• No results found

Modernisering, globalisering en de identiteitscrisis in de moslimwereld

4.2.1 Economische globalisering

Hierboven is al opgemerkt dat de globalisering op economisch gebied over een oudere geschiedenis beschikt dan de culturele globalisering, reden waarom de meeste theore-tici dan ook veelal de economische component ervan op de voorgrond stellen. Grote Nederlandse ondernemingen zoals Shell, Philips, Unilever en Heineken waren al wereldwijd actief voordat het woord globalisering bestond. De technologie, de indus-trialisering en de economische groei konden zich hierdoor snel verspreiden. Deze ont-wikkelingen worden duidelijk gerepresenteerd door het markteconomische systeem. Naert en Coppieters trekken hieruit de conclusie dat als gevolg hiervan nauwelijks

meer gesproken kan worden van een eerste, tweede en derde wereld (Naert & Coppieters 2002: 12-14; en Naert 1997: 7).

Ondanks de groei van regionale economische samenwerking door bijvoorbeeld handelsorganisaties als Custa en Nafta in Noord-Amerika, de economische verdragen die in Azië worden gesloten of door instituties als de Europese Unie, blijft het globaliseringsproces zich ontwikkelen, welke ontwikkeling zich ook in de toekomst zal voortzetten1 (Boli & Petrova 2007: 106-107). De gestaag toenemende integratie van de wereldeconomie leidt ertoe dat landen meer dan ooit van elkaar afhankelijk zijn. Het afgelopen decennium zijn de handelsbarrières in versneld tempo geslecht. In veel sec-toren concurreren ondernemingen op wereldmarkten en worden multinationaal. Dit geldt met name voor sectoren als telecommunicatie, informatietechnologie, amuse-ment, luchtvervoer en de farmaceutische industrie (zie Van Miert 2002: 194; en Rodges 1998: 205).

R. Lubbers brengt het woord ‘globalisering’ in verband met drie ontwikkelingen. Ten eerste zijn er de technologische ontwikkelingen (computer, satelliet, internet) die verantwoordelijk zijn voor nieuwe informatie- en communicatietechnologie (CNN is hier een goed voorbeeld van). Ten tweede heeft de moderne technologie een ‘miniaturisering’ op economisch gebied teweeggebracht (bijvoorbeeld verbetering van een product waardoor materiaalkosten kunnen worden verlaagd). Er is sprake van een wereldwijde markt voor kapitaal en vermogen. De sterk toegenomen mobiliteit en communicatie verbinden de nieuwe technologie met de globaliserende economie. In het kader van de politieke ontwikkelingen stelt Lubbers onder meer dat er geen sprake meer is van verschillende wereldgebieden. De vroegere scherpe afbakening van landen in drie kampen kan niet langer worden gehanteerd. Het Sovjetblok bestaat niet meer. Van de zogenaamde niet-gebonden landen zijn slechts enkele fossielen overgebleven: Noord-Korea en Cuba. Er is een ‘wereld zonder grenzen’ ontstaan, waarin wordt gekozen voor democratie en vrijemarkteconomie. Mede hierdoor ontstaat ook een politieke component. ‘Het is deze interactie van technologie, economie en ideologie die leidde tot de nieuwe situatie die globalisering werd genoemd’ (Lubbers 2002: 184-185, en 1998: 9-10).

R. Went kent twee betekenissen toe aan het globaliseringsproces. De eerste betekenis benadrukt de grote verspreiding van de kapitalistische productieverhou-dingen in de afgelopen decennia. Bij dit proces zijn van belang de privatiseringsgolf in veel landen, waardoor het pure marktgereguleerde kapitalisme versterkt is, het uit-eenvallen van het Oostblok sinds 1989 en de uitbreiding van de kapitalistische marktsector in de derdewereldlanden. In deze landen is vooral na 1980 sprake van een economisch liberaliseringsproces. Tussen 1980 en 1993 hebben dertien van de zestien zogenaamde ontwikkelingslanden de weg voor buitenlandse investeringen vrijgemaakt

1 Een illustratie hiervan is bijvoorbeeld het handelsverdrag GATT (General Agreement on Tariffes and Trade, later de Wereldhandelsorganisatie) die in het begin 35 leden telde, maar waarbij in 1998 178 landen waren aangesloten.

en de richtlijnen met betrekking tot de handel geliberaliseerd. Zelfs arme Afrikaanse landen zoals die in de Sub-Sahara nemen aan dit proces deel. De tweede betekenis die Went aan de globalisering toekent, zijn de ingrijpende veranderingen in de organisatie en het functioneren van de kapitalistische verhoudingen. In dit geval gaat het om een kwalitatieve sprong in de internationalisering van de economie, waardoor steeds minder ruimte bestaat voor nationaal economisch en sociaal beleid. Volgens Went dient bij bestudering van het globaliseringsproces aan drie processen speciale aandacht te worden besteed. Ten eerste is er het ontstaan van een mondiale markt, waardoor productie, kapitaalverkeer en handel functioneren binnen een wereldeconomie. Als tweede punt noemt hij de toenemende internationalisering van de wereldeconomie. Steeds meer bedrijven plannen hun producten, de distributie ervan en hun diensten op wereldniveau. En ten slotte signaleert hij het achterblijven van de effectiviteit van de nationale economische instituties bij het opkomen van de geglobaliseerde economie.

Went heeft een empirische studie gewijd aan het globaliseringsproces op onder andere de gebieden van handel, internationale overnames, financiën, technologie, multinationalisme en regionale samenwerking. Op al deze gebieden komt hij tot de conclusie dat er sprake is van een geleidelijke globalisering, vooral sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog2 (Went 1996: 18-46).

Pas na het einde van de Koude Oorlog werd de globalisering een feit. Sindsdien spelen de Verenigde Staten een dominante rol door een nieuwe wereldorde in het leven te roepen. Heden ten dage is er sprake van een ‘unipolair’ machtssysteem, gedo-mineerd door het Westen en geleid door de VS. In dit wereldsysteem ligt de hegemonie bij de vrije markt. Tegelijkertijd is er sprake van een groeiende politieke instabiliteit en regionale, vaak etnische, conflicten in Afrika, Azië en Zuidoost-Europa (Hendriks 2004: 62-68; Malaver 1999: 104 en 108; en Blanpain 2002: 127-128).

Andere theorieën met betrekking tot dit wereldsysteem komen onder anderen van Wallerstein en Lesage. Voor I. Wallerstein is het nieuwe wereldsysteem vooral van economische betekenis. Zijn theorie houdt drie centrale geografische begrippen in, namelijk: de ‘coregebieden’, de ‘periferiegebieden’ en de ‘semi-periferiegebieden’. De corelanden ziet Wallerstein als de grote machten die de wereldeconomie domineren: de westerse geïndustrialiseerde landen plus Japan. De periferielanden zijn de landen van waaruit de ruwe grondstoffen naar de coregebieden worden geëxporteerd, waarbij uit-buiting door de eerste groep landen veelvuldig voorkomt. De semi-perifere landen liggen tussen de twee genoemde in. Zij vormen een middengroep die noch zelf

2 Het globaliseringsproces op het gebied van de handel is opmerkelijk: van 60 miljard dollar in 1948, 110 miljard in 1958, 240 miljard in 1968 en 900 miljard in 1978 naar meer dan twee biljoen in 1988. Van belang is daarbij dat de internationale handel sneller toeneemt dan de productie en de niet-grens-overschrijdende handel. De toename van internationale fusies en directe buitenlandse investeringen is viermaal groter dan de jaarlijkse groei van de internationale handel (BIS 1994). Het totale bedrag aan internationale investeringen is in de jaren negentig in vergelijking met de jaren 1976-1980 vervijfvoudigd (zie Went 1996: 9-13).

uitgebuit wordt, noch aan de uitbuiting van de tweede groep landen deelneemt. De wereldeconomie zoals hier beschreven is gebaseerd op de verdeling van arbeid op wereldniveau, en heeft geleid tot het economisch imperialisme en het indelen van de wereld in drie gebieden, aldus Wallerstein. De politiek van natiestaten wordt gevormd door de wereldeconomie, met andere woorden: de politiek is afhankelijk van de economische machten en wordt vooral vanuit het coregebied, ofwel vanuit het Westen, aangestuurd. De globalisering gaat hier dus ten koste van de rol van natiestaten op het gebied van sociale mobiliteit, hetgeen leidt tot decentralisatie en het verdwijnen van subsidiariteit en leidt tot onmacht van de overheid: de macht van de politici eindigt bij de landsgrenzen. De kwaliteit van leven wordt aangetast, omdat de staat niet meer tegemoet kan komen aan de behoeften van de bevolking. Ook het milieu komt onder druk te staan en er ontstaat een toename van geweld. Kleine landen staan machteloos tegenover grote bedrijven. Multinationale ondernemingen bepalen de gang van zaken op economisch gebied (Lubbers 2002: 186-187; en Naert & Coppieters 2002: 18-19 en 33). De natiestaten hebben geen instrument om de markt te controleren door hun marginale machtspositie in het economisch systeem. Niet alleen de politiek, maar ook de cultuur van sub-samenlevingen wordt geregeld door het economisch imperialisme van het kapitalistische wereldsysteem. Deze kapitalistische wereldeconomie is sinds de zestiende eeuw gaande en de fundamentele regels ervan hebben een transnationale geldigheid (Wallerstein 1976: 461-484; en Lesage 2004: 135-147).

Het globaliseringsproces vindt in hoog tempo plaats en tendeert naar het uit-breiden van het kapitalistisch systeem tot over de gehele wereld, hetgeen een voort-gaande ‘delokalisering’ in de wereld betekent. Ook worden tijdens dit proces steeds meer banden van individuen met hun omgeving doorgesneden. Een teken van deze globalisering en de hiermee gepaard gaande amerikanisering is de ‘McDonaldization’: bijna overal ter wereld treft men dezelfde voedselketens en supermarkten aan (en dezelfde eetlust) (Robertson & White 2007: 57-58; en Lemaire 1999: 208-212).

Sommige auteurs zien dit proces van globalisering van de economie als samen-vallend met verscheidene andere verschijnselen, zoals ‘de strijd om het grote geld op de geïnternationaliseerde en geliberaliseerde kapitaalmarkten; de groeiende internatio-nale arbeidsdeling binnen multinatiointernatio-nale ondernemingen; de toenemende concurrentie op wereldschaal om markten en niches; de strategieën, acquisities en permanente herstructurering van global players’. Er is dus een causaal verband te constateren tussen globalisering en privatisering, alsmede liberalisering van nationale markten, kapitaal-markten en de oprichting van internationale organisaties als het IMF (het Internatio-nale Monetaire Fonds), de Wereldbank, de GATT, de OESO, de WTO (the World Trade Organization), de Europese Unie, de Verenigde Naties en de G7/8. Deze ‘dictatuur van de markt’ op wereldschaal beperkt de keuzemogelijkheden van indi-viduen en maatschappijen op allerlei gebied (Blanpain 2002: 131-133; Went 1996: 3-7; en Robertson & White 2007: 55).

De voortschrijdende tendens tot globalisering treft men eveneens aan in de financiële en technologische sector.3 De financiële markten kan men zonder twijfel de meest geglobaliseerde noemen. Dit brengt met zich mee dat grote of snelgroeiende ondernemingen in toenemende mate een beroep doen op extern kapitaal, zowel uit lokale als internationale financiële markten. Deze grote ondernemingen profiteren van het internationale kapitaalverkeer en kunnen zich daardoor veeleisender opstellen. Door de globalisering van de technologie is de wereldproductie in deze sector tussen 1975 en 1986 verzesvoudigd, de wereldhandel in high technology vernegenvoudigd, en de wereldwijde samenwerking op technologisch gebied is tussen 1985 en 1989 met 6 procent per jaar toegenomen (Went 1996: 14-15; en Bodson 2002: 167).

Door deze ontwikkelingen worden de internationale connecties op verschillende gebieden steeds eenvoudiger. Dankzij vernieuwingen op het gebied van telecommuni-catie, lagere transportkosten, goedkopere dienstverlening en reizen worden de inter-menselijke betrekkingen steeds intensiever en worden producten eenvoudiger en sneller over de hele wereld verspreid. Het aantal transnationale ondernemingen is wereldwijd sterk toegenomen4 (zie Went 1996: 18).

Ten slotte worden steeds meer regionale economische verdragen gesloten: NAFTA (North American Free Trade Agreement), een vrijhandelszone tussen de VS, Canada en Mexico, APEC (Asian-Pacific Economic Co-operation) tussen zeventien landen waaronder de VS en Japan, en de GATT (General Agreement on Tariffs and Trade), waarbij tussen 1948 en 1994 109 regionale overeenkomsten gemeld werden. Een derde van deze verdragen werd in vier jaar (1990-1994) getekend. Daartoe be-hoort ook ASEAN, een verdrag tussen negen Aziatische landen. Door deze ver-dragen, en met name door de GATT, vindt de handel in goederen en producten in een toenemend tempo over de hele wereld plaats. Hierdoor ontstaat een sterke onder-linge afhankelijkheid tussen nationale economieën (Thomas 2007: 91-92; en Went 1996: 20).

Dit proces brengt de arme landen echter geen rijkdom. Het aandeel van de 102 armste landen van de wereld in de wereldhandel wat betreft industriegoederen bedroeg in 1980 7,9 procent van de export en 9 procent van de import. Tien jaar later waren deze aandelen gedaald tot respectievelijk 1,4 procent en 4.9 procent (Nederveen Pieterse 1999: 220). Het globaliseringsproces tekent de huidige realiteit, en heeft

3 De dagelijkse omzet op de internationale valutamarkten bijvoorbeeld bedroeg in 1986 300 miljard dollar, in 1990 500 miljard dollar, in 1994 1200 miljard dollar en in 1995 was de dagelijkse omzet opgelopen tot maar liefst 1300 miljard dollar.

4 Deze multinationals bieden in het begin van de jaren negentig aan 73 miljoen mensen directe werkgelegenheid en hebben een sterke machtspositie. De vijftien grootste multinationals hebben een bruto inkomen dat groter is dan het bruto nationaal product van meer dan honderdtwintig landen samen. De grootste vier van deze vijftien zijn Shell, Axon, IBM en General Motors. De multinationals controleren 70 procent van de wereldhandel, waarbij een aantal van deze ondernemingen ruim 76 procent van de wereldhandel in granen, bananen, thee, kokosnoten en tabak in handen hebben.

eens gevolgen voor het culturele domein. Op de verschillende negatieve gevolgen van dit proces kom ik nog terug in een latere paragraaf.