• No results found

Het inzetten van blended hulpverlening

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

2.4 Het inzetten van blended hulpverlening

Uit de probleemanalyse blijkt dat de ambulant hulpverleners van organisatie X nauwelijks gebruik maken van blended hulpverlening. De ambulant hulpverleners geven verschillende redenen die hieraan ten grondslag liggen, zoals het missen van overtuigingen, kennis of vaardigheden. De volgende theorieën en modellen kunnen inzicht geven in het proces waarin de ambulant hulpverlener zich ten opzichte van blended hulpverlening bevindt.

2.4.1 Consistentietheorie

De consistentietheorie beschreven door (Brinkman, 2009) zegt dat men streeft naar een evenwicht tussen de componenten cognitie, affectie en gedrag. Deze drie componenten heten ook wel de attitude, wat de houding van jezelf ten opzichte van iets anders inhoudt. Op het moment dat de attitude niet in balans is, zal men één of meerdere componenten veranderen om in evenwicht te komen (Brinkman, 2009). Een mens streeft naar consistentie, omdat er anders frustratie ontstaat.

Voor de uitwerking van de consistentietheorie met betrekking tot blended hulpverlening, zie Bijlage 6.

Brinkman (2009) beschrijft dat de veldtheorie aansluit bij de consistentietheorie. Deze theorie zegt namelijk dat er in het psychologische veld krachten in de richting van verandering, en het behouden van de oude situatie zijn, ook wel de veranderings- en weerstandskrachten genoemd. Het evenwicht bevindt zich in een toestand waarbij tegengestelde krachten stabiel zijn. Het afnemen van

weerstandskracht heeft meer effect dan het doen toenemen van veranderingskracht (Brinkman, 2009).

Middels de attitude en de weerstands- en veranderingskrachten kan gekeken worden op welk gebied de ambulant hulpverleners iets nodig hebben, wat deelvraag drie kan onderbouwen of relativeren.

2.4.2 Intergrated Change model (I-Change model)

Om te onderzoeken waar de veranderings- en weerstandskrachten bij hulpverleners van organisatie X zitten, kan het I-Change model gebruikt worden. Dit model wordt ingezet bij het in kaart brengen en verklaren van motivatie- en gedragsveranderingen. Het I-Change model is een aanvulling op het ASE-model, welke eerst wordt uitgewerkt. Beide modellen laten zien dat er eerst intentie moet zijn om het gedrag te veranderen, voordat het gedrag uitgevoerd (en behouden) kan worden.

De Vries et al. (2003) beschrijven het ASE-model in de volgende fases:

• Motivatie: de motivatie bestaat uit drie factoren;

o Attitude: de houding ten opzichte van het gedrag, welke ervaringen en overtuigingen heb je;

o Sociale invloed: de invloed van wat anderen vinden en wat wij denken dat zij vinden (normatieve beliefs). De sociale omgeving kan invloed op ons uitoefenen door subjectieve normen, sociale steun, sociale druk en modelling;

o Eigen- effectiviteit: je moet ervan overtuigd zijn dat je het zelf uit kan voeren. Het gaat niet om je daadwerkelijke vaardigheden, maar om je eigen inschatting daarvan (zelfvertrouwen). Daarbij zijn twee factoren van invloed, namelijk de control beliefs

(denk je voldoende kennis en vaardigheden te hebben) en de power of control (denk je deze kennis en vaardigheden te kunnen beïnvloeden);

• Intentie: wat wil je bereiken en in welke fase van intentie zit je;

o Precontemplatie: je denkt niet na over nieuw gedrag;

o Contemplatie: je denkt na over nieuw gedrag, maar zet nog niet aan tot actie;

o Preparatie: je maakt plannen voor het nieuwe gedrag;

• Vaardigheden: deze fase bestaat uit de daadwerkelijke fysieke vaardigheden die je bezit om nieuw gedrag uit te kunnen voeren en het implementatieplan dat uitvoerbaar moet kunnen zijn;

• Barrière: er kunnen drempels zijn waar mensen tegenaan lopen (zoals geen computer hebben). De intentie zal dan niet tot het nieuwe gedrag leiden;

• Gedrag: het nieuwe gedrag wordt uitgevoerd en kan op termijn ook behouden blijven (De Vries et al., 2003).

De aanvulling op het ASE-model, wat samen het I-Change model inhoudt, verloopt volgens Steenbergen en Elfring (2013) in verschillende fases:

• Predispositie: in deze fase gaat het om gedragsfactoren (gedrag in het verleden), psychologische factoren (persoonlijkheid), biologische factoren (geslacht en leeftijd) en sociaal-culturele factoren. Deze factoren zijn vaak niet te beïnvloeden;

• Informatie: in deze fase gaat het om de boodschap die (inhoudelijk) moet aansluiten op de belevingswereld van de hulpverlener, de bron van wie we iets willen aannemen en het kanaal via waar de informatie verspreid wordt. Het is belangrijk dat we de bron en het kanaal

vertrouwen, voordat we de boodschap aannemen;

• Bewustzijn: in deze fase gaat het om de kennis over het onderwerp, of er een aanleiding tot actie wordt gezien en of we een risico zien op het moment dat we er niks mee doen

(risicoperceptie) (Steenbergen & Elfring, 2013).

Het I-Change model wordt in dit onderzoek gebruikt voor het opstellen van de topiclijst. Daarnaast kan het model deelvraag twee en drie onderbouwen, ondersteunen of relativeren.

Brinkman (2009) beschrijft in zijn boek de theorie van Ajzen en Fishbein welke aansluit bij het I-Change model. Zij stellen namelijk dat de theorie van het gepland gedrag een inzicht geeft in de veranderprocessen, voordat mensen daadwerkelijk kunnen veranderen. Zij stellen vier voorwaarden, namelijk het onderschrijven van waarden, de gedragseffectiviteit, de persoonlijke effectiviteit en de sociale norm. Wil er een verandering daadwerkelijk slagen, zal aan ál deze voorwaarden voldaan moeten zijn (Brinkman, 2009).

2.4.3 Het 5- fasenmodel

Uit onderzoek van Van Zeeland (2015) in de probleemanalyse blijkt dat het inzetten van blended hulpverlening om andere vaardigheden vraagt dan de reguliere hulpverlening. Om de kwaliteit van de online gesprekken te waarborgen, kan het 5-fasenmodel toegepast worden, welke verder uitgewerkt is in Bijlage 5. Uit onderzoek van Fukkink en Hermanns (2007) blijkt dat de structuur van het

5-fasenmodel een aanzienlijke bijdrage levert aan de ervaren gesprekskwaliteit. Het 5-5-fasenmodel is bruikbaar om de asynchrone contacten die hulpverleners met cliënten hebben, volgens een

structurele en methodische cyclus vorm te geven. Bij blended hulpverlening is het tevens van belang dat een chat met een cliënt aansluit bij de face-to-face contacten die je met de cliënt hebt gehad (Fukkink & Hermanns, 2007). Dit model wordt in dit onderzoek gebruikt bij het opstellen van de topiclijst.