• No results found

Mocht de werknemer van mening zijn dat het concurrentiebeding niet noodzakelijk is of niet voldoende is gemotiveerd, dan kan hij dit voorleggen aan de rechter. Die kan het concurrentiebeding vernietigen als hij van mening is dat het niet noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend belang.11 Mocht het concurrentiebeding in strijd zijn met de wettelijke voorschriften, dan leidt dit tot nietigheid van de rechtshandeling. Het concurrentiebeding is dan nimmer rechtsgeldig geweest. Het jaar 2016 was te vroeg om een uitspraak te doen over de ontwikkeling van de rechtspraak rond de

motiveringsplicht van het concurrentiebeding. Uit de eerste kroniek over

concurrentiebedingen blijkt een verdeelde rechtspraak bij de motiveringsplicht.12 In 2016 zijn in drie zaken de concurrentiebedingen vernietigd omdat de zwaarwegende belangen onvoldoende concreet waren en het voor de rechters niet duidelijk was welke specifieke kennis die de werknemer had verworven, moest worden beschermd met het beding.13 In twee andere zaken oordeelden rechters minder rigoureus. Hier speelden de specifieke werkzaamheden of de functie van de werknemers nauwelijks een rol, terwijl dit de elementen zijn uit de wetsgeschiedenis.14 Uit deze korte analyse kon geen eenduidige jurisprudentielijn worden opgemaakt. Nog onvoldoende

onderzoek is verricht naar hoe rechters omgaan met de schriftelijke motiveringsplicht.

Dat hiaat leidt tot rechtsonzekerheid en onduidelijkheid voor partijen. Wanneer uit de rechtspraak een duidelijke lijn blijkt in de invulling van het criterium zwaarwegend belang, kunnen werkgevers op basis hiervan besluiten een concurrentiebeding al dan niet op te nemen in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zo krijgen partijen meer inzicht in een eventueel beroep op de geldigheidsvereisten van een

concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid.

10 Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr.3, p. 17.

11 Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr.3, p. 17.

12 C.C. Zillinger Molenaar, ‘Kroniek concurrentiebeding en onrechtmatige werknemersconstructies 2015’, ArbeidsRecht 2016/34, p. 4.

13 Ktr. Amsterdam 23 juli 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:4864; Rb. Noord-Nederland 8 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2296; Rb. Noord-Nederland 8 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2296.

14 Ktr. Arnhem 9 februari 2016, JAR 2016/81 ECLI:NL:RBGEL:2016:1385; Ktr. Utrecht 19 februari 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1216.

8 1.3 Onderzoeksdoel

Dit onderzoek is beschrijvend en analyserend van aard. Het onderzoeksdoel is beschrijvend en analyserend aangezien wordt getracht op basis van de rechtspraak, door middel van een jurisprudentieanalyse, een eenduidige lijn te vormen, aan de hand waarvan invulling wordt gegeven aan de schriftelijke motiveringsplicht van het criterium zwaarwegend belang. Nederland werkt aan de wettelijke regulering van het concurrentiebeding. Interessant is om te onderzoeken hoe buurland België dit

juridisch heeft geregeld. Na afloop vindt een vergelijking plaats tussen het

concurrentiebeding naar Nederlands en Belgisch recht. Op deze manier komen de overeenkomsten en verschillen tot uiting.

1.4 Onderzoeksvraag en deelvragen De onderzoeksvraag luidt:

In hoeverre blijkt uit de rechtspraak over de motiveringsplicht van het

concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een eenduidige lijn waarmee invulling kan worden gegeven aan het criterium zwaarwegend belang en hoe is het concurrentiebeding in de Belgische wetgeving geregeld?

Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord door middel van onderstaande deelvragen.

1. Wat is de juridische grondslag van het concurrentiebeding en wat is de ratio hierachter?

2. Hoe wordt door de rechtspraak invulling gegeven aan de motiveringsplicht van art. 7:653 lid 2 BW als een van de partijen daar een beroep op doet?

3. Op welke wijze is het concurrentiebeding in België wettelijk geregeld en wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen het Nederlands en Belgisch recht?

1.5 Methodologie

Om de centrale vraag en de deelvragen te beantwoorden, wordt gebruikgemaakt van de onderzoeksmethoden literatuuronderzoek, jurisprudentieanalyse en

rechtsvergelijking. De betreffende Nederlandse literatuur wordt gevonden via tijdschriftlijsten, boeken, parlementaire stukken en met behulp van de juridische

9

zoekmachines Kluwer Navigator, Opmaat Arbeidsrecht, Boom juridische uitgevers en Legal Intelligence.

In het jurisprudentieonderzoek wordt bekeken of de elementen uit de

wetsgeschiedenis daadwerkelijk een rol spelen in de rechtspraak bij de invulling van het criterium zwaarwegend belang wanneer een van de partijen zich beroept op de geldigheidsvereisten. In deze onderzoeksmethode worden de rechtelijke uitspraken van rechtbanken, hoven en de Hoge Raad van 1 januari 2015 tot 8 oktober 2019 geanalyseerd. Dit onderzoek beperkt zich tot de uitspraken waarin de

motiveringsplicht van het concurrentiebeding centraal stond. Bekeken wordt of uit de geanalyseerde uitspraken een eenduidige lijn kan worden getrokken voor de invulling van het criterium van art. 7:653 lid 2 BW. De rechtelijke uitspraken worden

geraadpleegd via rechtspraak.nl, ar-updates.nl en via opmaat.sdu.nl. Om het Belgisch recht in kaart te brengen wordt primair gebruikgemaakt van de wet- en regelgeving en van literatuuronderzoek. De hiervoor geldende bronnen worden geraadpleegd via ejustice.just.fgov.be en jure.juridat.just.fgov.be. België kent net als Nederland een westers continentaal rechtstelsel. Hierdoor is de verwachting dat aanbevelingen kunnen worden gedaan door de overeenkomsten en verschillen van beide rechtstelsels in kaart te brengen. Gelet op de omvang en het tijdspad van dit onderzoek is het niet mogelijk om de wetgeving van andere landen te onderzoeken.

1.6 Theoretisch kader

Dit onderzoek vindt plaats in de arbeidsrechtelijke context. Het betreft hier de

contractuele relatie tussen een werkgever en een werknemer, waarbij de werknemer in het algemeen door de geldende regels van het arbeidsrecht wordt beschermd. Door het opstellen van een concurrentiebeding worden de bedrijfsgeheimen van de werkgever veiliggesteld, zodat de werknemer hem na zijn arbeidsovereenkomst niet kan

beconcurreren. Echter, het concurrentiebeding zorgt dat de werknemer beperkt wordt om zichzelf te ontplooien om zijn eigen vakbekwaamheid en vaardigheden te blijven ontwikkelen. Enerzijds heeft de werkgever het legitiem recht om zijn bedrijfsdebiet te beschermen door het sluiten van een concurrentiebeding en anderzijds heeft de

werknemer het recht om zichzelf vrij te ontplooien. Het recht van de werknemer om zichzelf vrij te ontplooien is wettelijk verankerd in art. 19 lid 3 GW en in een aantal

10

internationale verdragen.15 Dit recht wordt omschreven als het recht op vrije arbeidskeuze. De wetgever heeft expliciet bepaald dat dit recht enkel beperkt mag worden door een wet in formele zin. Indien er een inbreuk wordt gemaakt op het recht op vrije arbeidskeuze, dan spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. Door het beding worden de werkgeversbelangen beschermd tegen

concurrentie. De werknemer mag door de bescherming hiervan niet onevenredig zwaar worden benadeeld om werkzaam te zijn zoals hij wil. Echter, hoeft de werknemer niet per se met een ander te concurreren om zich van een

bestaansminimum te verzekeren. Ook betekent dit niet dat de werknemer zijn

vakbekwaamheid en vaardigheden niet kan blijven ontwikkelen. Bij de invulling van het concurrentiebeding gaat het om de kennis en vaardigheden die de werknemer heeft opgedaan bij de betreffende werkgever.

1.7 Wetenschappelijk kader

Het concurrentiebeding blijft een onderwerp van discussie. Meerdere pogingen zijn gedaan om de wettelijke regeling van het beding te verruimen zodat meer evenwicht tot stand wordt gebracht tussen de belangen van werkgevers en de belangen van werknemers. Met de komst van de Wwz is de wettelijke regeling alleen aangescherpt voor contracten voor bepaalde tijd. Recent zijn Kamervragen gesteld of de wettelijke regeling opnieuw dient te worden aangescherpt.16

1.8. Leeswijzer

Hoofdstuk 1 bevat de inleiding. In hoofdstuk 2 wordt het wettelijk kader van het concurrentiebeding en de ratio daarvan uiteengezet. Hoofdstuk 3 beschrijft de ontwikkeling van de rechtspraak met betrekking tot de motiveringsplicht van het concurrentiebeding. In hoofdstuk 4 wordt een rechtsvergelijkend onderzoek verricht naar het concurrentiebeding in de Belgische wetgeving. Tot slot worden conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan in hoofdstuk 5.

15 Art. 23 lid UVRM; art. 6 lid 1 I IVESCR; art. 1 lid 1 ESH; art. 1 lid 2 Verdrag betreffende werkgelegenheidspolitiek, nr. 122 IAO en art. 15 Handvest Grondrechten EU. Zie ook Loonstra & Zondag 2018, p. 336.

16 Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2019Z15886; Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2019Z16367; Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2019Z16395.

11

12

2 Het concurrentiebeding

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden verschillende facetten van het concurrentiebeding besproken.

De eerste deelvraag staat centraal. Die luidt: wat is de juridische grondslag van het concurrentiebeding en wat is de ratio hierachter? Als eerste wordt ingegaan op de parlementaire ontwikkeling en de totstandkoming van de wetswijziging van art. 7:653 BW. Sinds de inwerkingtreding van de Wwz moet sprake zijn van een zwaarwegend belang voor de geldigheid van een concurrentiebeding bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Antwoord wordt gegeven op de vraag wat het beoogde doel is van deze wijziging. Aansluitend wordt ingegaan op de formele vereisten en kenmerken van het concurrentiebeding. Verder komt het recht op vrije arbeidskeuze aan bod. Dit hoofdstuk eindigt met een tussenconclusie waarin antwoord wordt gegeven op de eerste deelvraag.

2.2 Wetsgeschiedenis

De Wet op de Arbeidsovereenkomst van 1 februari 1909 bevatte voor het eerst een wettelijke bepaling die de vrije keuze van arbeid contractueel kon beperken.17

Daarvoor ontbrak een wettelijke bepaling over het concurrentiebeding.18 Aanleiding voor de wettelijke bepaling van art. 7A:1637x BW was dat de Tweede Kamer het wenselijk vond dat naast de belangen van de werkgever de belangen van de werknemer moesten worden beschermd.19 Dit wetsartikel had als doel om het concurrentiebeding binnen redelijke grenzen terug te brengen als het beding om wat voor reden dan ook te ver ging.20

In de Memorie van toelichting (hierna: MvT) bij de Wet op de Arbeidsovereenkomst werd de wettelijke bepaling van art. 7A:1637x BW voorgesteld met een drietal vereisten. Ze dient schriftelijk te zijn overeengekomen met een meerderjarige en mag niet indruisen tegen de rechtmatige belangen van de werknemer.21 Doordat de laatste vereiste onzekerheid met zich meebracht of het beding al dan niet geldig zou zijn, is

17 ’t Hart 1977, p. 66.

18 ’t Hart 1977, p. 66.

19 ’t Hart 1977, p. 66. Zie ook Bles II 1908, p. 369, 392, 397 en 403.

20 ’t Hart 1977, p. 66.

21 D. Christe, Beknopte wetsgeschiedenis van het concurrentiebeding, Arbeidsovereenkomst art. 7:653 BW, aant. 2. Zie ook Bles II 1908, p. 369 e.v.

13

door amendering voor een ander systeem gekozen.22 Dat heeft ertoe geleid dat art.

7A:1637x lid 1 BW van kracht is geworden. Dat bepaalde dat:

Een beding tusschen den werkgever en den arbeider, waarbij deze laatste beperkt wordt in zijne bevoegdheid om na het einde der dienstbetrekking op zekere wijze werkzaam te zijn, is slechts geldig, indien het bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement met eenen meerderjarigen arbeider is tot stand gekomen.23

In het ontwerp van de Wet op de Arbeidsovereenkomst werd bij de stemming over de deze wet een amendement van de parlementariër Tak verworpen.24 In dit amendement werd een algemene verbod ingevoerd en werd ieder concurrentiebeding nietig

verklaard. De opvatting van de parlementariër was dat de voorgestelde regeling als legalisering van het beding werd gezien en gevreesd werd voor ernstige schade voor de werknemer.25

Met de inwerkingtreding van art. 7:653 BW op 1 april 199726 kan een

concurrentiebeding niet meer enkel bij een arbeidsreglement of een collectieve

arbeidsovereenkomst (hierna: cao) van kracht zijn.27 In de MvT bij de vaststelling van titel 7:10 van het nieuw BW zijn de woorden ‘of bij reglement’ geschrapt. Daar is het volgende opgenomen over het concurrentiebeding:

Een concurrentiebeding is een beding van een zo persoonlijk karakter, dat bovendien zo’n inbreuk de vrijheid van de werknemer na het einde van zijn de

arbeidsovereenkomst inhoudt, dat het met de werknemer persoonlijk aangegaan behoort te worden. Daarom is, evenals in het voorontwerp, de mogelijkheid om het beding bij reglement aan te gaan geschrapt. Verder is de redactie van het artikel enigszins gewijzigd om tot uitdrukking te brengen dat het concurrentiebeding – schriftelijk- overeengekomen moet worden tussen werkgever en werknemer en niet

22 D. Christe, Beknopte wetsgeschiedenis van het concurrentiebeding, Arbeidsovereenkomst art. 7:653 BW, aant. 2.

23 D. Christe, Beknopte wetsgeschiedenis van het concurrentiebeding, Arbeidsovereenkomst art. 7:653 BW, aant. 2.. Zie ook Stb.

1953, 619. Zie ook Stenfert Kroese 1909, p. 31.

24 Met 14 stemmen voor en 67 stemmen tegen. Zie Bles II 1908, p. 405.

25 D. Christe, Beknopte wetsgeschiedenis van het concurrentiebeding, Arbeidsovereenkomst art. 7:653 BW, aant. 2. Zie ook ’t Hart 1977, p. 67.

26 Stb. 1997, 37.

27 Kamerstukken II 1993/94, 23438, nr. 3, p.35.

14

geldig is als het in een collectieve arbeidsovereenkomst is opgenomen, maar geen deel uitmaakt van de individuele arbeidsovereenkomst.28

De reden achter deze wijziging is dat het concurrentiebeding inbreuk maakt op de arbeidsvrijheid van de werknemer en de werknemer zich bewust moet zijn van wat hij heeft ondertekend. Vanwege het persoonlijke karakter moet het beding persoonlijk met de werknemer worden aangegaan.29Dit wetsvoorstel (zijnde de inwerkingtreding van boek 7 titel 1030) heeft ertoe geleid dat art. 7A:1637x van het BW werd

omgenummerd naar art. 7:653 van het BW.31

Na 1997 is nog vaker een poging gedaan tot een nieuwe regeling voor het concurrentiebeding. Op 17 december 2001 werd bijvoorbeeld een wetsvoorstel ingediend om een wijziging aan te brengen aan titel 7:10 van het BW met betrekking tot het beding. Dit wetsvoorstel beoogde een beter evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van de werkgever en de belangen van de werknemer, de

rechtszekerheid te bevorderen en een onnodig beroep op het concurrentiebeding tegen te gaan.32

Het kabinet-Kok I had op dat moment zijn beleidsvoornemens voor de flexibilisering van de arbeidsmarkt uiteengezet. Overwogen werd of het concurrentiebeding onder condities legitiem was, terwijl het de mobiliteit en de concurrentie nadelig kon beïnvloeden.33 De Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit werkgroep (hierna: MDW-werkgroep) verrichtte daarop onderzoek naar de consequenties van het concurrentiebeding op de flexibiliteit en mobiliteit van werknemers.34 Een van de conclusies was dat het recht op vrije arbeidskeuze zeer in het gedrang kan komen. De oorzaak hiervan was dat de tegenstrijdige belangen niet voldoende tegen elkaar werden afgewogen.35 Ook bleek dat het concurrentiebeding een ruim bereik heeft en als een soort standaardclausule in contracten werd opgenomen.36 Dit komt de

28 Kamerstukken II 1993/94, 23438, nr. 3, p. 35.

29 Houweling & Loonstra 2011, p. 47 e.v.

30 Kamerstukken II 1993/94, 23438, nr. 3, p. 35.

31 Stb. 1996, 562.

32 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 7-9

33 Kamerstukken II 1995/96, 24543, nr. 1. Zie ook Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 2.

34 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 2.

35 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 2.

36 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 2.

15

rechtszekerheid niet ten goede en kan een belemmering vormen voor de

arbeidsmobiliteit.37 Ook hebben werkgevers en werknemer onvoldoende zekerheid over het concurrentiebeding en het is primair aan de werknemer om deze zekerheid te verkrijgen.38 Een wettelijk verbod op het concurrentiebeding wees de werkgroep af, aangezien dit onvoldoende recht deed aan de belangen van de werkgever.39

Dezelfde werkgroep presenteerde in een rapport conclusies en een aantal aanbevelingen voor de consequenties van het concurrentiebeding.40 Deze

aanbevelingen resulteerden in een wetsvoorstel met materiële geldigheidseisen van het concurrentiebeding. Allereerst diende de werkgever een vergoeding te betalen aan de werknemer voor de beperking in zijn arbeidskeuze.41 Verder mocht het beding een geldigheidsduur hebben van maximaal een jaar.42 Daarnaast moest het beding van rechtswege vervallen als de arbeidsovereenkomst in de proeftijd of tijdens

faillissement werd beëindigd.43 Tot slot moest in het beding het geografisch en functioneel bereik worden opgenomen samen met de duur en de hoogte van de vergoeding die de werkgever was verschuldigd.44 De nieuwe regels moesten ertoe leiden dat werknemers alleen in hun vrije arbeidskeuze werden beperkt als dat vanuit bedrijfsbelang strikt noodzakelijk was.45

De afronding van de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft tot oktober 2004 geduurd. Daarna werd het voorstel kenbaar gemaakt aan de Eerste Kamer. Tijdens de behandeling bij de Eerste Kamer heeft de Sociaal-Economische Raad (hierna: SER) op verzoek een advies uitgebracht over het wetsvoorstel.46 De SER had het wetsvoorstel unaniem afgekeurd omdat sommige onderdelen in juridische zin geen duidelijkheden boden. De rechtszekerheid kon daardoor in het gedrang komen. Daarnaast werd de Stichting van Arbeid advies gevraagd over het MDW-rapport.47 Een deel van deze stichting was voorstander van een geheel verbod

37 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 2.

38 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 2.

39 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 2.

40 Kamerstukken II 1996/97, 24036, nr. 58.

41 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 9.

42 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 1-2.

43 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 9-10.

44 Kamerstukken II 2001/02, 28167, nr. 3, p. 10-11.

45 Kamerstukken I 2004/05, 25167, C, p. 2.

46 Advies Wetsvoorstel herziening concurrentiebeding 2006, 4. Beschouwing en beantwoording van de adviesaanvraag, p. 15-25.

47 Advies Wetsvoorstel herziening concurrentiebeding 2006, 3. Advisering SER en Stichting van de Arbeid; reacties sociale partners, p. 13.

16

op het beding. Voor het tegengaan van ongeoorloofde concurrentie bestaan meer instrumenten, zoals de actie uit onrechtmatige daad, een gedragscode, een geheimhoudingsbeding of het aantonen van wanprestatie, aldus een deel van de Stichting, dat de verschillende effecten van het concurrentiebeding zoals genoemd in het MDW-rapport bezwaarlijk achtte. Een ander deel van de Stichting oordeelde dat het beding voldeed aan een reële behoefte in het bedrijfsleven. Een actie uit

onrechtmatige daad achtten zij onvoldoende. Ook moest het beding niet als een standaardclausule worden opgenomen. Zij meenden dat de voorstellen uit het MDW-rapport een te vergaande regulering van een problematisch onderwerp met zich meebrachten.48 Uiteindelijk overheersten de negatieve gevolgen van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer, die daarop op 13 juni 2006 het wetsvoorstel verwierp.

2.3 Het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd Art. 7:653 lid 1 BW bepaalt dat een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, slechts geldig is als:

a. de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan;

b. de werkgever dit beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer.

In de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan dus een beding worden

opgenomen dat de werknemer niet zomaar van werkgever kan veranderen. Het is voor de werknemer voor een periode verboden als zelfstandige werkzaam te zijn dan wel bij een werkgever in dienst te treden die in dezelfde of een soortgelijke markt opereert.49 Een concurrentiebeding kan een werknemer dus treffen in een zwaarwegend belang, namelijk de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud

voorziet.50 Door de wettelijke bepaling van het beding heeft de wetgever de spanning tussen enerzijds het recht op vrije arbeidskeuze en anderzijds de bescherming van de werkgeversbelangen willen opheffen.51

48 Advies Wetsvoorstel herziening concurrentiebeding 2006, Het advies van de Stichting van de Arbeid van 5 maart 1998, p. 27- 36.

49 Loonstra & Zondag 2018, p. 335.

50 M.S.A. Vegter, Concurrentiebeding, T&C BW, commentaar op art. 7:653 BW

51 M.S.A. Vegter, Concurrentiebeding, T&C BW, commentaar op art. 7:653 BW

17 2.3.1 Op zekere wijze werkzaam

Het concurrentiebeding bevat drie elementen: de werkgever-werknemersrelatie, het aspect na einde van de arbeidsovereenkomst en het op zekere wijze werkzaam zijn, aldus Van Drongelen c.s.52 In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het criterium op zekere wijze werkzaam zijn.

Lid 1 van art. 7:653 BW bepaalt dat de voormalige werknemer na het einde van zijn arbeidsovereenkomst wordt beperkt in op zekere wijze werkzaam zijn. Daarvan is sprake als de werknemer daadwerkelijk een arbeidsrelatie is aangegaan met de concurrent of als zelfstandige aan de slag is gegaan.53 De feitelijke situatie van de werknemer is doorslaggevend.54 In het concurrentiebeding moet worden opgenomen welke werkzaamheden precies onder de werking van het concurrentiebeding vallen.

Daarnaast dient het beding de tijdsduur, bijvoorbeeld een halfjaar of een jaar, en een functionele en geografische reikwijdte te bevatten.55 ’t Hart meent dat het begrip werkzaam ruim moet worden opgevat. Hij meent dat ook inlichtingen geven hieronder kan vallen.56

Het concurrentiebeding moet zorgvuldig worden geformuleerd. Zoals eerder

uiteengezet maakt het inbreuk op het recht op vrije arbeidskeuze van de werknemer doordat de werknemer bepaalde arbeid niet kan verrichten. Dit kan van invloed zijn op voorzien in zijn inkomen. Om die reden is de inhoud van de tekst bepalend voor de reikwijdte van het concurrentiebeding. Bijvoorbeeld als het woord ‘niet’ in de tekst van het concurrentiebeding is opgenomen, zodat de werknemer op grond van de letterlijke tekst niet wordt gehinderd door het verbod, dan is het gevolg daarvan geheel voor de risico van de werkgever.57 Dit geldt eveneens bij enige

uiteengezet maakt het inbreuk op het recht op vrije arbeidskeuze van de werknemer doordat de werknemer bepaalde arbeid niet kan verrichten. Dit kan van invloed zijn op voorzien in zijn inkomen. Om die reden is de inhoud van de tekst bepalend voor de reikwijdte van het concurrentiebeding. Bijvoorbeeld als het woord ‘niet’ in de tekst van het concurrentiebeding is opgenomen, zodat de werknemer op grond van de letterlijke tekst niet wordt gehinderd door het verbod, dan is het gevolg daarvan geheel voor de risico van de werkgever.57 Dit geldt eveneens bij enige