• No results found

Er wordt vandaag veel verwacht van ons onderwijs. Scholen staan namelijk elke dag opnieuw voor uitdagingen (Onderwijs Vlaanderen, 2018), aangezien verschillende wijzigingen en uitdagingen elkaar vaak in sneltempo opvolgen (Leo & Barton, 2006). Een belangrijke wijziging in de onderwijscontext tegenwoordig is dat leerkrachten steeds meer geconfronteerd worden met diversiteit (Van de Putte, David, Vandevelde, De Windt, De Wilde & Van den Abeele, 2010). Onze samenleving wordt namelijk steeds diverser en dat wordt weerspiegeld op alle vlakken, ook in het onderwijs (Van de Putte, 2013; Van de Putte et al., 2010). Er is namelijk een groeiende consensus omtrent het recht van alle kinderen om onderwijs in hun buurt te krijgen, ongeacht hun achtergrond of beperking en inclusie wordt steeds meer als zowel opvoedkundig als sociaal wenselijk gezien (Van de Putte & De Schauwer, 2015; Van de Putte, 2018). Dit betekent ook dat leerkrachten daar rekening mee moeten houden en hun aanpak zullen moeten bijstellen (Van de Putte, 2013; Van de Putte et al., 2010). Scholen en leerkrachten staan dus voor heel wat uitdagingen om dat inclusief verhaal ook te kunnen bewerkstelligen en hun eigen aanpak bij te sturen. Bij discussies over dergelijke hervormingen in het onderwijs wordt dan vaak verwezen naar leiderschap als een belangrijk element (Anderson, 2004; Ingram, 1997). Daarbij is vooral aandacht voor het leiderschap van de directeur of schoolleider. Het leiderschap van de schoolleider wordt als cruciaal gezien om schoolbrede veranderingen door te voeren (Ingram, 1997) en met het oog op inclusief onderwijs wordt het schoolleiderschap geassocieerd met het bevorderen van gelijkwaardigheid. Schoolleiders moeten daarbij dan het beste onderwijs voor iedereen bevorderen, in het bijzonder voor kwetsbare leerlingen, en dit doen ze door de motivatie, vaardigheden en werkomstandigheden van de leerkrachten te ontwikkelen (Lambrecht et al., 2020).

Er is echter ook steeds meer aandacht voor andere vormen van leiderschap en voor de betrokkenheid van leerkrachten in het leiderschap (Anderson, 2004). Zeker zorgcoördinatoren kunnen daar een interessante bijdrage aan leveren. Zij zitten in een unieke positie, aangezien ze werkzaam zijn als interne ondersteuners naast hun collega´s (Van de Putte, 2018). Hun rol beweegt steeds meer weg van rollen als ondersteuner of expert, richting die van bevorderaar van collaboratief werken of inclusiecoach (Fitzgerald & Radford, 2020). Zorgcoördinatoren krijgen steeds meer een coördinerende rol, waarin ze het zorgbeleid coördineren, plannen en protocollen schrijven en leerkrachten ondersteunen in hun professionele ontwikkeling (Van de Putte, 2018), maar in de veelheid en rollen en taken is het niet eenvoudig om aan alles op een evenwichtige manier vorm te geven. In de literatuur is er dan ook veel debat omtrent de ontwikkeling van de leiderschapsvermogens en -status van zorgcoördinatoren (Dobson & Douglas, 2020; Fitzgerald & Radford, 2020). Er is echter nog weinig consensus over de mate waarin zorgcoördinatoren er ook daadwerkelijk in slagen vorm te geven aan leiderschap. Sommige studies geven aan dat zorgcoördinatoren er wel in slagen om een zekere coördinerende en leidende rol op te nemen (bijvoorbeeld Abott, 2007; Struyve, Meredith & Gielen, 2014), terwijl andere juist aangeven dat die rol vaak beperkt blijft en vaak maar een zeer oppervlakkige invulling krijgt. Zo wordt de coördinatie of het leiderschap volgens Van de Putte (2018) in realiteit voornamelijk georganiseerd rond één kind, eerder dan op het schoolniveau en geven Fitzgerald & Radford (2017) aan dat veel zorgcoördinatoren voornamelijk operationele rollen vervullen als gevolg van een belastende taaklast.

Er is dus nog geen eensgezindheid in het onderzoek naar het leiderschap van de zorgcoördinator. Bovendien focust men in het meeste onderzoek op een bepaalde vorm van leiderschap, terwijl het net interessant kan zijn om aandacht te hebben voor een combinatie van verschillende bronnen van

leiderschap (Van de Braak, 2016). Daarnaast vindt onderzoek naar leiderschap vooral plaats in de Angelsaksische wereld (Deryckere, 2007). Aangezien er internationaal gezien echter grote verschillen zijn in de rollen en verantwoordelijkheden van zorgcoördinatoren (Fitzgerald & Radford, 2020; Fitzgerald & Radford, 2017), maar ook in de regelgeving errond, kunnen de bevindingen niet zomaar doorgetrokken worden naar Vlaanderen. De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek zit dan ook in het opvullen van deze hiaten door te vertrekken vanuit een breed en open perspectief op leiderschap en door het leiderschap van de zorgcoördinator in de Vlaamse onderwijscontext te bekijken. Binnen het onderzoek wordt daarbij kritisch gekeken naar de wisselwerking tussen disability en de processen die daaromtrent op school (Gabel, 2005) heersen en de rol die de zorgcoördinator daarin kan spelen door leiderschap op te nemen. Een beter begrip van hun leiderschap kan zorgcoördinatoren helpen om de spanningen die ze daaromtrent ervaren in hun functie en positie te overwinnen. Zo draagt het ook bij aan de wetenschappelijke kennis rond het vormgeven van een zorgbeleid in het onderwijs met het oog op het versterken van de netwerk om inclusie mogelijk te maken (Van de Putte, 2018). Om dit te benaderen wordt vertrokken van het perspectief van zorgcoördinatoren zelf, waarbij hun eigen praktijk als begin- en eindpunt van het onderzoek genomen wordt (Van de Putte & De Schauwer, 2016).

Het onderzoek is echter niet louter gericht op het opdoen van bijkomende kennis en inzichten. Als onderzoeker binnen een disability studies referentiekader wil ik door middel van mijn bevindingen zaken in beweging zetten en mee vormgeven aan een inclusieve maatschappij (Hoppe, Kool & Schippers., 2011; Van de Putte & De Schauwer, 2016). Zo is het onderzoek ook maatschappelijk relevant en vervult het een politieke rol (De Schauwer & Van Hove, 2011), aangezien het bijdraagt aan de ontwikkeling van kennis over hoe de praktijken van de zorgcoördinator benut kunnen worden om exclusie en normalisatie van kinderen die als anders of beperkt gezien worden te bestrijden. De bevindingen kunnen namelijk ingezet worden om de opdracht van de zorgcoördinator om gelijke kansen voor alle leerlingen in het basisonderwijs te waarborgen (Van de Putte, 2018) verder te versterken. Een beter begrip van het leiderschap van de zorgcoördinator kan daarvoor ondersteunend zijn, doordat van daaruit de positie, functie en taakomschrijving van de zorgcoördinator verder vorm kunnen krijgen en zo een sterk diversiteitsbeleid binnen de school bevorderd kan worden. Daarnaast kan het onderzoek ook inzichten opleveren over hoe toekomstige zorgcoördinatoren best voorbereid kunnen worden op hun complexe rol en positie binnen een steeds veranderende onderwijswereld. Ten slotte kan de focus op een bredere benadering van leiderschap in het onderwijs ook bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Dit vraagt namelijk een nieuwe vorm van leiderschap die sterk verbonden is met het uitoefenen van het leraarsberoep (Kessels, 2012).

De centrale onderzoeksvraag binnen het onderzoek is: “Op welke manier geven zorgcoördinatoren vorm aan hun leiderschap op het vlak van een schoolbreed inclusief beleid?”

Hierbij komen volgende deelvragen aan bod:

1. Hoe staan zorgcoördinatoren tegenover hun eigen leiderschap? 2. Op welke manier nemen zorgcoördinatoren leiderschap op?