• No results found

Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbevelingen

5.2 Aanbevelingen

Aan de hand van de resultaten en conclusies worden er in deze paragraaf aanbevelingen geschreven voor organisatie X.

1) Richtlijnen, sturing en kaders

Uit de resultaten blijkt dat hulpverleners behoefte hebben aan duidelijke, specifieke richtlijnen. De aanbeveling aan organisatie X is dan ook om deze richtlijnen te ontwikkelen. In een handreiking met richtlijnen staat precies wat er van hulpverleners verwacht wordt, zodat zij doelbewust kunnen aansluiten bij de beleefwereld van cliënten. Hulpverleners hebben specifiek behoefte aan richtlijnen voor de vorm, frequentie en doelgroep van blended hulpverlening. Het beleid kan deze richtlijnen opstellen in overleg met de gedragswetenschappers, vanwege hun inhoudelijke kennis. Belangrijk is dat de richtlijnen gecommuniceerd worden met hulpverleners middels het intranet. Om ervoor te zorgen dat iedereen dezelfde richtlijnen in acht neemt, worden de richtlijnen tussen de documenten geplaatst op het intranet.

Hulpverleners hebben daarnaast behoefte aan kaders en sturing vanuit de organisatie. Zij ervaren nu onduidelijkheid over wat wel en niet mag en wat er van hen verwacht wordt. Voor hulpverleners is het belangrijk dat er besproken wordt welke hulpmiddelen zij dienen te gebruiken (Whatsapp, ja/nee?) en hoe de inzet van blended hulpverlening gemeten gaat worden. Hulpverleners zelf vinden het

belangrijk dat de inzet op basis van inhoud gemeten wordt en niet op basis van aantallen/cijfers, echter willen zij hier ook vooral duidelijkheid over. Eveneens willen zij duidelijkheid over hoe de organisatie om wil gaan met cliënten welke geen beschikking hebben tot digitale middelen. Deze kaders kunnen meegenomen worden in de richtlijnen.

2) Gebruiksvriendelijkheid

Volgens hulpverleners dient blended hulpverlening een vast onderdeel te zijn van de hulpverlening, wat hulpverleners helpt met het communiceren van de nieuwe werkwijze naar cliënten. Een

aanbeveling om de gebruiksvriendelijkheid van blended hulpverlening te bevorderen is om praktische zaken, als het ondertekenen van toestemmingsformulieren voor het gebruik van een beveiligde omgeving, te implementeren in het stadium van aanmelding van de cliënt. Op die manier is de beveiligde omgeving een vast onderdeel van de hulpverlening.

Daarnaast blijkt uit de resultaten dat hulpverleners cliënten zelf aan het overtuigen zijn van blended hulpverlening en dat het lijkt dat dit een persoonlijke werkwijze is. Voor hulpverleners is het helpend als er duidelijk met cliënten gecommuniceerd wordt dat dit de nieuwe werkwijze van organisatie X is.

Volgens hulpverleners is een handleiding waarin wordt toegelicht wat blended hulpverlening inhoudt, wat er van cliënten verwacht wordt en waarom de organisatie kiest voor die werkwijze belangrijk. Op die manier wordt de werkwijze duidelijk en vanuit de werkwijze van de organisatie toegelicht. Een aanbeveling voor organisatie X is om bovenstaande punten vorm te geven middels een mail of brief naar cliënten.

3) Begeleiding en bespreking

Uit de probleemanalyse blijkt dat een evenwichtige ‘blend’ wordt afgestemd per cliënt en er geen sprake is van een standaardverhouding (Wentzel et al., 2016). Uit de resultaten blijkt dat hulpverleners het lastig vinden om deze evenwichtige blend per cliënt af te stemmen. Zij geven aan daarbij behoefte te hebben aan begeleiding en bespreking. Eveneens geven zij aan tijd nodig te hebben om hun weg daarin te vinden en de werkwijze volledig te ontwikkelen. Uit het theoretisch kader is gebleken dat werken met blended hulpverlening een leer- en ontwikkelproces is. Supervisie, intervisie en bijscholing zijn naast de training van belang om technieken eigen te maken en kwaliteit van hulpverlening te bieden (Schalken et al., 2013).

Een aanbeveling aan organisatie X is om deze begeleiding en ondersteuning vorm te geven binnen de casuïstiek. In de casuïstiek kan de bespreking van blended hulpverlening plaatsvinden, met de

expertise van gedragswetenschappers die daarbij aanwezig zijn. Op die manier kunnen zij samen ervaringen bespreken en de vertaalslag naar de praktijk maken, waarbij aandacht is voor de evenwichtige blend. De toolbox ‘Karaat’ is een methode die helpt om te kunnen reflecteren over de kwaliteit van de geboden online hulp, welke binnen de casuïstiek gebruikt kan worden (Kennisplein, z.d.). Daarnaast kunnen thema’s die voor meerdere casuïstiekgroepen lastig blijken, behandeld worden tijdens teamvergaderingen om de tijd functioneel in te delen.

4) Werkgroep en ondersteuning

Uit de probleemanalyse blijkt dat de actieve hulpvorm zorgt voor meer betrokkenheid en activiteit van de cliënt in zijn eigen hulpverlenersproces (Bocklandt, 2017). Daarbij staan de begrippen

zelfredzaamheid, eigen kracht en eigen regie centraal (Movisie, 2017). Uit de resultaten blijkt dat hulpverleners bovenstaande factoren noemen als mogelijkheden van blended hulpverlening en zij erg enthousiast zijn over de mogelijkheden van de actieve hulpvorm. Echter blijkt uit de resultaten dat de actieve hulpvorm door hulpverleners juist nog nauwelijks toegepast wordt.

De voornaamste reden hiervoor volgens hulpverleners is dat de beveiligde omgeving onvoldoende keuzemogelijkheden bezit. Uit de resultaten komt naar voren dat de ambulant hulpverleners behoefte hebben aan een werkgroep, welke de beveiligde omgeving (bibliotheek) aanvult en onderhoudt. Een aanbeveling aan organisatie X is om deze werkgroep op te stellen. De werkgroep kan de beveiligde omgeving aanvullen en onderhouden middels voeding vanuit de werkvloer. De taak van de werkgroep is om deze voeding en expertise te verzamelen, te bundelen en de omgeving hier frequent mee aan te vullen, zodat deze actueel is en voldoende keuzemogelijkheden bevat. De werkgroep kan in overleg met gedragswetenschappers bekijken of er aanvullende opdrachten zijn welke ingezet kunnen worden. Bij twijfel aan de juistheid van de voeding die zij ontvangen, kan dit met

gedragswetenschappers besproken worden.

Tot slot hebben hulpverleners behoefte aan een persoon waarbij ze terecht kunnen voor vragen en tips. De leden van de werkgroep en een medewerker van beleid (op technisch gebied) kunnen de functie van een ondersteunend persoon invullen, gezien zij over veel kennis van het onderwerp

5) Bijscholing, opfrissing en workshops

Uit de probleemanalyse blijkt dat blended hulpverlening om andere kennis en vaardigheden vraagt van professionals, die zich momenteel nog niet vakbekwaam voelen (Van Zeeland, 2015). Uit de resultaten blijkt bovenstaande door de hulpverleners bevestigd te worden en willen zij meer kennis over de mogelijkheden van digitale middelen en digitale gesprekstechnieken voor het missen van non-verbale signalen. Voor enkelen blijkt dit noodzakelijk, voordat zij actief aan de slag kunnen gaan met blended hulpverlening.

Een aanbeveling aan organisatie X is om aandacht te hebben voor het opfrissen van kennis en vaardigheden middels bijscholings- en trainingsdagen, om de kennis en vaardigheden actueel te houden. Daarnaast kan er specifiek aandacht geboden worden voor digitale gesprekstechnieken.

Volgens onderzoek van Schalken et al. (2013) kunnen emoticons non-verbale signalen deels

vervangen. De heer Wesseling (z.d.) is projectleider E-Health en biedt hier specifiek aandacht aan in zijn trainingen en adviezen rondom blended hulpverlening, waardoor hij wellicht benaderd kan worden voor een bijscholing.

6) Faciliteren en evalueren

Tot slot blijkt dat hulpverleners gefaciliteerd willen worden in materiaal en technologie. Momenteel is er specifiek behoefte aan een goed werkend wifibereik in het gehele kantoor. Een aanbeveling aan organisatie X is om met het beleid en ICT naar de mogelijkheden hiervan te kijken. Daarnaast kan organisatie X consequent met hulpverleners evalueren welke behoeften er rondom blended hulpverlening zijn of ontstaan. Gezien dit de (nieuwe) werkwijze van de organisatie is, kan dit meegenomen worden tijdens functioneringsgesprekken.

Daarnaast blijkt uit de resultaten dat hulpverleners het waardevol vinden dat de ervaringen op het gebied van blended hulpverlening geëvalueerd worden. Een aanbeveling aan organisatie X om deze evaluatie uit te voeren middels het I-Change model, welke uitgewerkt is in het theoretisch kader (De Vries et al., 2003). Dit model geeft duidelijk weer welke factoren specifiek van invloed zijn op de weerstand en uit onderzoek blijkt dat het doen afnemen van de weerstandskracht meer effect heeft dan het doen toenemen van veranderingskracht (Brinkman, 2009).