• No results found

De standpunten van enkele andere gezaghebbende intellectuelen

De uitdaging tussen de islamitisch fundamentalisten en de modernisten in de ‘Constitutionele Revolutie’

5.5.4 De standpunten van enkele andere gezaghebbende intellectuelen

Mirza Yoesof Gan Mostashareddoleh, Mirza Hossein-Khan Ghazwini Sepahsalar A’zaam en Mirza Agha Khan Kermani hebben eveneens een belangrijke rol gespeeld tijdens de Constitutionele Revolutie. Deze bekende moderne denkers kenden de gods-dienst binnen de samenleving een meer pragmatische rol toe. Gebruikmakend van de aanzienlijke invloed van de islam in de Iraanse samenleving streefden zij naar een manier om daarmee de vooruitgang aan invloed te doen winnen. Zij bekritiseerden openlijk de islamitische geestelijken die in naam van de islam de modernisering van het sociaal-politieke systeem tegenwerkten. De traditionele tendens binnen de islam was verantwoordelijk voor de sociaaleconomische crisis binnen de samenleving; slechts een hervorming binnen het islamitisch denken geschoeid op protestantse leest zou de sociaaleconomische problemen van het land op kunnen lossen (Farasatkhah 2009: 99-125).

Een belangrijk punt van discussie tussen de intellectuelen en de geestelijken was het begrip ‘vrijheid’. Zowel vrijheid van religie als de vrije meningsuiting waren voor veel geestelijken onacceptabel. Zij etiketteerden hun tegenstanders met gebruik van islamitische termen als ‘vijanden van Allah en zijn profeet’, ‘heidenen’, kafirs en ‘vijand van de Verborgen Imam’ en verklaarden hun tegenstanders als ‘de ketters’ die vermoord dienden te worden (Ghoechani 1983: 72). Om niet geëtiketteerd te worden als heiden en niet tot ketter verklaard te worden, hadden sommige grote mujtahids als Taarshizi de positie van zwijgzaamheid verkozen. Er was sprake van een soort zelf-censuur, zowel binnen de hele samenleving als in de islamitische scholen en binnen de oelama. Veel van de oelama waren gedwongen dergelijke lectuur verborgen te houden en achter gesloten deuren te lezen, om vervolgens te ontkennen dat zij haar gelezen hadden (Taarshizi 1908: 59).

De hierboven genoemde Talbof werd wegens het publiceren van zijn ideeën in een boek door Sjeik Fazlollah Noeri tot ketter verklaard, hoewel de sjeik zelf door de intellectuele elite werd beschouwd als reactionair, anticonstitutioneel, corrupt en vijandig jegens de Verborgen Imam Mahdi. Sayyid Hasaan Taghizadeh heeft vele pogingen ondernomen om te voorkomen dat Sjeik Noeri zijn ideeën in de samen-leving kon ventileren. Duidelijk is dat er nog geen sprake was van ‘een cultuur van de dialoog’ tussen de tegenstanders. De verhoudingen tussen de verschillende denkwijzen kenden nog geen democratisch karakter, dit ondanks het feit dat in de Iraanse samenleving inmiddels breed gekozen was voor een positieve positie ten opzichte van

RE V OL UTIE’ IN IRA N

vrijheid. De vertrouwenscrisis tussen de geestelijken en de intellectuele elite (die bestond uit de respectieve tegenstelling tussen reactionair en traditioneel tegenover radicaal en westers gericht) uitte zich in een strijd tussen democratie en sharia, ofwel tussen modernisme en traditie (Ajdani 2006: 124-127, 178; en Avery 1988: 251). Hoewel Agondzadeh beschuldigd werd van het feit dat hij politiek gezien afhankelijk was van Rusland, hebben denkers als Talbof een onafhankelijke positie ingenomen ten opzichte van het Westen. Sayyid Jamal al-Din al-Afghani benadrukte, meer dan veel andere intellectuelen, de rol van de religie in het maatschappelijke moderniserings-proces, maar ging tegelijkertijd uit van een sociaal systeem, waarin de moderne verantwoordelijkheidsstructuur garant zou staan voor het uitvoeren van de wet en de controle daarop. Zowel hij als Talbof namen een tweeledige positie in ten aanzien van het Westen. Enerzijds was er de kritiek op het kolonialisme en het kolonialistische beleid in de islamitische landen, anderzijds benadrukten zij de positieve aspecten van de westerse civilisatie die noodzakelijk waren om tot een moderne maatschappij te komen.

De ideologie van de Constitutionele Revolutie was beïnvloed door de ideeën van intellectuelen als Malkham Khan en Mohammad Khan Kermani die op hun beurt beïnvloed waren door moderne westerse filosofen als Locke, Montesquieu, Rousseau en Kant. Deze Iraanse denkers waren van mening dat de sociale verandering een gevolg was van een fundamentele epistemologische verandering. Volgens hen kan democratie tot stand komen wanneer de moderne burgerlijke instituties en organi-saties in publieke sfeer gevormd worden. In deze democratische zin identificeerde de Constitutionele Revolutie zich als een moderne beweging (Mirsepasi 2010: 81-82). 5.6 Conclusie

Tijdens de Qajariet-dynastieën werden de eerste stappen gezet in de richting van het moderniseren van de Iraanse samenleving door de regeringsautoriteiten. Maar de grote maatschappelijke stappen van de moderniteit zijn vooral met de Constitutionele Revo-lutie van 1905-1911 gezet. De modernistische richting heeft zich in die tijd gemani-festeerd door een sociale collectieve neiging om moderne organisaties en instituties in de samenleving te creëren. Het vormen van een parlement en pogingen in de richting van de politieke ontwikkeling in die tijd waren de belangrijkste tekenen daarvan.

De Iraanse geestelijken hebben een actief aandeel gehad in de Constitutionele Revolutie van 1905-1911. Het voornaamste doel van deze revolutie was beperking van de absolute macht van de sjah door te voorzien in een grondwet en het oprichten van een parlement. De revolutionaire krachten erkenden een monarchie met beperkte bevoegdheden, streefden naar gelijkheid, vrijheid, rechtvaardigheid en de vorming van een parlement als start van de democratisering van het politieke systeem in de Iraanse

samenleving. Volgens de oelama was een aanpassing van de constitutie vereist om de islam tegen buitenlandse invloed te waarborgen (Amineh 1998: 391).

In die tijd had er al een discussie plaatsgevonden tussen de oelama en de islamisten over de aard van de politieke ideologie van de islam. In de Constitutionele Revolutie kende deze discussie twee belangrijke richtingen. De gematigde nationalistische oelama geloofden in een liberaal systeem waarin de parlementaire wetgeving de aard van het politieke systeem bepaalt. De traditioneel-fundamentalistische (usuli) oelama hadden een politiek systeem voor ogen waarin de sharia de grondwet zou vormen.

Ten tijde van de Constitutionele Revolutie in de Iraanse samenleving zijn vier stromingen aan te wijzen met verschillende uitgangspunten en ideeën over de rol van de godsdienst binnen het sociaal-politieke systeem.

De eerste groep bestond uit Shariatisten die de meest traditionele geestelijken re-presenteerde. De leden van deze groepering waren tegen de vorming van een consti-tutionele staat waarin de macht van het staatshoofd en ook de macht van de sjiitische geestelijken beperkt zou worden door de grondwet en het parlement. Zij vertegen-woordigden de idee van een traditionele staat, waarin een sjah als het staatshoofd regeert en de oelama een controlerende taak zouden hebben over de beslissingen van het staatshoofd en waarin de absolute macht in handen van de islamitische juristen (faqihs) zou zijn. Molla Ahmad Naraghi, Mohammad Ra’fi Tabatabaie, Nezamol-olama Tabrizi, Abol-Hasaan Marandi en Hossein Moesawi waren hiervan de meest bekende vertegenwoordigers.

De tweede groepering bestond uit geestelijken als Sjeik Fazlollah Noeri en Sjeik Kazem Yazdi, die ‘Shariatistische constitutionelen’ genoemd werden. Deze groepering accepteerde aanvankelijk het idee van het constitutionalisme, maar slechts dan als het systeem in overeenstemming was met de uitgangspunten van de sharia als het basis-element van het sociaal-politieke systeem. Volgens de leden van deze groep moest de structuur van de sociale orde een afspiegeling zijn van de islamitische geloofsleer en de regering diende binnen het kader van de sharia te functioneren.

Voor deze twee bovengenoemde groeperingen stond dus het behoud van de islamitische waarden en normen centraal. De moderne politieke waarden werden als westers en heidens beschouwd en als zodanig verworpen. Noeri en andere Shariatisten waren niet bereid om het principe van de gelijkheid tussen alle burgers te accepteren. Zij geloofden dat niet-moslims niet gelijk waren aan de moslims en dus beschouwden hen als kafirs, hetgeen zoveel wil zeggen als ‘minder waard’. Sjeik Noeri beschouwde de oelama als de vertegenwoordigers van de Profeet, die in die hoedanigheid over het recht beschikken de gang van zaken in de moslimgemeenschap te bepalen. Een con-stitutionele staat, waarin de islam van de openbare naar de privésfeer wordt verban-nen, is heidens en daaruit voortvloeiend kunnen de constitutionalisten als ketters worden gekenmerkt. Noeri heeft uiteindelijk de constitutionele staat als on-islamitisch verklaard en zich hierdoor in het kamp van de ‘Shariatisten’ en anti-constitutionalisten geplaatst.

RE V OL UTIE’ IN IRA N

De derde stroming bestond uit gematigde islamitische hervormingsgezinden. Zij hadden vertrouwen in het concept van de Constitutionele Revolutie en wilden de islam in het kader van moderne termen herlezen en herdefiniëren. Dit hield min of meer een modernisering van het islamitisch denken in (een zogenaamde ‘islamitische moderniteit’), alsmede de democratisering van het politieke systeem. De aanhangers van deze groep waren vooral afkomstig uit de kring van de ‘sjiitische oelama’ zoals onder anderen Al-Afghani, Behbahani, Taarshizi, Naieni, Najm-Abadi, Tabatabaie, Kashani en Akhond Khorasani. Het doel van deze stroming kan worden gezien als een streven naar vrijheid, democratie en het stichten van een Civil Society door middel van een combinatie van islam en moderne principes. Daarmee zou aangetoond kunnen worden dat de islamitische waarden in overstemming zijn met de moderne gang van zaken.

En tot slot was er de intellectuele elite, die geloofde in volledige secularisatie. Ze waren of volledig areligieus, of ze waren vóór een religie die slechts beleden werd in het privédomein. Hun ideaal bestond uit een westers gericht sociaal-politiek systeem, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor vooruitgang en bloei van de Iraanse civili-satie. Hoewel velen binnen deze groep de islam een warm hart toedroegen, streefden zij naar een herdefiniëring van de positie van de islam binnen de samenleving. Zij verdedigden een seculier politiek systeem, waarin de oelama zich met religieuze aangelegenheden zouden bezighouden en de politici binnen een democratische sfeer zouden functioneren. Mirza Malkam Khan, Foroeghi, Taghizadeh, Soer-Esrefil waren de bekendste figuren binnen deze groep.

Al met al konden de doelstellingen van de Constitutionele Revolutie niet door de traditionele geestelijken worden aanvaard: hun standpunten met betrekking tot een traditionele tendens en lezing ten aanzien van de islam konden niet worden samen-gevoegd met de hierboven genoemde moderne normen en waarden van een Civil Society. Met andere woorden: zij stonden tegenover de geestelijke constitutionalisten die de Iraanse maatschappij naar een modern politieke model wilden hervormen – een ideologische tegenstelling die zich uitte in hun politieke gedragingen.

De Constitutionele Revolutie was een inleiding om de Iraanse samenleving van een traditioneel sociaal systeem naar een modern model te leiden. De traditionele groepen en krachten in de samenleving, en met name de geestelijken, hadden die stappen ervaren als middelen tot vervreemding van de islamitische identiteit in de samenleving en hebben zich met hun aanhangers tegen dat proces georganiseerd. Sindsdien bestaat er een tegenstelling tussen deze twee krachten in de Iraanse samenleving. De wortels van het verschijnsel islamitisch fundamentalisme liggen in de tijd toen de moderniteit Iran binnengedrongen is. Dit verschijnsel is dus in reactie op de westerse globalisering en het moderniseringsproces tot stand gekomen. Dit bevestigt de theorie van Giddens die ik in het Hoofdstuk 1 uiteengezet heb. Deze tegenstelling heeft een historisch conflict veroorzaakt binnen de samenleving dat zich steeds opnieuw openbaarde in een voortdurende actie en reactie tussen die twee stromingen. In Hoofdstuk 1 heb ik

naar voren gebracht dat een sociaal verschijnsel als het islamitisch fundamentalisme door de auteur van dit proefschrift wordt gezien als een historisch proces dat zijn op-komst en geschiedenis kent, en een adequate verklaring behoeft. De wortels van het islamitisch fundamentalisme in de huidige Iran liggen dus in het verleden, namelijk in de Constitutionele Revolutie aan het begin van de twintigste eeuw, met andere woorden: de moderne Constitutionele Revolutie vormde de beginfase van het moder-ne Iran.

De traditionele groeperingen tolereerden deze omwenteling niet en keerden zich tegen het moderniseringsproces. Ik heb reeds naar voren gebracht dat de leden van een hechte groep het bestaan van hun gemeenschap tegen elke externe vijand en fysieke bedreiging verdedigen om te overleven. Ze zijn gevoelig voor bedreigingen die het bestaan van de gemeenschap in gevaar brengt. De onderling verbonden individuen worden ten diepste geschokt als de geliefde maatschappelijke eenheid verwoest of overwonnen wordt en aan waarde en waardigheid verliest. Om die reden mobiliseer-den zich de traditionele krachten en groeperingen tegen de geïmporteerde moderniteit in Iran aan het begin van de twintigste eeuw. De economische en culturele moderni-sering zette zich voort in de regeringen van de Pahlavitische sjah’s, waardoor de tradi-tionele islamitische groeperingen zich in hun geloof en religieuze identiteit bedreigd voelden, waardoor de historische strijd tussen traditie en moderniteit in Iran opnieuw oplaaide.