is geen contact tussen ons en hen. D e N ed erlan d ers zijn o n v e r­ sch illig v o o r hun eigen nationale zaak, dat m erken w ij hier elk e dag, m aar de Indon esische zaak bestaat v o o r hen h elem aal niet. Z ij schijnen d e radicale v eran ­ d erin g die op to u w is, niet te kunn en inzien. Is het dus w o n d e r dat deze m ensen zich naar de Australiërs k e re n ? ’ 2

Na de oorlog herinnerde van der Plas zich nog duidelijk hoe hij bij zijn pogen om Indonesiërs door hun rijksgenoten als gelijkwaardigen te doen behandelen, in Australië met weinigen alleen was blijven staan. ‘Wij vonden’ , vertelde hij in maart '53 aan de Enquêtecommissie, ‘ bitter w e in ig steun bij de N ed erla n d se . . . em igrantengem eenschap om een p erso o n lijke en m en selijke v erh o u d in g m et de Indon esiërs te scheppen. Integen­ deel, er geb eu rd en vaak o ngelukken . Een zeer verm aard g o d g eleerd e uit de w estku st van Sum atra3 w as ondergebracht in een tehuis in A ustralië. H ij heeft loyaal m et ons sam en gew erk t . . . H ij w as een oud e m an, een m an uit één stuk, v o o r w ie ik veel eerbied heb gehad. Bij onze o m ro ep had hij een belangrijke fu n ctie en hij d eed het w e rk voo rtreffe lijk . H em w as to egezegd dat hij en zijn v ro u w een b eh o o rlijk e kam er zouden kunn en krijgen in het tehuis v o o r am bte­ naren, een kam er d ie hij n o d ig had v o o r zijn w erk. T o e n hij daarover sprak m et de e en vo u d ig e In d isch -N ed erlan d se zogen aam d e dam e die het tehuis beheerde, schold zij hem u it v o o r ‘ bangsat’ 4, w e l het ergste dat m en tegen een Indon esiër kan zeggen. Ik heb deze oud e m an op m ijn kantoor gehad en hij heeft daar geh u ild van verbitterin g, dat deze b e led ig in g hem was aangedaan.’ 5

Uiteraard b leef de superioriteitswaan waarvan menige Nederlander in Australië en in de Verenigde Staten bleef getuigen, niet onbekend aan die Indonesiërs die daar o f elders op posten van grote verantwoordelijk­

1 A.v., 6 april 1944, aan de directeur van de N e fs (a.v., B 4). 2 Brief, z.d. (april 1944),

v in J. B. Pennink aan van der Plas (a.v.). 3 M ochtar Loetfi, in de jaren '20 leider van een radicaal-Islamietische, nationalistische partij, de Persatoean Moeslimin Indonesia, het Verbond van Indonesische M oslim s. 4 ‘schoft’ 5 Getuige van der Plas, Enq., dl. VIII c, p. 1395.

heid stonden. Wij noemden er twee: Soejono, die in Londen minister werd, en Loekman Djajadiningrat, een van de leden van de Com m issie in Australië, later in de Raad van departementshoofden directeur van O nderwijs en Eredienst. Beiden vroegen zij zich bij tijd en w ijle a f o f zij er verstandig aan deden, ostentatief aan Nederlandse kant te blijven staan.

Wat Soejono betreft, die begin januari '43 in Londen aan een hartaan­ val bezweek, w illen wij er aan herinneren dat hij ten diepste ontsteld was door het feit dat hij drie maanden tevoren in de discussies in het kabinet die aan de 7 december-toespraak voorafgingen, op het voor hem wezen­ lijke punt (de principiële erkenning van Indonesië’s recht op onafhanke­ lijkheid) niets had bereikt.

In die 7 december-toespraak was gezegd dat in het koninkrijk der Nederlanden geen plaats zou zijn voor rassendiscriminatie — was dat een doelstelling die op korte termijn, eigenlijk onmiddellijk, o f een die pas op lange termijn zou worden verwezenlijkt? Van Hoogstraten, begin april '43 uit Londen in Amerika aangekomen, zei dat dat niet duidelijk was. Aan Hart, de voorzitter van de Com m issie in de Verenigde Staten voor Nederlands-Indië, Suriname en Curagao, ontging het niet welk effect die m ededeling had op Loekman Djajadiningrat. ‘ I think I ought to

teil you Djajadiningrat’s reaction’, schreef hij aan van M ook.

'H e appeared completely taken aback and the thing has been occupying his mind ever since. E very time we have been together during the last f e w days, he has started talking and worrying about it again, not only in its immediate effects but also in its broader implications fo r the whole fu tu re o f the Constitutional Reforms. Van Hoogstraten and I have tried to get him out o f this trend o f thought but, knowing what ive knoiv, we could not say to him that the Cabinet has as yet accepted your plans fo r the fu t u r e ', however, we did teil him that things move slowly in a typically Dutch Cabinet and that an attempt to speed tliem up unduly might ju st be a means o f wrecking the plans altogether.

It seems wise to realize that it is more difficult fo r progressive Indonesians to ju stify fo r themselves their absence from their country and their people than it is fo r us.'2

Loekman Djajadiningrat, een zeer huiselijk man, tilde zwaar aan die afwezigheid. Toen hij in Australië aankwam, leed hij al aan een nierziekte en aan een hartkwaal; hij overleed in ju li '44, drie-en-vijftig jaar oud.

1 B edoeld w orden de plannen die van M o o k op $ decem ber '42 in W ashington vertrou w elijk aan o.m. een aantal journalisten had m eegedeeld, hetgeen hem op een uitbrander van Gerbrandy te staan was gekomen. 2 Brief, 15 april 1943, van G. H. C. Hart aan van M o o k (A R A , C oll.-van M ook, 3).

B E Z O R G D E I N D O N E S I Ë R S

Maar ook andere Indonesiërs twijfelden aan de oprechtheid van de Nederlandse bedoelingen. N iet alleen in Australië (daarover straks meer) maar ook in de Verenigde Staten werd dit duidelijk — trouwens, daar had zich onder de ca. vijfhonderd Indonesiërs die er voor de Tw eede W ereld­ oorlog woonden, toen al een groepering gevormd die op de onafhanke­ lijkheid van Indië aandrong. In San Francisco gaf een Indonesische Vereniging een maandblad uit, Soeara Indonesia (‘De stem van Indonesië’), dat in de eerste maanden van '45 (kort dus na het militaire ingrijpen van de Britten in Griekenland) in zijn hoofdartikelen betwijfelde o f het op het opheffen van rassenongelijkheid gebaseerde koninkrijk der N eder­ landen w el van de grond zou komen. De hoofdredacteur had zich, zo berichtte van der Plas aan een Indonesische relatie1, in een van zijn artikelen afgevraagd,

‘ o f d e N ed erlan d ers geb ru ik zu llen m aken van de w ap en en o m een v rije m e­ n in g su itin g van d e Indon esiërs te beletten zodra In d o n esië b evrijd w o rd t, zulks naar aan leid in g van w at de E n g elsen heb b en gedaan in G riek en lan d . D eze vraag is op z ic h z e lf niet gek m isschien, m aar het getuigt zeker niet van een go ed v ertro u w en .’ 2

In diezelfde tijd kreeg dat vertrouwen een deuk bij een Javaan, die eerst werkzaam was geweest bij de Nigis en nadien luitenant van het Knil was geworden, Roeslan. Van der Plas had veel vertrouwen in hem gehad en hem in maart '45 naar Manila gezonden om er de zorg op zich te nemen voor de op Luzon bevrijde Indonesiërs en Knil-krijgsgevangenen. T w ee maanden later stortte Roeslan in een lange brief aan van der Plas zijn hart uit. ‘Bij de Indonesiërs hier’, schreef hij,

‘ heerst een onrust o f d e b elo ften v an g e lijk h e id nou w e rk e lijk zullen w o rd e n ten u itv o e r gebracht dan w e l neen. Ik heb ze proberen te o vertu igen en g e lu k k ig zagen ze in m ij een steun, doch w aren toch op lange na tevreden . D it w e rd sterk aan gew ak kerd d o o r het feit dat, direct na de b e v rijd in g van deze m en sen en de H o llan d ers, de laatsten f 10 0 en o n ze Indon esiërs (gelijken op dit m o m en t van b e v rijd in g ; m isschien later d o o r het o n tw ik k elin g sp e il niet m eer g e lijk in positie) slechts f 50 kregen. W aarom is dit z o ? H et zijn allem aal jo n g e n s m et een g o ed e o n tw ik k e lin g en en kelen heb b en zelfs een u n iversitaire graad gehaald.

Z ie t u, deze d in gen m aken m ij bezo rgd v o o r d e toekom st. Ik ben o o k een

1 B rief, 5 maart 1945, van van der Plas aan ‘beste Kam as’ (a.v., C o ll.-van der Plas, B 2). 2 In diezelfde b rief schreef van der Plas dat de Indonesiërs in N e w Y o rk ‘ politiek niet zo leven dig’ waren, maar: ‘de oude groep die vijandig staat tegenover alles wat N ederlands is, bestaat nog.’

zo o n van In d o n esië en een nation alist, m aar ik w e e t dat d e vlu gste m an ier om v o o ru it te k o m en is d o o r m et de H o llan d ers sam en te w e rk en , om dat die ons beter kenn en dan w e lk ander v o lk o o k en om dat de to ek o m st naar de id eeën en b elo ften van de ho ogste in het land, H .M . de K o n in g in , er zo ro o sk leu rig uitziet. M aar er is n o g zo w e in ig van deze b elo ften te zien. En , m ijn h eer van der Plas, ik zal eerlijk zijn. O veral w aar ik g e w e e st ben, in M elb o u rn e, B risbane, N w .- G u in ea Z u id en N o o rd en h ier nu, h o o r ik niets anders dan klachten m et feiten en ik heb deze feite n z e lf m eerm alen aan schou w d , o ve r het g eb rek aan sam en­ w e rk in g en het n iet houden der b elo ften , m .a.w. het m ak en van te grote v e rsc h il­ len. D e o u d e p o litiek : ik de m eerd e re en ji j bent niets, k o m t o veral te voo rsch ijn , w a n n e e r m en m et een m in d e r o n tw ik k e ld e o f m et iem an d die m en niet kent, in aan rakin g kom t. Ik z e lf o n d e rv in d p erso o n lijk deze lage b eh an d elin g niet, maar zie ze w e l, om dat m en mij kent en d en k t: ‘ H ij is w e l een gesch ikte k ere l; hij kan daarom w e l als o n ze g elijk e b esch o u w d w o rd e n .’ Z o is de ged ach tengang van de m eeste H ollan d ers en In d o -E u ro p ean en nog, m ijn h eer van der Plas. D it is de v o lle w aarh eid en een feit.’ 1

Naast de bijna zevenhonderd Indonesische zeelieden die in april ’42 in Cow ra waren opgesloten, waren er ruim dertienhonderd die van Austra­ lië uit bleven doorvaren. Som m igen hadden geen politieke interessen, anderen beschouwden zich als nationalisten. Dat laatste betekende niet dat al die anderen verwachtten o f wensten dat er onmiddellijk na de oorlog een einde zou komen aan het Nederlands opperbestuur over de archipel. Toen in april '43 in M elbourne door de inheemse bemanning van het stoomschip ‘Tasman’ een gezellige avond werd aangeboden aan de er wonende Nederlanders, onder wie een aantal militairen, hield de Indonesische organisator van die avond een toespraak waarin hij zei dat ook de inheemse schepelingen zich inspanden voor het herstel van vrede en recht en dat na de oorlog de Nederlandse driekleur weer in Indonesië gehesen zou worden. Er volgde een verrassing: hij verzocht alle aanwe­ zigen, onder w ie van der Plas en gezant van Aerssen, op te staan en te luisteren naar het W ilhelmus en het Indonesia Raya - maar dat laatste lied was in Indië voor militairen verboden! Van der Plas nam onmiddellijk het woord en zei in het Nederlands en vervolgens in het Engels (er waren ook Australiërs aanwezig) dat het Indonesia Raya geen volkslied was maar

1 B rief, 20 mei 1945, van Roeslan aan van der Plas (A RA , C o ll.-van der Plas, B 2).

een nationaal sym bool voor de liefde die de Indonesiërs voor hun land koesterden — hij had er geen bezwaar tegen dat het werd gezongen. Aldus geschiedde. Daags daarna zond hij mede namens van Aerssen aan van M ook een telegram waarin hij meldde wat was geschied en in overwe­ ging gaf, het Indonesia Raya te schrappen van de lijst van voor militairen verboden liederen — het zou dus ook door hen vrij gezongen kunnen worden, evenwel, aldus van der Plas en van Aerssen, ‘behoudens ingrij­

In document 1939-1945 D E E L II C (pagina 132-160)