• No results found

Postsequentie op basissequentie tussen tafelheer & politicus

In dit fragment stelt Claudia de Breij, tafeldame, in regel 267-269 de basisvraag. Zij wil graag weten wat het verschil in opvatting over de PvdA is tussen de leden van de partij en de Nederlandse kiezer. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een vraagwoordvraag (wat) met een daarop volgende toelichting. Plasterk reageert op deze vraag, maar wijkt daarbij af van de agenda die in de vraag is neergelegd (regel 273-274): hij geeft immers niet aan wat het verschil is tussen de opinie van de PvdA-leden en de Nederlandse kiezer. Daarop initiëert de tafeldame vervolgens een postsequentie in door een declaratieve vraag te formuleren die herziening van het antwoord uitlokt. Wederom wordt door Plasterk antwoord gegeven, maar ook ditmaal wordt het antwoord niet geaccepteerd, omdat deze wederom afwijkt van de agenda. Vervolgens wordt de beurt door Van Nieuwkerk overgenomen: dit is een opvallend fenomeen, omdat het gesprek tot nu toe tussen de tafeldame en de politicus verliep. Van Nieuwkerk vervolgt de reeds ingezette vraag door wederom herziening van het antwoord uit te lokken. Hierin vindt dus een samenspel plaats tussen de basis- en postsequenties van tafeldame en politicus, en de postsequentie tussen interviewer en politicus.

De strategie die hier gebruikt wordt, duidt op een toename van vijandigheid in sturing. Terwijl de eerste vraag door de tafeldame niet-vijandig is gezien de vraagvorm, is de eerste postsequentie al meer vijandig, omdat deze een herziening van het antwoord verzoekt (persistentie; Huls & Varwijk, 2008). Wanneer het antwoord wederom niet adequaat geacht wordt, wordt door Van Nieuwkerk een tweede postsequentie geplaatst, welke sturend is vanwege de zelfgeproduceerde conclusie en de interrogatieve vraagvorm. Deze vraagvorm dient polair beantwoord te worden, deze agenda wordt niet opgevolgd.

4.4.3.5 Tussenconclusie van reacties op antwoorden

De kwantitatieve analyse heeft uitgewezen dat in interviews van DWDD enerzijds relatief veel antwoordreacties voorkomen die een vraag betreffen; anderzijds is gebleken dat deze antwoordreacties een toegenomen mate van vijandigheid kennen gezien de grote aanwezigheid van declaratieve vraagvormen. In de kwalitatieve analyse is vervolgens gekeken hoe deze antwoordreacties worden vormgegeven door de interviewer en op welke momenten de gekozen strategieën voorkomen. Alles is

behandeld in het licht van het gebruik van vijandige vraagstellingen, zoals behandeld in het theoretisch kader van het onderzoek.

De kwalitatieve analyse heeft inmiddels laten zien dat het gebruik van vraagbevattende antwoordreacties in politieke interviews van DWDD voorkomen op momenten dat het antwoord niet adequaat bleek te zijn. Van Nieuwkerk toont zich dus persistent in termen van Huls & Varwijk (2008). Herzieningsverzoeken werden onder andere gedaan wanneer afgeweken werd van de agenda die in de vraagstelling werd neergelegd. Niet alleen riep Van Nieuwkerk zijn gesprekspartner tot verantwoording wanneer deze afweek van de action agenda; ook politici die trachtten af te wijken van de topical agenda werden op een aantal momenten op de agenda gewezen. Dit resulteerde soms in zeer grote opeenstapeling van postsequenties. Herzieningsverzoeken vanwege afwijking van de agenda wijzen op zichzelf al op een mate van vijandigheid, omdat de interviewer niet zomaar akkoord gaat met het gegeven antwoord, maar zich in plaats daarvan assertief opstelt. De verzoeken zelf werden daarnaast ook veelal vijandig vormgegeven: weliswaar gingen enkele herzieningsverzoeken weinig vijandig van start (bijvoorbeeld door de keuze van vraagherhaling); in een groot aantal gevallen is echter te zien hoe Van Nieuwkerk de druk op de politicus laat toenemen door gebruikmaking van meer expliciete verzoeken. Het expliciet terechtwijzen van de politicus, bijvoorbeeld door adressering of door te stellen dat de politicus de vraag niet beantwoord heeft, is een strategie die door Van Nieuwkerk zeer vaak gebruikt wordt. Niet alleen getuigt het doorvragen van vijandigheid (persistentie); ook is het doorvragen zelf dus tamelijk vijandig gezien de vaak expliciete wijze waarop Van Nieuwkerk zijn herzieningsverzoeken vormgeeft.

Bij het stellen van basisvragen is het gebruik van inleidingen (voorafgaand aan de vraag) en toelichtingen (volgend op de vraag) al beschreven. Ook in antwoordreacties echter wordt in DWDD veelvuldig gebruik gemaakt van rechtvaardiging en contextscheppingen. Rechtvaardiging wordt door Heritage & Clayman (2010:234-235) gezien als een manier om vijandigheid in de vraag te neutraliseren. Door vragen te rechtvaardigen, wordt het voor publiek en kijker duidelijk waarom een vraag gesteld wordt. Bij de reacties op gegeven antwoorden lijkt de rechtvaardiging een zelfde functie te hebben: het geeft aan waarom Van Nieuwkerk deze reactie geeft. Opvallend is het dat het daarbij in de meeste gevallen gaat om het geven van een toelichting in plaats van het inleiden van de vraag. In de meeste gevallen wordt de vraagbevattende reactie dus eerst gegeven (en meestal is deze tegenstellend van aard) en vervolgens wordt uitgelegd waarom deze reactie gegeven wordt. We hebben gezien dat vijandigheid op die momenten tevens wordt afgezwakt door het gebruik van third-party statements.

Ook hebben we gezien dat vraagbevattende postsequenties ontstaan op momenten waarop Van Nieuwkerk inhoudelijk de discussie aangaat met zijn gasten. Het tonen van oppositie wordt door Clayman & Heritage (2002b) gezien als vijandig. Deze oppositie wordt vaak gerealiseerd door middel van footing

shift, zodat Van Nieuwkerk zijn neutrale gezicht kan behouden, maar wel in staat is de politicus kritisch te

ondervragen. Maar ook vindt oppositie plaats door het gebruik van B-events; met name het trekken van conclusies is een vaak geziene strategie binnen DWDD.

Een laatste opvallende conclusie die getrokken kan worden uit de kwalitatieve analyse, is het samenspel van beurten tussen Van Nieuwkerk en zijn tafelheer/-dame. In een aantal gevallen vindt een basissequentie plaats tussen tafelheer en de policticus: in die gevallen wordt de basisvraag dus door de tafelheer gesteld. Blijkt het gegeven antwoord echter, om wat voor reden dan ook, niet adequaat, dan wordt de postsequentie soms ingezet door Van Nieuwkerk. De reactie op het antwoord waarmee herziening wordt uitgelokt wordt in die gevallen niet gegeven door de tafelheer (de vragensteller), maar door Van Nieuwkerk (vragensteller 2). Deze strategie kan als zeer vijandig beschouwd worden, omdat de politicus op die momenten benaderd wordt door twee mensen in plaats van door één. Van Nieuwkerk en de tafelheer bundelen immers de krachten. Of dit ook daadwerkelijk als vijandig beschouwd wordt, kan echter niet vastgesteld worden vanuit deze analyse. Tevens dient de verdere dynamiek tussen Van Nieuwkerk en de tafelheren en –dames in nieuw onderzoek geanalyseerd te worden.

5. Conclusie

Dit scriptieonderzoek is geschreven naar aanleiding van de veelbesproken interviewstijl van Matthijs van Nieuwkerk in DWDD. Omdat het belang van een goed interview zeer groot is bij politieke nieuwsinterviews, heeft het onderzoek zich tot die interviews beperkt. Het onderzoek had tot doel inzicht te verschaffen in de interviewstijl van Matthijs van Nieuwkerk bij politieke interviews in DWDD. Hoewel er onderzoek is gedaan naar de opvallende spreekstijl van Van Nieuwkerk, is zijn manier van vragen stellen tot op heden nog niet onderzocht. Dit onderzoek vormt dan ook een bijdrage binnen de bespreking van Van Nieuwkerk als journalist, maar op groter geheel ook binnen de ontwikkeling van vraagstellingen door de jaren heen.

In dit onderzoek is niet alleen inzicht verschaft in de gebruikte vraagvormen in de interviews; ook is onderzocht hoe vragen interactioneel worden vormgegeven. Deze twee onderzoeken hebben gezamenlijk inzicht gegeven in de interviewstijl van Van Nieuwkerk en dus de vraag beantwoord: “Op

welke manier worden vraagstellingen bij politieke interviews in DWDD vormgegeven?”

Allereerst heeft de kwantitatieve analyse inzicht verschaft in het gebruik van de diverse vraagvormen. Daaruit is gebleken dat veruit de meeste vragen polair gesteld worden, waarvan de meerderheid op declaratieve wijze. Na onderzoek van de gebruiksmomenten van deze vraagvormen is gebleken dat prevragen voor het grootste deel interrogatief gesteld worden, maar dat basisvragen afwisseling gesteld worden het gebruik van interrogatieve vragen, vraagwoordvragen en declaratieve vragen. Daar waar prevragen dus relatief onvijandig gesteld werden, werden basisvragen afwisselend vijandig en niet-vijandig gesteld. Opvallend echter is het gebruik van declaratieve vragen in antwoordreacties gebleken: ruim 60% van deze antwoordreacties werd declaratief en dus tamelijk vijandig, geformuleerd.

Te zien is dan ook dat Van Nieuwkerk zich bedient van een sturende strategie welke toeneemt naarmate de gesprekspartners expansie verrichten rondom de basisvraag. Daar waar de basisvraag zelf dus nog relatief veel antwoordvrijheid kan bieden aan de politicus, wordt deze versmald naarmate er postsequenties gerealiseerd worden rondom deze vraag.

In de kwalitatieve analyse is onderzocht op welke wijze de vragen interactioneel tot stand komen. Daaruit is gebleken dat de sturende strategie van Van Nieuwkerk reeds vanaf het eerste begin van het gesprek tot uiting komt: de toonzettende introductie in combinatie met ofwel bevestigingsverzoeken ofwel stellingnames is een uiterst sturend middel gebleken. Deze strategie wordt op vraagniveau ondersteund door het gebruik van veelal tag questions, die voorkeursantwoorden uitlokken. Wanneer sprake is van afwijking van de gewenste antwoordvorm, blijkt een aantal politici ter verantwoording te worden geroepen. De toonzettende introductie in combinatie met de bevestigingsverzoeken (gerealiseerd door tag questions) of stellingnames en het daarop ter verantwoording roepen van de politicus bij afwijking van de agenda, duidt op een zeer sterke sturing van de interviewer.

Ook heeft de analyse een aantal interessante fenomenen opgeleverd die werden aangetroffen bij het stellen van basisvragen. Een klein aantal basisvragen wordt voorafgegaan door een presequentie, waardoor Van Nieuwkerk de directheid van zijn vragen – en dus vijandigheid – kan inperken, maar door het niet afwachten van een tweede paardeel op deze vragen, kan de prevraag in DWDD beschouwd worden als een schijngebaar. Ook is gebleken dat de meeste vragen worden voorafgegaan door een inleiding: deze is in een aantal gevallen rechtvaardigend en relatief neutraal gebleken; echter ook was sprake van oppositionele inleidingen die in een aantal gevallen als vertrekpunt voor de verdere vraag golden. De inhoud van de inleiding werd daarbij niet bediscussieerd, waardoor de vraag sterk sturend was. Ook is aangetroffen dat in DWDD gebruik wordt gemaakt van B-events in inleidingen, waardoor exclusieve informatie beschikbaar komt. Naast het gebruik van deze inleidingen, wordt in DWDD echter ook gebruik gemaakt van toelichtingen achteraf. Evenals inleidingen bieden deze context, maar kunnen zij soms sturend zijn. In beide gevallen wordt overigens veelvuldig gemaakt van footing shift waardoor Van

Nieuwkerk zijn neutraliteit waarborgt. Een ander opvallend fenomeen is het gebruik van incrementele vragen gebleken. Zij stelden de interviewer in staat tussentijds herziening van het antwoord uit te lokken bij afwijking van de agenda’s. Tot slot bleken vragen ook te worden gesteld in de vorm van zogenaamde

cascade questions, waarbij de tweede vraag sterk sturend was gezien de suggestieve invulling van de

antwoordoptie.

De kwantitatieve analyse heeft ook inzicht verschaft in het aantal postsequenties: ruim 42% van alle sequenties waren postsequenties. Deze sequenties waren reacties op antwoorden die een nieuwe vraag bevatten. Ze bleken te worden ingezet bij herzieningsverzoeken vanwege afwijking van de agenda, bij het bieden van toelichtingen op vragen, bij het tonen van oppositie door de interviewer en als vervolg op een basissequentie die plaatsvond tussen tafelheer en politicus. Het uitlokken van herziening vanwege afwijking van de agenda bleek tamelijk vijandig te gebeuren: weliswaar worden niet bij alle afwijkingen herzieningen uitgelokt; de momenten waarop dat wel gebeurde werden gezien de expliciete terechtstelling tamelijk vijandig geformuleerd. Wanneer het verzoek niet-vijandig plaatsvindt, maar onsuccesvol blijkt, neemt het verzoek in vijandigheid toe. Zelfs stemverheffing is hierbij aangetroffen. Een veel voorkomende functie van antwoordreacties betrof het aangaan van de inhoudelijke discussie. Daarbij gaat het om het innemen van een tegenstellende opvatting. Het tonen van oppositie gebeurt dikwijls door gebruikmaking van third-party statements. Een andere strategie blijkt het gebruik van B-events, waardoor de interviewer (soms tegenstellende) conclusies kan trekken. Tot slot blijkt er bij het stellen van vragen soms sprake te zijn van samenspel tussen de Van Nieuwkerk en de tafelheer/-dame. Uit de analyse is gebleken dat de basisvraag door de tafelheer/-dame gesteld wordt, in een aantal gevallen gevolgd wordt door een antwoordreactie van Van Nieuwkerk. Dit samenspel kan ervaren worden als vijandig, al moet gezegd worden dat de inhoud van de dynamiek tussen tafelheer en Van Nieuwkerk buiten beschouwing van dit onderzoek is gebleven.

Het antwoord op de vraag “Op welke manier worden vraagstellingen bij politieke interviews in DWDD

vormgegeven?” is gezien de omvang van technieken moeilijk in één zin samen te vatten. Over het algemeen

kan echter wel gesteld worden dat Van Nieuwkerk gebruikmaakt van een fuik, waarbij prevragen en basisvragen over het algemeen niet-vijandig tot tamelijk vijandig gesteld worden, maar waarbij de druk op de politicus toeneemt wanneer sprake is van inadequate antwoorden. Vragen worden niet alleen sturend gesteld door realisatie van (in mate van vijandigheid verschillende) vraagvormen, maar ook door middel van inleidingen, toelichtingen, prevragen, incrementele vragen en cascade questions. Blijken politici de vragen niet adequaat te beantwoorden, dan neemt de druk toe door het gebruik van vijandige vraagvormen en door herzieningsverzoeken, oppositionele reacties en een samenspel tussen tafelheer en Van Nieuwkerk. Neutraliteit blijft hierbij echter relatief goed behouden, door het gebruik van rechtvaardigingen of footing shift.

6. Discussie

In dit onderzoek is gekozen voor een kwantitatieve en een kwalitatieve benadering. De kwantitatieve analyse heeft inzicht verschaft in de hoeveelheid sequenties, de hoeveelheid vraagvormen en ook in de relatie daartussen. De kwalitatieve analyse was aanvullend op de kwantitatieve analyse – immers, deze verschaft geen inzicht in de interactionele totstandkoming van vragen – en werd ingevuld door een conversatieanalytische aanpak. Ondanks deze keuze en overige weloverwogen beslissingen, heeft het onderzoek echter ook zijn beperkingen.

Bruikbaarheid van de literatuur

Zo is de literatuur rondom vijandigheid in vraagstellingen afkomstig van Clayman & Heritage (2002a, 2002b, 2007, 2010). Deze onderzoekers hebben inmiddels veelvuldig onderzoek gedaan naar vijandigheid in vraagstellingen in politieke context; echter, de onderzoeken hebben zich altijd gericht tot politieke persconferenties en zijn dus nooit voor het politieke nieuwsinterview bedoeld. De vraag rijst dan ook of de literatuur blind van toepassing kan en mag zijn op het politieke nieuwsinterview en op het politieke tv-nieuwsinterview, waar de geanalyseerde interviews onder te scharen zijn. Weliswaar stellen Huls & Varwijk (2008:49) dat de literatuur toepasbaar is op het politieke nieuwsinterview; gedurende de analyse is gebleken dat niet alle vijandige fenomenen, zoals het gebruik van incrementele vragen, direct terug te voeren zijn tot de theorie van Clayman & Heritage (2002a, 2002b, 2007, 2010). Om die reden heeft de theorie zich niet enkel beperkt tot het QAS, maar zijn ook de theorieën rondom agenda setting, vooronderstellingen en voorkeursantwoorden besproken in dit onderzoek. Het is dan ook tamelijk hachelijk te noemen dat gesteld wordt dat het QAS in het geheel toepasbaar is op politieke nieuwsinterviews.

Beperking tot vijandige vraagstellingen

Een andere moeilijkheid in het onderzoek is de beperking tot literatuur over vijandige vraagstellingen gebleken. Immers, vijandige vragen laten zich niet enkel beschrijven vanuit de vorm van de vraag en de mate van vijandigheid daarbij in termen van Clayman & Heritage (2002a, 2002b, 2007, 2010), maar lijkt ook aanwezig in lexicale keuzes (beladen woorden), aanwezigheid van ironische noten en gelach. Al deze zaken zullen immers sturende effecten hebben op het interview. Ook is het de onderzoeker opgevallen dat Van Nieuwkerk veelvuldig de zin wees daar nou eens eerlijk over toevoegt aan zijn vragen, waarmee hij de politici bijna lijkt te betichten van oneerlijkheid. Ook het gebruik van deze zinnen is niet opgenomen in het QAS en is buiten het bereik van dit onderzoek gevallen.

Hoewel het QAS-model van Clayman & Heritage (2002a:754) juist is ontwikkeld om de formele aspecten van vraagstelling te kunnen analyseren in plaats van vijandigheid met betrekking tot de inhoud van de vraag, moet gesteld worden dat ook deze focus van invloed is op de resultaten. Immers, in het onderzoek is minder rekening gehouden met de inhoud van de vraagstelling en de vijandigheid daarvan, terwijl ook inhoud van invloed kan zijn op de vijandigheid van het gesprek. Clayman & Heritage (2002a:754) stellen dat ook in het QAS nog steeds rekening wordt gehouden met inhoudskwesties, maar dat het QAS voor het eerst de formele aspecten vooropstelt. Het is echter af te vragen in hoeverre daadwerkelijk rekening wordt gehouden met de vijandige inhoud van vragen; enkel de dimensies van oppositie en verantwoordelijkheid lijken hier ruimte voor te hebben vrijgemaakt.

Ook is in het onderhavige onderzoek geen rekening gehouden met de aanwezigheid van continueerders: kleine reacties van luisteraars om aan te geven dat het gestelde begrepen is. Van deze continueerders is echter zeer veel sprake in DWDD: met enige regelmaat geeft Van Nieuwkerk blijk van interesse en begrip door hmm. Smeets (2012) heeft in navolging van Heritage & Clayman (2002a:89) echter gesteld dat het gebruik van dergelijke woorden ongewenst is binnen het nieuwsinterview, omdat deze gebruikt kunnen worden om de laatste beurt van de geïnterviewde te beïnvloeden (p. 62). Daarnaast zijn continueerders ongewenst omdat ze suggereren dat het interview enkel plaatsvindt tussen interviewer en politicus, terwijl de interviewer de journalistieke norm van publieksontwerp in acht dient te nemen en zichzelf ervan moet overtuigen dat het publiek eerste luisteraar is van het gesprek, en niet hijzelf (Heritage & Clayman, 2010:29). Het gebruik van deze continueerders binnen DWDD is buiten beschouwing gebleven en zou dan ook verder onderzocht kunnen worden.

Beperking tot Van Nieuwkerk

Doordat enkel de manier van vragenstellen van Van Nieuwkerk aan de politicus geanalyseerd is, zijn vele delen van het gesprek komen te vervallen. Zo is buiten beschouwing gelaten de vraagstelling van de tafelheer aan de politicus, de vraagstelling van Van Nieuwkerk aan andere gasten, opmerkingen en vragen

uit het publiek, et cetera. Ook is – zoals reeds gesteld – de dynamiek tussen tafelheer en Van Nieuwkerk niet geanalyseerd. Zoals Van Nieuwkerk zelf ook aangaf tijdens zijn televisie-interview bij Collegetour, is de rol van de tafelheer zeer belangrijk voor het programma. Zij kunnen niet alleen de plannen van de interviewer volledig in de war schoppen; ook hebben zij zich niet – of in elk geval minder – te houden aan de journalistieke normen die restricties vormen voor Van Nieuwkerk. In Collegetour werden de tafelheren en –dames door een derde omschreven als de personen die de hete kooltjes uit het vuur kunnen halen. Hoe het samenspel tussen Van Nieuwkerk en deze tafelheren en –dames gerealiseerd wordt en welke effecten dit heeft op de vraagstelling en het verloop van het interview als geheel, is helaas buiten het terrein van dit onderzoek gelegen.

Beperking van de data

Hoewel de data zorgvuldig gekozen is, hebben ook de gemaakte keuzes consequenties voor het verdere onderzoek. Gekozen is voor relatief vooraanstaande politici van de meest gangbare partijen, verdeeld over links, centrum en rechts. Echter, de prominentie van de politici is wellicht niet altijd even vergelijkbaar, evenals de besproken onderwerpen. Zo is het niet ondenkbaar dat Martijn van Dam, die zich kandidaat stelde voor het lijsttrekkersdebat van de PvdA, een ander type gesprek voert dan Alexander Pechtold, die al jaren lang het gezicht van D’66 is. Dit heeft niet alleen te maken met de prominentie van de politici; meer nog lijken onderwerp en de verdiende strepen van de politici van invloed te zijn op de gesprekken.