• No results found

De ideologische visies van de grondleggers van het islamisme

3.1 Algemene inleiding

Het islamisme is een actueel verschijnsel dat in de afgelopen eeuw veel pennen in beweging heeft gebracht. Het kan worden beschouwd als een algemene beweging die verschillende (zowel fundamentalistische als hervormingsgezinde) stromingen omvat. In bijna alle moslimsamenlevingen treft men tegenwoordig islamitische groepen aan die politiek actief zijn. In de hiernavolgende paragrafen ga ik in op de omstandigheden waaronder het islamisme is ontstaan en bespreek ik de theorieën van een aantal grondleggers ervan. Door sommigen wordt het islamisme in verband gebracht met het Wahhabisme, waarvan Mohammad Ibn Abd al-Wahhab (1703-1792) de stichter was. Hij meende dat de islam in de loop der tijd door sommige aspecten was ‘bedorven’ en beriep zich op de noodzaak naar de zuiverheid van de islam terug te keren.

Ibn Abd al-Wahhab is de stichter van de zogenoemde Salafiyah-beweging. Salaf betekent ‘voorouder’ ofwel ‘voorganger’, waarmee de oorspronkelijke islam van de gouden tijd en de tijd van de eerste generatie moslims wordt bedoeld. De beweging streeft sinds de opkomst van het Wahhabisme naar een terugkeer tot de ware islam, herleving van de islamitische waarden en normen en een terugkeer naar eigen funda-mentele cultuur, traditie en geloofspunten. Volgens de Salafiyah-beweging is de huidige islam niet de ware oorspronkelijke islam die door de profeet Mohammad geopenbaard is. Hij is vervreemd van zijn fundamentele waarden en normen. Het is de plicht van moslims om deze godsdienst naar model van de eerste generatie te doen herleven. Het motief van Ibn Abd al-Wahhab was dan ook niet politiek getint en had niets te maken met het Westen. Hij beschouwde de profeet Mohammad als een gewoon mens, die net als andere mensen is overleden en werd begraven. Mohammad Ibn Abd al-Wahhab deelde onder andere Ibn Taymiyya’s letterlijke interpretatie van de Koran. Hij veroordeelde de viering van de geboortedag van de Profeet en het bezoeken van de graven. Vanwege het rigoureuze teruggrijpen op de regelgeving van de Koran en de meest betrouwbare onderdelen van de Hadith, alsook vanwege het verzet tegen enigerlei vorm van vernieuwing, kan het Wahhabisme aangemerkt worden als een vroege vorm van moslimfundamentalisme (Stangroom 2008: 66-67; en Wessels 2001:20).

De meeste fundamentalistische bewegingen in de soennitische samenlevingen zijn onder invloed van de leer van Mohammad Ibn Abd al-Wahhab tot stand gekomen. Deze bewegingen tenderen naar een conservatief islamitisch fundamentalisme. Dit stond in schril contrast tot de leer van Al-Afghani en Abduh, die het ‘islamitisch modernisme’ in het leven geroepen hebben (Voll 1991: 348-351 en 355). Mohammad Ibn Abd al-Wahhab noemde de kapellen op de graven van de Profeet of van andere religieuze leiders shirk (‘afgoderij’, zoals in het polytheïsme). De Wahhabieten gingen echter nog verder. Zij verboden het roken, het drinken van koffie, tv-kijken, foto-graferen, het tekenen van mensen, het luisteren naar muziek en het dragen van amuletten. Later veroverden zij de provincie Najd, waar Mohammad Ibn Abd al-Wahhab geboren was. Daarna richtten zij hun pijlen op de provincies Baghdad in het noorden en Hijâz in het zuiden, waarbij zij, net als bij andere aanvallen, geweld gebruikten. Zo gingen zij bijvoorbeeld over tot vernietiging van de sjiitische heilige stad Kufa en hebben zij zelfs de kapel op het graf van imam Hoessein (de derde imam van de sjiieten en kleinzoon van de Profeet Mohammad) vernield. In hun ogen kwam verwoesten kennelijk meer overeen met het geloof dan opbouwen. Het Osmaanse rijk onderkende het gevaar dat van de Wahhabieten uitging en zag kans het Wahhabisme terug te dringen naar het binnenland van het Arabisch Schiereiland. Daarmee bleef het als een sekte beperkt tot Saoedi-Arabië, en het is er dan ook niet in geslaagd een per-manente stroming in de islamitische wereld te vormen. De laatste jaren wordt steeds kritischer naar deze beweging gekeken, vooral sinds de opkomst van de Taliban in Afghanistan die, naar verluidt, onder invloed staan van het Wahhabisme (Stangroom 2008: 67; en Wessels 2001: 20). Het Wahhabisme vormt een oppositie tegen de huidige status-quo en de politieke overheersers in de islamitische wereld. Heden ten dage geldt het echter als één van de belangrijkste fundamentalistische bewegingen die zich keren tegen het moderne Westen en een islamisering van de maatschappij voorstaan (Voll 1991: 351).

Hier staat tegenover dat er in de negentiende eeuw ook bewegingen zijn ontstaan die een duidelijke tendens naar vernieuwing vertoonden. Naast Al-Afghani en zijn leerling Mohammad Abduh (aan wie ik in de volgende paragrafen aandacht zal besteden) is er de Egyptische wetenschapper Rafi’ Tahtawi (1801-1873). Hij was een voorstander van een proces van rationalisering binnen de moslimgemeenschappen en het overnemen van de westerse wetenschapsbeoefening en technologie. Tahtawi adviseerde de geestelijken om zo goed mogelijk te trachten de nieuwe situatie in de wereld te begrijpen en tot nieuwe interpretaties van de islamitische bronnen (ijtihad) te komen. Kenmerkend voor zijn modernistische ideeën was de nadruk die hij legde op het belang van het burgerlijk recht, vooral het kinderrecht, op de vrijheid van burgers en op de verantwoordelijkheid van de staat hiervoor (Kurzman 2002: 31-39).

Khairoddin al-Tunisi (1822-1890) was een medewerker van Tahtawi die in 1870 minister-president van Tunesië werd. Ook hij was een vernieuwer en wilde de islami-tische wetenschappen verbinden met de westerse wetenschap. In overeenstemming

met Tahtawi meende hij dat het parlementaire systeem en vrije verkiezingen niet in tegenspraak waren met de islam. Zijn doelstelling was het hervormen van het onder-wijs door de integratie van de moderne wetenschappen. Voor hem betekende per-soonlijke vrijheid geen totale vrijheid: vrijheid omvat namelijk ook politieke vrijheid (Kurzman 2002: 40-49).

De invloed van de activiteiten en ideeën van deze vernieuwers is echter beperkt gebleven. De belangrijkste islamitische vernieuwer die een verstrekkende invloed heeft uitgeoefend bij de wereldwijde verbreiding van het islamisme, was de Iraniër Sayyid Jamal al-Din Asadabadi al-Afghani. Verschillende auteurs stellen de rol van deze activist centraal bij de opkomst van de islamitische hervormingsgezinde stroming in de moderne tijd. Wie was deze veelzijdige persoonlijkheid die een nieuwe stroming binnen de islamitische wereld heeft gevormd?

3.2 Sayyid Jamal al-Din Asadabadi al-Afghani (1838-1897)

Jamal al-Din al-Afghani werd geboren in 1838 in het dorp Asadabad, gelegen op tweeënvijftig kilometer afstand van de stad Hamedan, in het midden van Iran. Toentertijd had dit dorp rond de twintigduizend inwoners. De meesten van hen waren werkzaam in de landbouw en de veeteelt, onder wie ook zijn vader. Toen Afghani tien jaar oud was, bracht zijn vader hem naar de grote stad Ghazwien voor zijn opleiding, waar hij twee jaar verbleef. Na die opleiding ging zijn vader met hem naar Teheran, omdat hij veel talent in zijn zoon zag. Afghani was twaalf of veertien jaar oud toen hij tijdens het bijwonen van een islamitische les een belangrijk religieus probleem oploste. Zijn docent, die zelf geen antwoord op de betreffende problematiek had, moest luisteren naar de analyse van zijn minderjarige leerling. Na een kort verblijf in Teheran vertrok hij naar Irak (naar de heilige stad Najaf) om zijn kennis over de islamitische leer te verdiepen. Een opmerkelijk feit was dat hij op zestienjarige leeftijd de titel van mujtahid behaalde (een religieus geleerde die bevoegd is om zelfstandig interpretaties van religieuze bronnen uit te spreken). Na een verblijf van vier jaar in Irak bezocht hij verschillende landen, waaronder India, Frankrijk, Rusland, Egypte en Engeland om ervaring op te doen. Hij raakte geïnteresseerd in de problemen binnen de islamitische wereld en legde zijn opvattingen voor aan moslims aan de universiteit van Al-Azmah in Egypte. Sayyid Jamal al-Din al-Afghani keerde zich tegen de afhankelijke regimes in de islamitische landen en verwierp het koloniale bewind, hetgeen ook de begintijd markeerde van zijn leven als balling. Geen enkele regering zou bereid zijn hem langdurig in haar land te laten verblijven en hem een verblijfsvergunning te geven. Op twintigjarige leeftijd kreeg hij de twijfelachtige reputatie als ordeverstoorder van de islamitische wereld. Hij was drieëntwintig toen hij in Mekka, tijdens de hadj, zijn bood-schap aan de moslims uit verschillende landen doorgaf en met de oelama (islamitische geleerden) een discussie aanging over solidariteit binnen de moslimlanden. Na enkele

maanden in Iran te hebben verbleven, vertrok hij voor vijf jaar naar Afghanistan om daar zijn ideeën te verspreiden. Hij vervulde er enige tijd een ministerspost. Ook daar was de regering niet gecharmeerd van zijn – in haar ogen – subversieve activiteiten, en hij was dan ook genoodzaakt Afghanistan te verlaten, waarop hij naar India vertrok. In India wist hij bij veel moslims belangstelling te wekken voor zijn opvattingen, hetgeen tot gevolg had dat hij ook dat land moest verlaten. Na een paar maanden in Osmanië (het huidige Turkije) te hebben doorgebracht, werd hij gedwongen naar Egypte te vluchten. In Caïro kreeg hij de mogelijkheid om op de islamitische Al-Azmah-universiteit filosofie, Koranwetenschap, islamologie en theologie te doceren. Toen hij veertig was, richtte hij in Egypte de Hizb al-Watan (de vaderlandspartij) op, waarin zijn leerlingen vooral actief waren tegen het koloniale bewind van Engeland. Negen maanden na de oprichting van deze partij telde zij al ruim twintigduizend leden. Uiteindelijk moest hij ook Egypte verlaten, deze keer als gevolg van de druk die Engeland uitoefende op de Egyptische staatshoofden, omdat zij hun koloniale macht door de activiteiten van Afghani bedreigd zagen. Na een aantal jaren in Londen en Parijs vluchtte hij naar Iran, waar hij warm werd ontvangen door de Perzische sjah (Nasir al-Din). Hij stond toen al bekend als een ‘perfect wetenschapper’, een bekende politicus, een serieuze strijder, een kundig schrijver, een uitmuntende spreker, een groot filosoof, bestrijder van onderdrukking, boodschapper van vrijheid, maar ook als ordeverstoorder in een groot deel van de wereld en leider van de revoluties in Azië en Afrika, én als de grootste hervormer van de eeuw (Makris 2007: 177; Kurzman 2002: 103; en Djamali 1978: 55).

Hij sprak negen talen: Perzisch, het Turks dat in Istanbul werd gesproken, Hamedanisch Turks (een Iraanse lokale taal), Engels, Frans, Russisch, Arabisch, Pashtoe (een taal uit Afghanistan) en Hebreeuws. In Parijs richtte hij in samenwerking met zijn bekende leerling Abduh een krant op onder de naam al-Urwa al-wuthqa (’het stevige handvat’). De teneur van deze krant was gericht tegen de koloniale machten, met name Engeland; ze riep alle moslims op zich tegen deze machten te verzetten. Hoewel het blad na achttien edities werd verboden, bleef hij in andere Franse kranten schrijven onder de kolom Ghest (‘gelijkheid/gerechtigheid’). Het is niet helemaal duidelijk waarom hij zich onder de naam Afghani presenteerde. Behalve deze naam gebruikte hij soms ook andere namen, onder andere Jamal Din Husayni, Jamal al-Din al-Husayni Rumi, Jamal al-al-Din al-Husayni Istanbuli, Jamal al-al-Din al-Tusi en Sayyid Jamal al-Din Kabuli. Op achtendertigjarige leeftijd gebruikte hij de naam Sayyid Jamal al-Din al-Afghani, aldus Djamali. Sommigen vermoeden dat hij een soen-nitische achternaam heeft gekozen om te voorkomen dat zijn sjiitische afkomst zich tegen zijn activiteiten zou keren en een negatieve invloed zou kunnen uitoefenen in de islamitische wereld, die vooral soennitisch was. Anderen vermelden dat Afghani ooit zelf gezegd had voor die naam gekozen te hebben, vanwege het feit dat Afghanistan geen ambassades in andere landen had; door zich voor te doen als Afghaan, zou hij geen problemen ondervinden andere landen binnen te komen. Sahebi stelt dat de

werkelijke reden van dit besluit was dat Afghani in Turkije vanwege zijn sjiitische afkomst niet kon doceren op de belangrijke islamitische scholen. Om deze barrière weg te nemen, heeft hij zich als Afghani en als soenniet voorgedaan. In het toenmalige Turkije leidde hij veel leerlingen op die later op het gebied van de islam actief zijn geweest (Sahebi 1996: 227; Kurzman 2002: 103; en Djamali 1978: 56-58).

Het doel dat Afghani zich had gesteld (bewustwording en solidariteit van moslim-gemeenschappen) zou hij bereiken door gebruikmaking van de islam en islamitische waarden en principes, hetgeen exact de positie was die hem in moeilijkheden bracht met de autoriteiten. Aan het eind van zijn leven werd hij door de Perzische sjah ver-oordeeld tot ballingschap en naar Baghdad gezonden, op weg waarheen hij gemarteld werd. Hij was toen drieënvijftig jaar oud. In die tijd had de Perzische regering het monopolie op de tabakshandel aan de Engelsen verleend. Dit leidde ertoe dat prostituees en christelijke predikers uit het Westen, vooral vanuit Engeland, naar Iran werden overgebracht. Ook vestigden zich tweehonderdduizend westerse werknemers in het land. Deze stappen werden door moslims gezien als sociale en culturele gevaren, en ze wekten veel maatschappelijke reacties op. Vanuit Baghdad nam hij contact op met de Iraanse geestelijke leider Mirza-ye Shirazi om hem over te halen het gebruik van tabak te boycotten en on-islamitisch te verklaren (Sahebi 1996: 228).

Uiteindelijk is Afghani erin geslaagd zijn doel te bereiken. Mirza-ye Shirazi sprak daarop een fatwa uit (een religieuze officiële uitspraak door een mujtahid), waarin het gebruik van tabak verboden werd. Pogingen van de sjah om de fatwa ongeldig te laten verklaren, hadden niet het gewenste effect. Uiteindelijk werd de sjah gedwongen om ‘het tabak-akkoord’ met de Engelsen in te trekken (Keddie 2006: 61-62). Hiermee haalde Sayyid Jamal zich de woede van zowel de Perzische autoriteiten als van de Engelsen op de hals, hetgeen hem er niet van weerhouden heeft actief te blijven tegen het koloniale bewind en de despotische staatshoofden binnen de islamitische gebieden, met als gevolg verbanning naar het huidige Turkije. Vijf jaar later werd de Perzische Sjah Nasir al-Din door Afghani’s leerling Mirza Reza Kermani vermoord (Al-Afghani verbleef in die periode in Istanbul), waarop de Perzische autoriteiten om zijn uitlevering vroegen. De Osmaanse autoriteiten vreesden echter voor eventuele wraakacties van Afghani’s aanhangers. In 1898 werd hij vergiftigd door de arts van de Osmaanse sultan (Djamil Pasja). Hij werd in Turkije begraven. In 1944 heeft de Afghaanse regering zijn stoffelijk overschot naar Afghanistan laten overbrengen, waar hij is herbegraven. Afghani is bekend geworden als de stichter van de moderne islamitische beweging. Afghani was een hervormer en wilde zo de veelzijdige achter-stand in de moslimwereld (die onder invloed van het kolonialisme was ontstaan) wegnemen en de islamitische civilisatie doen herleven (Wood 2008: 20; en Wessels 1980: 100).

Afghani wordt algemeen gezien als de stichter van een nieuwe weg tussen het Westen en de islamitische traditie, waarbij hij zich keerde tegen zowel het pure tradi-tionalisme als tegen een volledige oriëntatie op het Westen. Als uitvloeisel van deze

middenweg legde Afghani de nadruk op het belang van pragmatische waarden voor het leven van moslims in de moderne tijd, evenals op het belang van politiek en het vaker toepassen van de methode van de retorica. Tevens pleitte hij voor de nodige ruimte binnen de islam om tot enige vorm van modernisering te komen (Wessels 2001: 21; en Keddie 1972: 1).

De oorzaken van de regressie van moslimsamenlevingen zag hij onder andere als het gevolg van het ontkennen van de ware islam, het wanbestuur van de islamitische overheden, de politieke intimidatie, het despotisme, de afwijzing van de wetenschap door de politieke machthebbers, het religieuze en racistische fanatisme en de verdeeld-heid onder de moslims. Zijn vermenging van het panislamisme met pragmatische politieke activiteiten stelde hem in staat de vorming van natiestaten te erkennen. Dit panislamisme verschilde echter van het imperialisme van het Osmaanse rijk. Terwijl het de sultans slechts was te doen om uitbreiding van hun macht ten faveure van zichzelf, was Al-Afghani’s streven gericht op het welzijn van de moslims: een grote islamitische staat die zich kon verdedigen tegen kolonialisme, tirannie, onrecht-vaardigheid, en die in staat was de onwetendheid van de bevolking op te heffen. Voor hem was het van belang een modern islamitisch systeem op te bouwen waarin de Koran en de vroege islam in een sociaal perspectief konden worden geïnterpreteerd (Halliday 2003: 26-27; en Keddie 1972: 139-142 en 421).

Al-Afghani was van mening dat de islam niet de ‘godsdienst van het geweld’ was, hetgeen echter niet inhield dat moslims de aanwezigheid van de kolonialisten in hun territorium zouden moeten accepteren. Naast zijn andere doelen was het kweken van solidariteit onder moslims het brandpunt van zijn activiteiten. Volgens hem loochende het nieuwe kolonialisme de identiteit van oosterse naties, waardoor het op cultureel gebied actiever (en destructiever) werd dan op economisch of politiek gebied (Ruthven 2006: 28; en Sahebi 1996: 124).

De bevrijdingsstrijd van moslims had het kolonialisme aan zichzelf te danken: de uitbuiting en onderdrukking verhinderden de ontwikkeling en welvaart van de moslimsamenlevingen. Sahebi stelt dat de strijd tegen het koloniale bewind in de negentiende eeuw de belangrijkste oorzaak was van de opkomst en heropleving van de islamitische bewegingen in de moderne tijd. Bijkomende factoren vormden het verzet tegen de interne despotische regimes, de hervorming van de islamitische maatschap-pijen, het zuiveren van de islam van elementen van bijgeloof en de terugkeer naar de oorspronkelijke bedoeling en waarheid ervan, alsmede de invoering van de moderne wetenschappen als bijdrage tot de verlichting van de islam. Afghani richtte zich tegelijkertijd op alle bovengenoemde aspecten. Ook de geestelijken ontkwamen niet aan zijn initiatieven tot vernieuwing; hij verweet hun de bevolking in onwetendheid te laten om hun gezag onkwetsbaar te maken, hetgeen ertoe leidde dat sommigen van deze geestelijken Afghani tot heiden verklaarden (Sahebi 1996: 129).

Zijn idee over de noodzaak van het vernieuwen van de islam vergeleek hij met het protestantisme in het christendom. Met het ‘islamitisch protestantisme’ bedoelde hij

dat de islam in staat was te voldoen aan de geestelijke en materiële behoeften van mens en maatschappij, en zich niet alleen met de geestelijke kant hoefde bezig te houden. Zijn ‘nieuwe islam’ benadrukte dat moslims het leven op deze wereld ook als aangenaam moesten beschouwen en niet meer alleen zouden hoeven te leven voor beloningen in de hemel of voor het ontkomen aan de straffen in de hel (Al-Afghani 1969: 51).

Er zijn auteurs die Al-Afghani beschouwen als een fundamentalist vanwege zijn wens tot terugkeer naar de ware, oorspronkelijke islam. Dit is echter niet geheel correct: hij was zeker ook een modernist, omdat hij zich niet tegen verlichting en moderniteit verzette. Omdat ontwikkeling niet plaats kon vinden onder koloniaal gezag, riep hij moslims op tot een jihad, hetgeen voor Al-Afghani inhield het zich verdedigen tegen aanvallers die het gezag van moslims elimineerden en hen onder-drukten. Met name bekritiseerde hij de positie van de oelama, die moslims opdroegen hen blind te volgen (taqlid). Zijn standpunt hield dus zeker een kritische benadering ten aanzien van de islamitische geestelijken in (Makris 2007: 177).

Ook was de islam volgens hem niet de enige belangrijke godsdienst:

Alle godsdiensten hebben een gemeenschappelijke kern die zes eigenschappen omvat. Zij geloven in een goddelijke geest van de mens, in een religieuze identiteit van mensen, in de andere wereld, in bescheidenheid, trouw en eerlijkheid. Zonder deze zes eigen-schappen wordt de samenleving bedreigd omdat deze het morele leven van mensen garanderen. De kern van de godsdienst is daarom belangrijk. (Al-Afghani 1967: 20-34)

En:

Als de godsdienst verzwakt wordt, raakt men van het rechte pad. De godsdienst is