• No results found

De pro-Israëlische politiek van de VS in het Midden-Oosten

Het fundamentalisme als algemeen verschijnsel

2.5.7 De pro-Israëlische politiek van de VS in het Midden-Oosten

De Amerikaanse politiek ten aanzien van het Midden-Oosten, vooral de onbeperkte steun van de VS aan Israël, is een zeer gevoelig punt voor veel moslims. Veel, zo niet alle islamitisch-fundamentalistische groepen bekritiseren de onbeperkte Amerikaanse steun aan Israël en beschouwen deze steun als een voedingsmiddel voor de Israëlische arrogantie. Veel Palestijnse en Libanese huizen worden door Amerikaanse wapens vernietigd als gevolg van bombardementen. De Palestijnse kwestie is voor de moslim-landen een heikel punt. De Amerikaanse steun aan Israël is dan ook een belangrijke factor in het groeiproces van de moslimbewegingen in de hele wereld, vooral in de Palestijnse en Libanese gebieden (Roelants 2001c: 149-150).

Kort na de aanslagen van 11 september 2001 voerde het Israëlische leger een aanval uit in de Palestijnse gebieden. De tactiek hierachter was het activeren van de Palestijnse beweging. Door het uitlokken van een opstand wilde de toenmalige Israëlische premier, Ariel Sharon, een toekomstige Amerikaanse invasie tegen het terrorisme uitbreiden tot Palestijnse groeperingen. Sharon vergeleek Bin Laden met Yasser Arafat en betitelde hem als ‘onze eigen Bin Laden’. Veel moslims in de Arabische landen gingen de straat op om tegen de VS en voor Bin Laden te demonstreren. Na de Amerikaanse invasie in Afghanistan in oktober 2001 waren het de Arabieren die tegen de VS protesteerden en aandacht eisten voor het belaagde islamitische Afghaanse volk. Hoewel de Verenigde Staten onder Bush zich niet recht-streeks mengden in het Israëlisch-Palestijnse conflict, is er wel pressie uitgeoefend op Sharon om zich zo veel mogelijk te matigen in zijn militaire reactie op Palestijnse acties. Dit neemt echter niet weg dat de aanval in de Palestijnse gebieden wel degelijk de door Sharon beoogde gevolgen heeft gehad: Bush ging over tot het bevriezen van tegoeden van drie moslimorganisaties die de zelfmoordterreur van de Palestijnen, met name door de Hamas-beweging, financierden (Roelants 2001c: 149-150).

Een interessante en belangrijke vraag is wie de voornaamste verantwoordelijken zijn voor de enorme groei van islamitische bewegingen in het Midden-Oosten. Fisk is van mening dat de gewelddadige aanslagen op 11 september voorkomen hadden kunnen worden indien het Westen, en met name de VS, een andere politiek ten aanzien van het Oosten hadden gevoerd. De meeste staten in het Midden-Oosten zijn na de Eerste Wereldoorlog (gepaard gaande met de vernietiging van het Osmaanse rijk) door Groot-Brittannië en Frankrijk afgebakend en onder elkaar verdeeld, waarbij Groot-Brittannië Palestina als mandaatgebied verkreeg en Libanon voor de Fransen was. Het waren de Britten die vervolgens een belangrijke rol hebben gespeeld bij totstandkoming van de staat Israël, terwijl de Palestijnen zonder een eigen staat in een kritische situatie werden gedwongen. Men kan dus zonder enige aarzeling stellen dat de westerse machten de historisch gewenste voorwaarden hebben gecreëerd die uiteindelijk hebben geleid tot de gewelddadige gebeurtenissen in die regio, met name de niet-neutrale politiek van de Verenigde Staten, die na de Tweede Wereldoorlog gedurende twee tot drie decennia in het Midden-Oosten een heersende rol hebben gespeeld door Israël en de corrupte en dictatoriale regimes in de Arabische landen te steunen.

De pro-Israëlische politiek van de VS komt ook tot uitdrukking in de Oslo-akkoorden. Het zogenoemde Oslo-I-akkoord zou zijn gebaseerd op de Resoluties 242 en 338 van de VN-veiligheidsraad, die Israël opriep zich terug te trekken uit de gebieden die het sinds de oorlog van 1967 bezette. Door onduidelijkheden in deze akkoorden verkreeg Israël echter een positie waardoor het in staat werd gesteld te onderhandelen over de VN-resoluties en verkreeg daarmee de mogelijkheid zelf te kunnen bepalen welke gebieden in aanmerking kwamen voor teruggave aan de Palestijnen. Dit kan op zijn minst een vreemde wending worden genoemd. Inmiddels

werd aan het westerse publiek gemeld dat er door het verdrag 96 procent van de bezette gebieden aan de Palestijnen teruggegeven zou worden, terwijl dat percentage in feite slechts 46 bedroeg. De Verenigde Staten zijn niet in staat geweest de verschil-lende partijen in het Midden-Oosten tegemoet te komen middels een rechtvaardig vredesakkoord. De vraag dringt zich echter wel op of een partijdige macht überhaupt in staat zou zijn geweest een rechtvaardig verdrag in het leven te roepen, waardoor de problematiek van de Palestijnen opgelost zou worden door het stichten van de onafhankelijke staat Palestina, met als hoofdstad Oost-Jeruzalem (Fisk 2001: 11-34).

Naast Israël hebben de VS, en andere westerse landen, voortdurend steun verleend aan de dictatoriale regimes in het Midden-Oosten. Saddam Hoessein zelf kan min of meer gezien worden als een westers product. Hij verkreeg van die kant veelzijdige steun toen hij Iran binnenviel. Zijn militaire operaties werden ondersteund door de westerse satellietbeelden en informatie van de Iraanse frontlinies. Toen Saddam echter in 1990 Koeweit binnenviel, kreeg hij de westerse machten tegen zich. Zij vielen Irak binnen om Koeweit te bevrijden. De vraag is hier: waarom gebeurde dit bij Koeweit wel en bij Iran niet? Als gevolg van het Amerikaanse en Europese embargo zijn tienduizenden Irakese kinderen in het afgelopen decennium om het leven gekomen. Daar kwamen, door de gevolgen van het inzetten van onconventionele wapens (verarmd uranium) nog eens naar schatting honderdduizenden bij. De gehele infra-structuur van het land werd vernietigd. De Verenigde Staten bleven echter doorgaan met hun militaire acties in het Midden-Oosten en stationeerden zich in de heilige plaatsen op het Arabisch Schiereiland. Dit lag voor veel moslims zeer gevoelig en appelleerde aan hun verantwoordelijkheid tot verdediging daarvan (Roelants 2001c: 147-151; en Fisk 2001: 11-34).

Een bijkomend verschijnsel met grote politieke gevolgen waren de zelfmoord-acties, die in sommige delen van de wereld werden uitgevoerd en plaatsvonden in zowel Irak als in Israël, de bezette gebieden, Afghanistan en Pakistan. Het tekent de importantie van de strijd voor de moslims dat sommigen bewust de beslissing nemen om zich op te offeren, met het risico op verlies van (soms veel) andere mensenlevens. De conclusie dat men ofwel onverantwoordelijk ofwel een terrorist is, is in dit geval een te simplistische. Met deze vaststelling is het probleem namelijk niet opgelost. Er zijn theoretici die benadrukken dat degenen die overgaan tot zelfmoordacties, dit zien als een uiterst middel, omdat dit hun laatste effectieve wapen is tegen de heersende machten in de wereld. Het is echter het wapen van de verliezende en zwakke kant, die geen reële oplossingen meer ziet voor zijn historische problemen. Inmiddels hebben deze zelfmoordaanslagen een verandering van vorm ondergaan. In het begin voerden de leden van Hezbollah in de bezette gebieden van Libanon zelfmoordacties uit gericht tegen Israëlische militaire doelen. Gedreven door een proces van wanhoop, vernedering en verkeerde interpretatie van de islam, begonnen de Palestijnen vervol-gens een campagne van zelfmoordaanslagen die niet alleen militaire, maar ook civiele doelen omvatten. In deze tijd kan gesproken worden van een nieuwe generatie van

zelfmoordenaars en zelfmoordacties, die na jaren van voorbereidingen en steunend op een deskundige organisatie collectief zelfmoordacties plegen. Tot deze generatie behoren de moslimgroepen. De acties worden buitengewoon goed georganiseerd en de voorbereiding vindt plaats onder strenge geheimhouding, met een immense planning en met een enorme dosis raffinement en aanzienlijke financiering (Roelants 2001c: 147-151; en Fisk 2001: 11-34).

Door de al decennialang durende partijdige politiek van de VS zijn de religieuze en collectieve gevoelens van de Arabische bevolking zeer geraakt. Als gevolg hiervan zijn in de moslimwereld een enorme woede en haat ontstaan tegen het Westen, met name tegen de Verenigde Staten. Het groene licht dat door Amerika voortdurend aan Israël wordt gegeven, resulteert in veelvuldige aanvallen op de Palestijnen en Libanon. Dit had tot logisch gevolg een intensievere mobilisering tegen Israël. Hiermee kreeg de oorlog een nieuw karakter, namelijk die van de strijd van een joods-christelijk blok tegen een islamitisch kamp. De VS staan op het standpunt dat de Palestijnen en Libanezen verantwoordelijk zijn voor deze gruweldaden en doen zelden uitspraken over massamoorden door het Israëlische leger in het Midden-Oosten. Intussen is het duidelijk dat, wanneer een mens onder druk wordt gezet of in een steeds kleinere ruimte gedwongen wordt, of bedreigd wordt met vernietiging, hij niets zal nalaten om zich te verdedigen. Ditzelfde instinct tot overleven geldt voor de volken in het Midden-Oosten. Door onder andere de enorme groei van de communicatietechno-logie en niet minder door hun politieke ervaringen, ontwaakt het bewustzijn van de massa in de moslimlanden, met als gevolg dat zij in opstand komen tegen de machten die ze als verantwoordelijk zien voor hun leed. Hun moordacties kunnen zonder twijfel afschuwelijke gruweldaden worden genoemd, maar het is van groot belang de voedingsbodem hiervan te zien, evenals de historische en psychologische processen die tot deze acties leiden.

Er zijn auteurs, onder wie Vermaat, die stellen dat het motief achter de aanslagen van 11 september de pro-Amerikaanse politiek ten aanzien van Israël was. Deze politiek (en de steun aan enkele weinig populaire Arabische regimes) hebben haat gezaaid en hebben eveneens geleid tot een sterk antiamerikanisme in het hele Midden-Oosten. Die grieven bereikten een kookpunt op 11 september 2001 (Vermaat 2003: 52-54).

B. Barber is in zijn boek Jihad versus McWorld (2001) van mening dat er in de huidige tijd sprake is van twee tegenover elkaar staande werelden. Aan de ene kant is er de zogenaamde ‘materialistische wereld’, die gedomineerd wordt door globali-serende krachten in het Westen. Een wereld niet van burgers, maar van consumenten, technologie en moderne politiek. Deze wereld karakteriseert hij als ‘McWorld’. Aan de andere kant staat een verzameling van krachten beheerst door uiteenlopende etnische, religieuze en tribale fundamentalisten. Dit is de wereld van de jihad. Hun oorlog is volgens de auteur niet alleen gericht tegen McWorld, maar ook tegen het moderne leven. Vóór 9/11 leken de westerse krachten met hun wereldmarkten en mondiale

massacultuur de weerstand van de fundamentalistische groepen te kunnen breken. 11 september heeft echter een verandering teweeggebracht tussen de twee krachten. Afgezien van de materiële schade is in het Westen angst en onzekerheid ontstaan. Barber argumenteert dat er noch in het Westen, noch in de wereld van de jihad sprake is van een werkelijke democratie. De raketten en bommenwerpers zullen niet in staat zijn de oorlog tegen de jihad-krachten te winnen en de jihad kan niet worden gestopt zonder dat McWorld gematigd en gedemocratiseerd wordt (Barber 2001: 54-60).

De term jihad wordt veelal gebruikt voor zelfverdediging door moslims. Volgens deskundigen betekent een jihad niet in alle gevallen een heilige aanvallende oorlog. Voor moslims is het volgens hun geloof slechts geoorloofd een oorlog uit zelf-verdediging te voeren om zichzelf, hun familie en hun waarden te beschermen (Armstrong 2001b: 4). De jihad maakt collectieve gevoelens los en zorgt voor kracht en solidariteit.

N. Chomsky is van mening dat Bin Laden deels door zijn daden, maar voor het grootste deel door de Amerikaanse propaganda, verheven is tot symbool van alle kwaad. Chomsky voorspelde vóór het begin van de Amerikaanse oorlog tegen Afghanistan dat deze een fundamentalistische opstand zou veroorzaken in Pakistan, een land dat over kernwapens beschikt. Vervolgens zou de onrust zich kunnen uitbreiden tot in Saoedi-Arabië. Zijn gevolgtrekking hieruit is een fundamentele verandering van het beleid van de VS ten aanzien van de moslimwereld. Deze ver-andering in beleid komt volgens Chomsky neer op a) het stoppen van steun aan corrupte en meedogenloze regimes in het Midden-Oosten, b) het zich onthouden van de vernietigende bemoeienis met de Irakese samenleving en c) het stopzetten van de steun aan Israël, met name aan het gigantische nederzettingenbeleid dat erop gericht is de bezette gebieden in verschillende kantons op te breken. Kortom, het komt neer op het stoppen van het negeren van de rest van de wereld (Chomsky 2001: 84).

Het hete hangijzer is dus op meerdere punten de stichting van de staat Israël, die enerzijds door moslims wordt beschouwd als een middel waardoor het Westen, en met name Amerika, zijn hegemoniale beleid in het Midden-Oosten voortzet (Bin Sayeed 1995: 8), maar die anderzijds leidde tot versterking van het fundamentalisme. Ten eerste betekende het feit dat in 1967 de gezamenlijke aanval van de Arabische landen op Israël eindigde in een nederlaag voor de eersten, een sterke stimulans voor het islamitisch fundamentalisme. De Arabische overheden presteerden slecht en hun bevolkingen toonden weinig loyaliteit en betrokkenheid. De desastreuze oorlog bracht de seculiere Arabische nationalistische ideologie in diskrediet en maakte een einde aan veel illusies (Den Besten 2003: 139).

Ten tweede echter bood het ontstaan van de staat Israël ook een belangrijke opening voor de ontwikkeling van de organisatie Al-Qaeda van Osama Bin Laden. Op 23 februari 1998 hebben Bin Laden, de Pakistaanse al-Jama‘a al-Islamiyya, de al-Jihad-beweging van Al-Zawahiri, de Jihadal-Jihad-beweging in Bangladesh en het Pakistaanse Genootschap van Intellectuelen (Jamiat ol-Oelema) het Internationale Front voor de

Jihad tegen Joden en Kruisvaarders opgericht. Zij hebben daarna een gezamenlijke fatwa onderschreven onder de naam ‘Het Front’. De fatwa hield in dat moslims elke Amerikaan, inclusief de burgerbevolking, waar dan ook ter wereld moeten doden (Alexander & Swetnam 2001: 55). In zijn verklaring maakte Bin Laden de Amerikanen duidelijk wat hun te wachten stond:

meer dan zeven jaar bezet Amerika het land van de islam in de heilige plaatsen, vernedert zijn volk, terroriseert zijn buren, plundert zijn rijkdommen, dicteert zijn heersers en bouwt zijn bases op het Arabisch Schiereiland om tot een speerpunt voor de strijd tegen de islamitische buurvolken. Amerika maakt zich op om, wat er nog over is van het Irakese volk, na acht jaar sancties te vernietigen. Dit om de kleine staat van de joden te dienen en de aandacht af te leiden van de bezetting van Jeruzalem en de moord op de moslims aldaar. Al deze misdaden zijn een duidelijke oorlogsverklaring aan Allah, zijn profeet en de moslims. Daarom geven wij de volgende fatwa aan alle moslims uit: ‘de opdracht om Amerikanen en hun bondgenoten – burgers en militairen – te doden is een individuele plicht voor iedere moslim in elk land waar dat mogelijk is’. (Vermaat 2003: 36-37; en Roelants 2001a: 101)

Ayatollah Khomeini beschouwde Israël als de wortel van alle kwaad en ver-nederingen richting de islamitische wereld. Hij waarschuwde vele malen dat Iran, de islam en de islamitische wereld door Israël en het ‘satanische’ Westen in gevaar zijn gekomen (Fischer 1983: 154-155).

Het plan in de richting van een staat Israël kwam na de dekolonisatie op gang. De Palestijnen en de islamitische landen beschouwden Israël als een nieuwe kolonie. Zoals in de geschiedenis vaker is gebleken, is kolonisatie een sterke motivatie voor het ontstaan van verzetsgroepen (Van den Wijngaert & De Prins 2005: 65).