• No results found

4.1. Disability studies als referentiekader

Dit onderzoek kadert binnen disability studies, een interdisciplinair wetenschapsveld dat kritisch kijkt naar zaken die gerelateerd zijn aan de dynamische wisselwerking tussen disability en verschillende aspecten van cultuur en samenleving (Gabel, 2005). Het doet onderzoek over leven met een beperking met als doel om de kwaliteit van bestaan van mensen met een beperking te verhogen (Hoppe et al., 2011). Disability studies maakt hiervoor gebruik van een grote waaier aan theorieën, concepten, perspectieven en inhouden en het houdt zich bezig met verschillende thema´s (Hoppe et al., 2011). Onderzoek in disability studies verenigt kritisch onderzoek met een politiek engagement door gebruik te maken van verschillende onderzoeksmethoden uit zowel de menswetenschappen, sociale wetenschappen en kunst-wetenschappen (Gabel, 2005). Disability studies heeft zo het potentieel om de wereld te informeren of zelfs te transformeren en deze zo democratischer te maken (Biklen et al., 2014). Academici hebben dan ook steeds een politieke rol te vervullen ten aanzien van de kinderen en ouders die betrokken zijn en die weten wat het is om te vechten voor sociale verandering in onderwijs en samenleving (De Schauwer & Van Hove, 2011). In lijn met het gedachtengoed van Paulo Freire, moeten we als onderzoeker gericht zijn op onderzoek dat sociale verandering teweegbrengt en op deze manier ook mee vormgeeft aan de uitbouw van een inclusieve maatschappij (Hoppe et al., 2011; Van de Putte & De Schauwer, 2016).

Binnen disability studies wordt disability bestudeerd als een sociaal, politiek, historisch en relationeel fenomeen, als een idee, metafoor en constructie (Biklen et al., 2014; De Schauwer et al., 2015). Kenmerkend binnen disability studies is namelijk het vasthouden aan het sociaal model van disability, waarin dit gezien wordt als een vorm van onderdrukking (Gabel, 2005). Dit model erkent dat lichamen verschillen, maar dat ook de manier waarop het lichaam interageert met de samenleving en omgekeerd varieert. Ideeën over disability veranderen, niet omdat het lichaam verandert, maar omdat de constructies van verschil en normaliteit veranderen (Biklen et al., 2014). Het ontkent het probleem van disability dus niet, maar plaatst het in de samenleving. Niet de individuele beperkingen zijn de oorzaak, maar wel het falen van de samenleving om gepaste diensten te voorzien en aan de noden tegemoet te komen (Oliver, 1996).

Er wordt in het onderzoek telkens vertrokken van een nauwe samenwerking met de ‘echte’ wereld. (De Schauwer et al., 2015). Om verandering te bekomen is het namelijk belangrijk dat de praktijk als vertrek- en eindpunt van het onderzoek genomen wordt (Van de Putte & De Schauwer, 2016). Volgens De Schauwer et al. (2015) wordt er in disability studies dan ook veel belang gehecht aan het belichten van insiderperspectieven, de stemmen en verhalen van personen met een beperking zelf. Het krijgt zo een emancipatorische functie, vanuit het adagium “nothing about us, without us” (Hoppe et al., 2011). Mensen met een beperking zijn de experts en hun participatie en leiderschap moet zoveel mogelijk meegenomen worden in onderzoek (Gabel, 2005). Als onderzoeker en orthopedagoog nemen we dan niet langer een alwetende expertpositie in, maar worden we oplettende en actieve luisteraars (Van de Putte, 2018).

4.2. Onderzoeksopzet

Kwalitatief onderzoek is het meest geschikt om mijn onderzoeksvragen te beantwoorden. Dit biedt namelijk de mogelijkheid om in te gaan op de persoonlijke betekenisgeving van de zorgcoördinatoren.

Het legt de focus namelijk op doorleefde ervaringen en interpreteert de standpunten en verhalen van participanten (Tracy, 2013). Kwalitatieve onderzoekers zijn geïnteresseerd in hoe verschillende mensen betekenis geven aan hun leven, in de perspectieven van hun participanten (Bogdan & Biklen, 2007). Bovendien is daarbij ook aandacht voor de context waarin mensen bewegen en handelen. Kwalitatief onderzoek is namelijk naturalistisch van aard, wat betekent dat kwalitatieve onderzoekers binnentreden en tijd spenderen in de settings die ze willen onderzoeken. Ze gaan er namelijk van uit dat acties het best begrepen kunnen worden in de setting waar ze voorkomen (Bogdan & Biklen, 2007). Onderzoekers dompelen zich erin onder, proberen deze te vatten en proberen te komen tot een contextuele thick description (Tracy, 2013). Om dit mogelijk te maken is kwalitatief onderzoek beschrijvend. De verzamelde data zijn geen cijfers, maar nemen eerder de vorm aan van beelden. Kwalitatieve onderzoekers proberen de data te analyseren in hun volle rijkdom, vanuit de assumptie dat alles kan bijdragen tot een beter begrip van wat onderzocht wordt (Bogdan & Biklen, 2007). Bijgevolg is kwalitatief onderzoek rijk en holistisch (Tracy, 2013).

Om de betekenisgeving van de participanten en de context waarin ze functioneren zo goed mogelijk naar voor te brengen, heb ik gebruik gemaakt van een case-study design. Dit is een onderzoeksbenadering die de exploratie van een fenomeen binnen de eigen context mogelijk maakt en daarbij gebruik maakt van verschillende databronnen (Baxter & Jack, 2008). De vooropgestelde case-studies zijn exploratief van aard. Ik wil verkennen hoe zorgcoördinatoren tegenover hun leiderschap staan en hoe ze er in de praktijk vorm aan geven. Hiervoor worden twee cases geselecteerd volgens het pars pro toto principe. Dit betekent dat ik twee cases neem als steekproef uit een breder geheel (Swanborn, 1994). Twee cases stellen me in staat om te analyseren binnen en overheen twee settings (Baxter & Jack, 2008). Het is echter niet de bedoeling om te veralgemenen, maar vooral om de betekenis naar voor te brengen.

4.2.1. Participanten

De participanten voor het onderzoek werden geselecteerd door middel van een doelgerichte steekproeftrekking. Dit houdt in dat informatierijke casussen geselecteerd worden om deze vervolgens diepgaand te bestuderen. Informatierijke casussen zijn casussen waar veel uit te leren valt met betrekking tot wat centraal staat in het onderzoek (Glesne, 2011). Er werd gekozen voor een typische steekproef bestaande uit twee participanten. Typische steekproeven bestaan uit participanten die typisch zijn voor het fenomeen dat bestudeerd wordt (Glesne, 2011; Tracy, 2013). Selectiecriteria hiervoor waren:

1. De participant is werkzaam als zorgcoördinator in het basisonderwijs.

2. De participant combineert de rol als zorgcoördinator niet met die van klasleerkracht. Dit om rolverwarring te vermijden.

3. De context van de participant is toegankelijk. Concreet betekent dit dat het belangrijk was dat ik voldoende tijd kon doorbrengen met de participant, in de context.

Er werd uiteindelijk gekozen voor deze participanten, omdat dit verschillende voordelen inhield om rijkelijke informatie te bekomen. Het was hierbij echter nooit de bedoeling om de verschillende participanten met elkaar te gaan vergelijken.

1. Ze komen uit twee verschillende onderwijsnetten: Het gesubsidieerd vrij onderwijs en het gemeenschapsonderwijs.

2. Ze komen uit scholen met een verschillende schoolcultuur: methode-onderwijs tegenover ‘traditioneel’ onderwijs.

3. Doordat ik stage liep op de scholen waar de participanten werken, kon ik de context en hun praktijk grondig leren kennen en kon ik gedurende lange tijd aanwezig zijn en deelnemen. Pauline

Pauline is in 2003 afgestudeerd als leerkracht lager onderwijs. Daarna heeft ze ook nog een DHOS behaald, een diploma van hogere opvoedkundige studies. Hierin werd volgens haar verdiept op het vlak van didactiek, filosofie en zelfs kunst. Daarnaast heeft ze de afgelopen jaren ook een aantal nascholingen gevolgd. Deze draaien meestal rond bepaalde vakken of specifieke uitdagingen zoals dyscalculie of dysfasie. Opleidingen of nascholingen rond leiderschap heeft ze echter nooit gevolgd. Ze werkt reeds 15 jaar op haar huidige school en is er nu al vijf jaar zorgcoördinator. Momenteel is ze zestien vierentwintigste of vierentwintig klokuren aangesteld als zorgcoördinator, maar dit wordt verder aangevuld met een deel uit het lestijdenpakket, waardoor ze aan een fulltime opdracht komt. In die lestijden zitten de uren ontdubbeling in het vijfde leerjaar en aanvangsbegeleiding van nieuwe leerkrachten. De combinatie van lestijden en uren als zorgcoördinatie heeft volgens Pauline echter geen impact op haar rol en taken op school. Ook bij zesendertig uren als zorgcoördinator zou haar opdracht hetzelfde zijn.

Sam

Sam komt uit Nederland en heeft ook daar haar opleiding gevolgd. Oorspronkelijk heeft ze twee jaar small business en retail management gevolg. In die tijd heeft ze ook even gewerkt als assistent- filliaalhouder in een winkel. Daarna heeft ze echter de PABO gedaan, de lerarenopleiding voor leerkrachten in het kleuter- en lager onderwijs in Nederland. Na vier jaar lesgeven besloot ze terug naar school te gaan om een master SEN (special educational needs) te halen. Daarbij heeft ze op vraag van haar directeur de specialisatie begeleiding gevolgd. Hierin was veel aandacht voor oplossingsgericht werken, coachen en het analyseren van leerresultaten. Op het moment dat Sam deze opleiding volgde, kwam het inclusief onderwijs ook net naar voor in Nederland. Sams carrière in het onderwijs is begonnen op een Daltonschool in Nederland waar ze tot 2015 heeft gewerkt, eerst als leerkracht, later als intern begeleider. Later is ze in België gaan wonen en is ze uiteindelijk met deze job gestopt. Na even uit het onderwijs te stappen en daarna verschillende vervangingsopdrachten op scholen op te nemen, waaronder ook een als zorgcoördinator, is ze als vaste zorgcoördinator terechtgekomen op haar huidige school, een Freinetschool. Het is haar eerste jaar op deze school en momenteel werkt ze achttien uren per week als zorgcoördinator. Wanneer haar collega zorgcoördinator echter terug zal zijn, zakt dit terug tot tien uren zorgcoördinatie en vier uren uit het lestijdenpakket als ondersteuner. Daarnaast neemt ze op school geen andere uren op.

4.2.2. Data-verzameling

Doorheen het onderzoek heb ik gebruik gemaakt van verschillende databronnen en verschillende methoden van dataverzameling: Kwalitatieve interviews, verzameling van documenten en participerende observatie. Op deze manier heb ik ook aan zowel methode- als bronnentriangulatie gedaan (Van Stee & Evers, 2010).

4.2.2.1. Kwalitatief interview

Door gebruik te maken van kwalitatieve interviews hoopte ik de mogelijkheden te hebben om de betekenis gedetailleerder te beschrijven dan wanneer ik louter informatie zou bevragen (Whalley, 2018). Dit soort interviews is namelijk flexibel en organisch van aard, waardoor datgene wat in de interviews naar voor komt kan bloeien en complexe standpunten gehoord kunnen worden zonder beperkt te worden door strak afgelijnde vragen (Tracy, 2013). Zo genereert het rijke en diepgaande data (Howitt, 2010a). Ik maakte hier dan ook gebruik van omdat het me in staat stelde om in detail te begrijpen hoe mijn participanten denken en hoe ze hun perspectieven ontwikkeld hebben (Bogdan & Biklen, 2007). Op deze manier kon ik zicht krijgen op hoe zorgcoördinatoren zelf tegenover hun handelen en leiderschap staan.

Interviews vergen echter heel wat planning en strategisch denken (Tracy, 2013). Ik heb mijn interviews dan ook systematisch en doordacht uitgewerkt, door ze te ordenen in verschillende fasen die telkens focussen op een bepaald thema. Iedere fase bestond uit één of meerdere interviews met beide participanten. Binnen deze interviews maakte ik gebruik van een interviewleidraad met flexibele vragen en doorvragen om het gesprek te stimuleren, eerder dan het te dicteren (Tracy, 2013). Doorheen de interviews heb ik mijn leidraad en plannen echter nog bijgewerkt om zo flexibel te kunnen inspelen op datgene wat in eerdere interviews naar voor kwam (Howitt, 2010a). De leidraden zijn terug te vinden in bijlage en de fasen worden hieronder kort toegelicht.

Fase 1: Contextualisering

In deze interviews werd ingegaan op de contextuele informatie. Leiderschap kan namelijk niet los gezien worden van de context waarin het tentoon gespreid wordt (Leo & Barton, 2006). Ook de visie op leiderschap en op inclusie en de eigen rol daarin, kwam hierin aan bod.

Fase 2: Rollen

Hierin werd ingezoomd op de rollen die de zorgcoördinatoren innemen. Dit gebeurde door hen eerst te laten reflecteren op de rollen die ze volgens zichzelf opnemen en deze dan te verbinden met de typologie van Kearns (2005; in Fitzgerald & Radford, 2017, p.4).