• No results found

Hoofdstuk 4 De Beleving van winti 1863-1942

4.1.2 De politiemacht en Winti

De koloniale overheid heeft de aanwezigheid van een grote massa van vrije Afro-Surinamers als bedreigend en overweldigend ervaren. Althans, dit blijkt uit de studie van Klinkers (2011:15-16). Die stelt het volgende:

“Aan disciplinering en recht moest opnieuw vorm worden gegeven nu de sociale verhoudingen niet langer werden bepaald door slavernij en vrijheid. Het koloniaal bestuur zocht naar nieuwe wegen om zijn invloed te behouden in een samenleving bevangen door vrijheid.”

65 Dit strafbaar feit van afgoderij was gepleegd op vrijdag 1 september 1916 ’s nachts op een achtererf aan het Molenpad bekend als La.F. 473’ in de volksmond ‘achtererf van Leentje Kops’ genoemd).

67 De koloniale overheid wilde echter haar machtspositie over de vrije zwarten

behouden en er werden vanuit die visie nieuwe opsporingsapparaten in het leven geroepen. Deze waren het Korps Marechaussee en het Korps Inlanders.

Het Korps Marechaussee

Dit nieuw opsporingsapparaat werd volgens Klinkers (2011:19-23) bij Koninklijk besluit van 19 november 1862 opgericht en begon haar taak in 1863. Het waren een semimilitair en wit politiekorps die onder het civiel gezag van de procureur generaal vielen. Ze waren gestationeerd in de buitendistricten en hun wapenuitrusting bestond uit karabijnen, sabels en pistolen. Betekent dit dat het de bedoeling was dat dit korps hard moest optreden tegen ‘ordeverstoorders’?

Volgens Klinkers (2011:22) heeft het Korps Marechaussee in de eerste jaren niet goed gefunctioneerd. Het gelukte hen niet om op volle sterkte te opereren, want er was een tekort aan manschappen. Volgens Klinkers heeft gouverneur Van Lansberge (1859-1867) geprobeerd dit tekort aan te vullen, maar de witten waren weinig geïnteresseerd in dit beroep. Dit is voor de koloniale overheid de reden geweest om net als hun voorgangers ook Afro-Surinamers op te nemen in opsporingsapparaten.

Het Korps Inlanders

Klinkers (2011:24-25) stelt dat dit korps in 1868 opgericht en tewerk gesteld was in het stadsdistrict. Het was Afro-Surinaams van samenstelling. Maar het ging echter slechts om verwesterde Afro-Surinamers, want dat was namelijk de eis voor de toelating. Volgens Klinkers (2011:27) was de Koloniale Staten van mening dat de agenten met de taal en de zeden van het land vereenzelvigd moest zijn. Met deze eis werd immers het doel van de assimilatiepolitiek tegemoetgekomen, want het dwong menig stedelijke Afro-Surinamer om mee te gaan met het proces van verwestersing. De toename van het aantal politiemannen tussen 1863 en 1899 bevestigt het feit van de verwestersing van menig stedelijke Afro-Surinamer. En toch was dit korps de mindere, want volgens Klinkers (2011:25) stond het Korps Inlanders niet op gelijke voet met het Korps Marechaussee. Dit is te merken aan het verschil in bewapening, want de inlandse politie moest het zien te doen met een sabel en een stok.

68

Figuur 4.1 [De Afro-Surinaamse politieman in 1878] (z.j.). Auteursrechthebbende onbekend. Overgenomen van

http://www.suriname.nu

Wintigelovigen en de opsporingsapparaten

Volgens Klinkers (2011:25) beschouwden de Statenleden de lokale politieman als ‘ogen en oren’ van het korps en een onmisbare schakel tussen staat en bevolking. Deze inlandse politieagenten zouden in de stad van dienst zijn bij het ontdekken van misdrijven en het opsporen van misdadigers. De vraag is als er onder deze verwesterde Afro-Surinaamse politieagenten enkelen zijn geweest die heimelijk deel uitmaakten van de wintigelovige gemeenschap. Een wintigelovige politieagent die in de ogen van de witten verwesterd was, zou namelijk moeten optreden tegen leden van de eigen wintigelovige groep. Van hem werd onder andere verwacht dat hij zijn straatkennis zou aanwenden om geheime netwerken van wintigelovigen openbaar te maken. Hij zou tevens bewijsmateriaal moeten verzamelen tegen overtreders van het wintiverbod en deze arresteren.

Het zojuist gestelde geeft de complexiteit van de situatie aan. Kan de oprichting van beide politiekorpsen als bedreigend zijn ervaren door degenen die winti praktiseerden? Want deze opsporingsapparaten moesten het praktiseren van winti in en vooral buiten Paramaribo zien te beëindigen. Het volgend onderdeel behandelt de complexe relatie tussen wintigelovigen en de zwarten in het politiekorps en bedachte strategieën tegen politieoptredens.

Beschermingsmethodes tegen de politieoptredens

Een volk dat in een koloniale maatschappij de positie van underdog vervult, zal overlevingsstrategieën bedenken om cultuuraspiraties die verboden zijn, te kunnen verwezenlijken. Het wintiverbod en de oprichting van de politiekorpsen hadden als doel: het praktiseren van winti te beperken of te beëindigen.

Het Korps Inlanders Het uniform van deze politiemannen bestond uit een donkerblauwe jas, een witte of donkerblauwe broek, een donkerblauwe muts met een koperen nummerplaat.

69 Toch gelukte het de stedelijke Afro-Surinamer winti te praktiseren in Paramaribo

en in de Para in de periode 1863-1942. Dit, terwijl de politiemacht volgens Klinkers (2011:16) in 1895 gefuseerd was tot het korps gewapende politie. Volgens Klinkers beschouwde de politiemacht het patrouillewerk in de stad als minder belastend, en het werk in het binnenland als zwaar en gevaarlijk.66

Volgens Klinkers (2011:53-54) brak de politie preys af. Maar uit de door haar bestudeerde gegevens is niet duidelijk geworden hoe frequent dit gebeurde, zonder dat dit tot arrestaties leidde. Duman Wielingen stelt ook dat Afro-Surinaamse agenten wintipreys in de Para zijn binnengevallen in de periode na 1920. Volgens deze hadden de stedelijke Afro-Surinamers de traditie voortgezet van het raadplegen van dumannen of duvrouwen die in een slecht bewoonde buurt of ergens aan de rand van de stad woonden. Van deze dumannen woonden sommigen vast in Paramaribo en hadden ze volgens Wielingen frequent contact met anderen die op de plantages in de Para woonden. Dumannen in de Para hadden ook een huis in Paramaribo. De plantage in de Para was voor hen hun vaste werkgebied. Wooding (1979,1981) geeft soortgelijke beschrijvingen over de dumannen van de Para. Het fenomenologisch onderzoek wijst hetzelfde uit: er was sprake van een hechte samenwerking tussen de dumannen van Paramaribo en die in de Para. Hetzelfde geldt ook over de relatie tussen de zwarten in Paramaribo en de Para.

Over het binnenvallen en stopzetten van de preys door de politie zijn er diverse overleveringen. Volgens de obia’s Pa Fransie en mba Patakrudu werden er ‘maatregelen’ getroffen door dumannen. Deze moesten de politie buiten de preys houden. Zij vertelden het volgende:

“Je kon met behulp van de geesten van de plantages de weg voor de plantage prepareren. Dit ritueel werd een paar dagen voor de prey uitgevoerd. De politieagenten die in het gebied gestationeerd waren, konden de geluiden die afkomstig waren van de prey wel horen, maar waren niet in staat om de weg naar de prey te vinden. De ingang van de prey kon ook geprepareerd worden om een inval en stopzetting van de prey door de politie te voorkomen.

De Afro-Surinaamse politieagenten waren de slachtoffers. Het tromgeroffel en het gezang waren zo sterk dat de winti’s en obia’s van deze politieagenten de overhand namen. Indien het Afro-Surinamers waren die niets van winti wilden weten en hun winti’s en obia’s verwaarloosd hadden, kregen die juist winti. Men kwam pas na de prey tot zichzelf.”

66

Klinkers 2011:83 geeft hier het voorbeeld van een incident waarbij agent Volkerts op een tadja- feest omgebracht was door de barbier Abdul Magit. De agenten hadden namelijk de opdracht gekregen om een einde te maken aan het tromgeroffel dat na elf uur s ’avonds nog gaande was.

70 Deze overlevering leert dat Afro-Surinaamse agenten positieve en negatieve

ervaringen hebben gehad met winti. De gepensioneerde agent X vertelde het volgende:

“Mijn vader was in de jaren 1910 tot 1940 werkzaam als politieagent. Ik ben in 1932 geboren. Mijn vader had wroko winti’s en obia’s. Hij was uitverkoren om het werk van duman te doen, maar dit kon niet vanwege zijn werk. Mijn vader vertelde dat de agenten soms bang waren om preys in de Para stop te zetten. Zij wisten dat zij winti konden krijgen en dat wilde men niet. Die witte commissarissen begrepen namelijk niet dat zij buiten hun schuld om, winti konden krijgen op de preys. Van hun collega’s hadden ze de verhalen gehoord over agenten die schande kregen op de preys. Hun bakru’s lieten hen als kleine kinderen rondrennen en spelen. Maar mijn vader heeft nooit last gehad van die soort dingen. Hij wist wat hij moest doen om geen winti te krijgen. Zijn beste vrienden werden door hem beschermd, maar dit gebeurde in het geheim. Men viel dan een prey binnen en de muzikanten werden verzocht om te stoppen en hun instrumenten in te pakken. Maar dan werden mijn vader en zijn vrienden overgehaald om te blijven op de prey en erop toe te zien dat alles geordend verliep. Zij werden met respect behandeld, omdat zij niet als varkens tekeer gingen tegen de wintigelovigen.”

Dit levensverhaal bevestigt het feit dat er wintigelovige politieagenten waren en dat zij niet altijd in staat waren om op te treden tegen hun wintigelovige broeders. Het geeft de complexiteit van de materie ‘verwestersing’ aan. De Afro-Surinaamse politieagenten waren door hun betrokkenheid of relaties met wintigelovigen, of door hun onmacht, niet in staat om adequaat op te treden tegen overtreders van het wintiverbod. Het levensverhaal verklaart onder andere waarom Klinkers (2011:53-54) niet uit het door haar bestudeerde materiaal kan opmaken hoe frequent de politie preys binnengevallen is, en deze stopgezet heeft zonder dat dit tot arrestaties leidde.

Het fenomenologisch onderzoek leert dat de politie vanaf de jaren dertig van de 20ste eeuw, de preys in de Para sporadisch binnengevallen is. Maar sommige geïnterviewde wintigelovigen hebben het echter wel gehad over succesvolle invallen en arrestaties. Echter werden de overtreders vrijgelaten dankzij de onderhandelingstactieken van de duman en omstanders. En bij een tijdelijke gevangenneming werden er rituelen uitgevoerd om de gearresteerde weer vrij te krijgen. Deze zijn volgens de wintigelovigen vaak succesvol geweest. De studie van Nortan (2009:27) handelt ook over de handeling van het inzetten van winti om een strafproces te beïnvloeden. De orale traditie leert dat dit fenomeen afstamt uit de periode van de slavernij.

71

4.2 De wintigelovige tijdens het staatstoezicht

Vele wetenschappers zoals Loor (2013), Speckmann (1966), Van Lier (1977), Dew (1978), Klinkers (1997), Lamur (1984), Lenders (1996), Wooding (1979) en anderen, hebben zich in hun studies uitgelaten over de positie van de zwarten tijdens het staatstoezicht. Deze periode is volgens de overleveringen uit de orale traditie belangrijk geweest voor de wintigelovigen die streden om behoud van de Afro-Surinaamse cultuur en winti.

Volgens de overleveringen hebben vooral de wintigelovige Afro-Surinamers het kiezen van een eigen werkplek als welkom ervaren. Dit geldt voornamelijk voor degenen die een sterke sociaal-culturele en religieuze band hadden met de plantage of pranasi67. Zij wisten dat de geesten van de voorouders (kabra’s), de winti’s en de obia’s het sterkst in deze omgeving geconcentreerd waren. De keus om op de pranasi te blijven was bovendien belangrijk voor familieleden en kennissen die in de stad woonden. Dit aspect is eerder al behandeld. De stadse wintigelovigen konden door deze relaties winti blijven praktiseren op de pranasi’s, want daar werd de Afro-Surinaamse cultuur en winti op zijn sterkst beleefd.

Figuur 4.2 Een dansfeest of doe (1830),

door Benoit, P.J. Overgenomen van http://www.google.nl

Er was sprake van een constante trek van en naar de pranasi’s. Dit cultuurgedrag is in de loop der eeuwen in stand gehouden en wordt de rituele dimensie van winti nog traditiegetrouw onderhouden in de Para.

In de periode 1863-1873 leefden er op deze pranasi’s nog vele nazaten van de tot slaaf gemaakte Afrikanen. Onder hen waren er duvrouwen en dumannen die de directe nakomelingen waren van de laatste groep van gearriveerde tot slaaf gemaakte Afrikanen (1807-1814).

67 Dit woord werd door de ouderen gebruikt. De waarde zit in het feit dat men de plantages als de vertrouwde omgeving en plaats van herkomst beschouwde.

Benoit (1980:234) heeft op dit plaatje een moment van een prey vastgelegd.

Deze traditie van het houden van preys op plantages heeft zich ook tijdens het staatstoezicht voortgezet.

72 Er zullen onder hen ook nakomelingen van de busals zijn geweest die vast hebben

gehouden aan de Afrikaanse gewoontes. Kan het zijn dat de dumannen en duvrouwen in de Para in de leer zijn geweest bij busals die obiah praktiseerden? Dat moet wel voorgekomen zijn, want volgens duman Wielingen verschilde de werkwijze van de dumannen in de Para van die van hun collega’s in de stad. Hun rituelen waren meer Afrikaans van aard en sommige dumannen moesten bijgestaan worden door collega’s uit de stad die meer ervaring hadden met de winti’s en obia’s van verwesterde, gekerstende en gemengde wintigelovigen. Volgens Wielingen waren vele stadse wintigelovigen na 1900 niet in staat om de taal van de winti’s en obia’s van dumannen en duvrouwen in de Para te verstaan. Volgens Wielingen was het beroep van vertaler en assistent van de duman om deze reden ontstaan.

4.3 Winti, immigratie en raciale assimilatie

In het onderzoek naar de beleving van Winti zijn naast het syncretisme ook de onderlinge verhoudingen tussen de stedelijke Afro-Surinamers en de immigranten onderzocht. Het is gebleken dat Afro-Surinaamse vrouwen, leden van de volksklasse zoals de huiswerksters en oppassers, de anderen etnische groepen bekend hebben gemaakt met Afro-Surinaamse cultuurvormen en winti.

Figuur 4.3 De huiswerkster (1912)

Auteursrechthebbende onbekend. Overgenomen van http://www.bukubooks.files.wordpress.com/huisbediende

De Chinese (1853), Hindostaanse (1873) en Javaanse immigranten(1890) waren op plantages in vergroot Paramaribo en in de buitendistricten te werk gesteld. Zij woonden geïsoleerd van de wintigelovigen. Desalniettemin was er sprake van sociaal contact. Duvrouw Veldman schrijft het ontstaan van sociale contacten toe aan het feit dat Afro-Surinaamse nene’s de oppas deden op immigrantenkinderen.

Onzichtbaar erfgoed Haarnack geeft een beschrijving van de geschiedenis van de in diaspora levende Afrikanen en hun nakomelingen, de Afro-Surinamer.

De wintigelovige vrouwen uit de volksklasse hebben een zeer belangrijke rol vervuld in sociale processen als integratie en raciale assimilatie.