• No results found

Hoofdstuk 1: Context en probleemschets

1.1 Probleemanalyse

In de probleemanalyse wordt het probleem op de verschillende niveaus beschreven. Allereerst worden de ontwikkelingen binnen de Nederlandse digitale samenleving beschreven. Daarna wordt de transitie van de jeugdzorg besproken met betrekking tot online hulpverlening bij jeugdzorginstellingen.

Vervolgens wordt de uitvoering van organisatie X met betrekking tot online- en blended hulpverlening besproken en tot slot volgt hoe cliënten en sociaal agogen hier tegenover staan.

Digitale revolutie

Hartman- van der Laan (2019) beschrijft dat een samenleving verandert met de tijd. Verschillende uitvindingen en technologieën hebben voor verregaande ontwikkelingen gezorgd, denkend aan ontwikkelingen op het gebied van het internet. Ontwikkelingen zijn er nog steeds volop en inmiddels wordt er gesproken over een digitale revolutie. Deze digitale revolutie heeft ook invloed op het sociaal werk en blijft niet alleen binnen de landsgrenzen. Ook internationaal is er aandacht voor de sociaal werker in de digitale samenleving. Middels de ‘Global agenda’ is er aandacht voor het gebruik van digitale middelen in het werkveld van de sociaal werker (Hartman- van der Laan, 2019). Daarnaast geeft Hartman- van der Laan (2019) aan dat het sociaal werk aan het veranderen is en voor de toekomst wordt voorspeld dat er nog meer ondersteunende technologieën worden ontwikkeld. Deze ontwikkelingen vragen om andere vaardigheden van hulpverleners. Er is nu naast fysieke omgang ook sprake van digitale omgang met elkaar. (Inter)nationale richtlijnen zijn nodig, echter ontbreken deze momenteel nog (Hartman- van der Laan, 2019).

De digitalisering in Nederland

Als het gaat om digitalisering is Nederland één van de koplopers in Europa (Hartman- van der Laan, 2019). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2019) gebruikt 86 procent van de

Nederlanders in 2018 dagelijks het internet. In de leeftijd van 12-45 jaar ligt dit percentage hoger, namelijk 95 procent (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2019). Digitale handelingen zoals bankzaken regelen, boodschappen doen, kleding bestellen en vakanties boeken zijn niet meer weg te denken in onze huidige samenleving (Bremmer & Van Es, 2013). Door middel van deze digitale technologieën en de innovaties die op hoog tempo meebewegen, ontstaan er volgens het Miniserie van Algemene Zaken (2018) veel maatschappelijke en economische kansen. Inmiddels verloopt dan ook bijna alles via informatie- en communicatietechnologieën. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2002) omschrijft het toepassen van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën om de zorg te

toepassingen sinds 2012 in Nederland bij. In vele beroepsgroepen zijn nieuwe toepassingen gedaan in de vorm van eHealth (Spirit Jeugd & Opvoedhulp, 2018).

Opvallend is dat de inzet van nieuwe toepassingen binnen de jeugdhulp achter blijft (Spirit Jeugd &

Opvoedhulp, 2018). Dit terwijl jongeren in Nederland volgens het Nederlands Jeugdinstituut en Stichting Jongerenwerk op Zuid (2019) opgroeien binnen de digitale samenleving. De online wereld binnen de digitale samenleving is voor jongeren vanzelfsprekend geworden. Zij besteden veel tijd aan sociale media, zoals aan Instagram of Whatsapp. Deze online wereld brengt kansen en risico’s met zich mee. De vindplaats van jongeren verschuift naar een online wereld, waardoor dit ook invloed heeft op de communicatie, begeleiding en de werkrelatie met jeugdzorgwerkers. Het is volgens het Nederlands Jeugdinstituut en Stichting Jongerenwerk op Zuid (2019) belangrijk om aan te sluiten bij de beleefwereld van jongeren, om hen te kunnen bereiken en ondersteunen bij hun ontwikkeling. De grens tussen een online- en een offline wereld wordt steeds kleiner, soms is het onderscheid zelfs helemaal verdwenen. Online contact is dan ook niet meer weg te denken en de online wereld zou volgens het Nederlands Jeugdinstituut en Stichting Jongerenwerk op Zuid (2019) dan ook een werkgebied moeten zijn van de jeugdzorgwerker. Jeugdzorgwerkers zouden op een professionele manier moeten meebewegen met deze ontwikkelingen.

De professionals in het werkveld zijn het niet met elkaar eens over de inzet van digitale middelen tijdens de hulpverlening. Bij professionals geldt, net als bij opvoeders, dat er professionals zijn die cliënten willen wapenen tegen de invloed van media en technologieën en dat er professionals zijn die vele kansen en mogelijkheden zien in het gebruik ervan. Daarbij kan een digitale kloof ontstaan tussen generaties, tussen professionals en tussen professionals en cliënten (Hartman- van der Laan, 2019). Volgens Hartman- van der Laan (2019) is het voor professionals van belang om zich te realiseren dat het gebruik van digitale middelen niet meer weg te denken is uit het leven van cliënten en daarmee ook thuishoort in de begeleiding van cliënten. Daarnaast is het een kernwaarde voor een sociaal werker om iedereen in de samenleving volwaardig mee te laten doen. Dit wordt ook wel een sociale inclusieve samenleving genoemd. Door de digitalisering van de samenleving, zal ook de sociaal werker hier vakbekwaam in moeten zijn of worden om cliënten optimaal te kunnen

ondersteunen (Hartman- van der Laan, 2019). Over deze digitale begeleiding wordt verder gesproken in samenhang met de transitie jeugdzorg.

Transitie jeugdzorg

In januari 2015 vond de decentralisatie van de jeugdzorg in Nederland plaats. Sindsdien zijn gemeenten verantwoordelijk voor de (geïndiceerde) jeugdzorg. Doelen van deze nieuwe Jeugdwet zijn dat er meer preventief ingestoken wordt, waarbij eigen verantwoordelijkheid en het sociale netwerk een rol spelen. Daarnaast staan het de-medicaliseren, ontzorgen en normaliseren van het opvoedklimaat centraal. Ook moet er zo snel mogelijk, zo dichtbij mogelijk en zo effectief mogelijk hulp geboden worden aan gezinnen, waarbij aandacht is voor de kosteneffectiviteit van de hulp (Movisie, 2015). De hulp wordt ingezet volgens het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur en tot slot is het laatste uitgangspunt dat professionals meer ruimte krijgen door een vermindering van de

Online hulpverlening kan van toegevoegde waarde zijn op een aantal van deze uitgangspunten van de transitie. Middels de online hulpverlening kan er vanuit de eigen omgeving van de cliënt gewerkt worden, waardoor de zorg dichtbij is. Daarnaast kan de cliënt 24 uur per dag met zijn hulpvraag aan de slag gaan en kan de cliënt op elk moment van de dag contact zoeken met zijn hulpverlener. Dit maakt dat de zorg snel bereikbaar is. Via online hulp kan de zorg ook eenvoudiger en frequenter bijgehouden worden (Schalken et al., 2013). Ook kan online informatie- en opdrachten ervoor zorgen dat de cliënt meer betrokken en actief is in het hulpverleningsproces en daarmee meer gebruik maakt van zijn eigen kracht (Bocklandt, 2017). Dit sluit aan bij de participatiesamenleving, waarin Nederland zich bevindt. Daarbij staan de begrippen zelfredzaamheid, eigen kracht en eigen regie centraal (Movisie, 2017).

Met de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten was ook de verwachting dat er efficiënter hulp geboden kon worden, door maatwerk en lichtere zorg. Ieder jaar wordt er dan ook bezuinigd op het jeugdzorgbudget. Echter hebben veel gemeenten flinke tekorten. Dit maakt dat bestuurders strenge afspraken willen maken met hun zorgaanbieders. Ze zetten druk op het vernieuwen van het

zorgaanbod, om innovatiever te werken en met een passender zorgaanbod te komen (Nederlandse Vereniging voor Gezondheidszorgpsychologie, z.d.).

Online hulpverlening bij jeugdzorginstellingen

Deze ontwikkelingen en de digitalisering blijken in het sociaal domein echter nog weinig plaats in te hebben genomen. Uit onderzoek van Duinstra (2013) blijkt dat 56 procent van de organisaties online hulp wil inzetten om de effectiviteit van het werk te vergroten. Daarnaast wil 54 procent van de organisaties de kwaliteit van de geboden hulp vergroten en wil 21 procent van de organisaties de kosten van de dienstverlening verlagen. De online hulp kan voor verlaging van de begeleidings- en reistijd zorgen. Het wordt echter niet als bezuinigingsmiddel ingezet. Toch kan de online hulp een manier zijn om de gevraagde kwaliteit te blijven bieden of zelfs te vergroten, ondanks de krimp in het budget (Duinstra, 2013).

Uit onderzoek van Duinstra (2013) blijkt ook dat 34 procent van de organisaties blended hulpverlening wil gaan bieden, 33 procent wil inzetten op een online begeleidingsprogramma en 23 procent wil inzetten op een online dossier. In een online dossier kan de cliënt bijvoorbeeld een gespreksverslag teruglezen of in een online bibliotheek meer informatie krijgen over zijn of haar specifieke hulptraject.

Echter blijkt maar in 5 procent van de trajecten de online hulpvormen daadwerkelijk ingezet te worden.

De face-to-face begeleidingsvorm blijkt toch sterk de voorkeur te hebben bij hulpverleners (Duinstra, 2013).

Duinstra (2013) beschrijft dat uit onderzoek van TNO onder gebruikers van de Kwadraad Hulp Online blijkt dat online hulp als positief wordt ervaren. Zo werkt de online hulp als motiverend, interactief en praktisch. De cliënt heeft mogelijkheden om eigen regie te voeren over zijn hulptraject (Duinstra, 2013). Echter blijft bij veel jeugdzorginstellingen de blended hulpverlening uit. Jeugdzorginstellingen

zijn er niet op ingericht, waardoor er in mindere mate aangesloten kan worden bij de beleefwereld (Van Zeeland, 2015).

Daarnaast zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van online hulpverlening.

Online hulpverlening is effectief gebleken voor psychische en psychosociale problemen, zoals angst, eenzaamheid, middelengebruik, gedragsproblemen, eetstoornissen, depressies en seksueel misbruik.

Over de online hulpverlening aan mensen met ernstige psychiatrische problemen zijn de meningen verdeeld (Van der Tier & Potting, 2016). Ook Van ’t Land, Grolleman, Mutsaers en Smits (2008) beschrijven dat blended hulpverlening niet voor iedereen geschikt is en wordt afgeraden voor cliënten met ernstige stoornissen, zoals schizofrenie en voor cliënten die een gevaar voor zichzelf of een ander zijn. Eveneens zijn er mensen die geen toegang- of angst hebben voor het internet. Niet iedere cliënt vindt het daarom prettig om te communiceren via het internet (Van ’t Land, Grolleman, Mutsaers &

Smits, 2008). Hoe de insteek op (gedeeltelijke) online hulpverlening bij jeugdorganisatie X eruitziet, wordt hieronder verder toegelicht.

Organisatie X

Binnen organisatie X is er aandacht besteed aan technologische ontwikkelingen en de mogelijkheden daarvan. Organisatie X heeft onderzoek gedaan naar hoe de cliënten tegenover blended

hulpverlening staan. Cliënten van organisatie X geven aan dat ze meer durven te zeggen en het praten over gevoelens gemakkelijker is. Voor hen voelt het minder gedwongen, minder officieel en niet zo ‘stijf’. Daarnaast geven ze aan het fijn te vinden contact te zoeken wanneer ze dat zelf nodig hebben. Ze kunnen direct het gesprek starten en hoeven niet een week te wachten op de volgende afspraak. Soms kunnen ze tips/adviezen in een situatie direct toepassen, waardoor de situatie niet uit de hand loopt. Ook geven zij aan het prettig te vinden dat ze niet altijd direct hoeven te antwoorden.

Er is nu tijd om over het antwoord na te denken. Tot slot geven cliënten aan dat het een veilig gevoel geeft dat ze altijd contact op kunnen nemen met de hulpverlener (Rubicon Jeugdzorg, z.d.-a). Dit sluit aan bij de gewenste werkwijze van organisatie X, waarbij cliënten meer regie krijgen over hun

hulpverlenerstraject en er meer vanuit de eigen kracht wordt gewerkt (Rubicon Jeugdzorg, z.d.-b).

Binnen jeugdorganisatie X is in 2018 en 2019 de training blended hulpverlening aangeboden aan de ambulant hulpverleners. De ambulant hulpverleners hebben de training gevolgd en positief afgerond.

De organisatie heeft een online beveiligde werkomgeving ontwikkeld, waarin ambulant hulpverleners samen met cliënten (oudere jeugd of jongere jeugd) en (pleeg)ouders kunnen werken. De betreffende ambulant hulpverlener kan hier chatten, een opdracht voor de cliënt klaarzetten en hem of haar verwijzen naar interessante video’s. Op die manier krijgt de cliënt meer eigen regie en kan hij zelfstandig aan de slag met opdrachten die voor hem of haar worden klaargezet. Echter blijkt dat ambulant hulpverleners binnen organisatie X nauwelijks gebruik maken van blended hulpverlening.

Binnen organisatie X rijst de vraag wat maakt dat het gebruik van blended hulpverlening bij de meeste ambulant hulpverleners nauwelijks van de grond komt (persoonlijke communicatie, 12 februari 2020).

Sociaal agogen en jongeren over blended hulpverlening

Zoals in bovenstaande alinea omschreven, maken hulpverleners nauwelijks gebruik van blended hulpverlening. Van Zeeland (2015) beschrijft dat blended hulpverlening om digitale kennis- en vaardigheden van professionals vraagt, die zich op dit moment nog niet bekwaam voelen en/of handelingsverlegen zijn. Ook blijkt uit onderzoek van Van Zeeland (2015) dat hulpverleners nog aarzelend zijn over blended hulpverlening. Hulpverleners vinden het belangrijk om face-to-face contact te hebben en de non-verbale communicatie van de cliënt te kunnen waarnemen. Daarnaast voelen zij zich niet altijd digitaal-vaardig of bezitten zij niet de juiste digitale kennis. In de afgelopen jaren zijn er ook vele veranderingen geweest door de invoering van de nieuwe Jeugdwet, wat maakt dat

hulpverleners moeite hebben om met nieuwe werkwijzen aan de slag te gaan. Er bestaat angst dat hulpverleners nu 24/7 bereikbaar moeten zijn, waardoor de werkdruk meer toeneemt. Hulpverleners zijn tevens bang dat de privacy van cliënten niet gewaarborgd kan worden. Ook de onbekendheid over de werkwijze, maakt dat ze zich terughoudend opstellen (Van Zeeland, 2015).

Om blended hulpverlening uit te kunnen voren, is het van belang dat de hulpverlener overtuigd is van een positief resulterend traject. Op het moment dat een hulpverlener hier niet van overtuigd is, zal de begeleidingsvraag face-to-face benaderd worden (Duinstra, 2013). Met blended hulpverlening wordt er aangestuurd op zelfsturing van de cliënt, waarbij de cliënt meer eigenaarschap heeft binnen zijn traject. De cliënt kan bijvoorbeeld kiezen op welke wijze, op welk tijdstip en in welke frequentie hij het liefst contact heeft (Duinstra, 2013). Daarnaast stemmen de hulpverlener en de cliënt samen af wat een evenwichtige ‘blend’ is, wat niet uit een standaardverhouding bestaat (Wentzel, Van der Vaart, Bohlmeijer & Van Gemert-Pijnen, 2016).

Uit onderzoek van Van Zeeland (2015) blijkt dat jongeren en hun ouders positief staan tegenover blended hulpverlening. Zij vinden alleen de ‘offline’ hulpverlening afstandelijk, traag en gestuurd door de hulpverlener. Zij zouden het prettig vinden om hulpverleners sneller te kunnen bereiken. De online hulp kan zorgen voor meer laagdrempeligheid. Daarnaast kan het traject leuker worden, bijvoorbeeld door middel van educatieve games of het krijgen van psycho-educatie middels klaargezette video’s.

Daarnaast kan het hulpverleningstraject dynamischer worden gemaakt, door de combinatie van gesprekken en het online klaarzetten van opdrachten. Uiteindelijk kan het ook de duur van het traject inkorten, omdat er meer contact plaatsvindt dan alleen op afgesproken data (Van Zeeland, 2015). Er zijn echter ook een aantal beperkingen van online begeleiding. Zo moeten de cliënt en hulpverlener toegang, kennis en vaardigheden hebben met betrekking tot het internet. Tevens zijn de

schrijfvaardigheden van belang. Ook is het helpend als de cliënt een positieve basishouding heeft tegenover de online begeleiding (Schalken et al., 2013). Of een behandeling gaat slagen, is

afhankelijk van het vertrouwen erin, wat voor 15 procent het succes ervan bepaalt (Ahn & Wampold, 2001). Waar de online begeleiding kan leiden tot laagdrempeligheid, kan dit er ook voor zorgen dat de drempel verlaagd wordt om de hulp te stoppen (Schalken et al., 2013). Volgens jongeren en hun ouders is het belangrijk dat er sprake blijft van face-to-face contact, wat ook het uitgangspunt van de hulpverlening moet blijven. Een combinatie van online en face-to-face contact zou beter bij de