• No results found

Hoofdstuk 4 De Beleving van winti 1863-1942

4.7 Gevolgen van appreciatie en depreciatie

4.7.1 Afro-Surinaamse christenen na 1883

Staal en Steinberg (1930), Speckmann (1966) Van Lier (1977),Van Raalte (1973), Jap A Joe (2008) en Vernooij (2011) en anderen hebben de kleurlingen, zwarte onderwijzers en dominees van de EBG en andere Afro-Surinamers in het licht van het kersteningsbeleid en/of de assimilatiepolitiek behandeld. Van Stripiaan (z.j.:7) stelt dat creolisering, afhankelijk van de sociaalpsychologische afstand tot de dominante groep, kan optreden. Indien de afstand klein is, vindt er alsnog een verschuiving plaats in de richting van die dominante cultuur, die eindigt met een cultuurdood. Dit fenomeen treffen we vooral in de periode na 1900 aan bij de stedelijke Afro-Surinamers die Geheel in de Kost geplaatst waren door de zending. Hetzelfde geldt voor degene die door de EBG opgeleid waren tot onderwijzers en zij die de theologische studie gedaan hadden om dominee te worden.

Figuur 4.7 Zes Surinaamse Leeraars die in 1927 door den Schrijver Geordend Werden (1927),

door Staal en Steinberg (tussen p.198 en 199)

De dood van de Afro-Surinaamse cultuur was door de westerse opvoeding en scholing bewerkstelligd bij deze gekerstende stedelijke Afro-Surinamers. De appreciatie van white whish was bij hun het zichtbaarst. De levensverhalen van de geïnterviewde wintigelovigen brachten het volgende naar voren. De Surinaamse christenen minachtten degenen die trouw waren gebleven aan de Afro-Surinaamse cultuur. Pas bekeerde Afro-Surinamers die eerder wintigelovig waren, keken neer op degenen die nog winti praktiseerden. Ze wisten dat er in de kerk ook wintigelovigen zaten zoals de duman of duvrouw die zij in het verleden bezocht hadden.

89 Bovendien waren er dominees die winti in hun preken afgoderij noemden, maar die

in het geheim naar de duman gingen. Duvrouw Starke (2014) zei het volgende hierover:

“Deze zwarte christenen keken neer op Winti. Maar wanneer zij met Winti- gerelateerde problemen te maken kregen en zagen dat al die gebeden van dominees niet hielpen, wisten zij wel de weg terug naar de duman te vinden.”

De relatie tussen de trouwe Afro-Surinaamse christen en de wintigelovige moet in die periode zeer complex zijn geweest. De EBG voedde bij de stedelijke gekerstende Afro-Surinamers de appreciatie ten opzichte van de westerse cultuur. Dit gebeurde constant via hun godsdienstonderwijs, preken en kerkregels. Echter moet ook rekening gehouden worden met het feit dat sommige van deze totaal verwesterde Afro-Surinamers, door de EBG grootgebracht zijn geworden. Dit wordt ondersteund door Staal en Steinberg (1930) want die geven het voorbeeld van het kindertehuis Saron dat in 1930 door de EBG opgericht was. In dit kindertehuis werden onder andere Afro-Surinaamse weeskinderen door Duitse zendelingen opgevoed.

Figuur 4.8 In Het Kinderhuis Te Saron. Aan de tafel Zr. H Kunz (1930),

door Staal en Steinberg (tussen p.198 en 199)

De Duitse opvoeding had deze Afro-Surinaamse kinderen hun Afro-Surinaamse identiteit ontnomen. Zij waren onbekend met de Afro-Surinaamse cultuur. Bij hun was er absoluut sprake van een appreciatie van de white wish, want het Sranan was door de westerse opvoeding vervangen door het Duits en Nederlands. Deze totaal verwesterde Afro-Surinaamse kinderen waren slechts bekend met westerse concepten over het leven, de opvoeding en het huwelijk.

90 Hierin stond vooral het christendom centraal. De orale historie geeft ook tal van

voorbeelden over verkleining van de afstand tussen de dominante westerse cultuur en de Afro-Surinaamse cultuur. Het levensverhaal van de Afro-Surinaamse Helen is een voorbeeld waaruit de zware beïnvloeding van de westerse cultuur in de periode na 1900 blijkt. Helen vertelde het volgende:

“Mijn moeder werkte als huiswerkster voor kleurlingen die een joodse voorouder hadden. Ze waren christen en woonden aan de Nassylaan. Op de zondag aten deze mensen heel uitgebreid. De tafel stond met zilveren lepels en vorken en prachtige porseleinen borden gedekt. Men at het beste van het beste. Mijn moeder kookte thuis alleen op de zondag zo lekker. We konden dan genieten van lekker gebraden kip, aardappel en groente. We hebben nooit op de zondag vis gegeten. Dat aten we door de week. Droge vis en garnalen werden gedraaid in groente want we hadden het niet breed. Mijn half-Chinese broer en ik hebben ook leren eten met een mes en vork. Wij hebben geleerd om voor en na het eten te bidden.”

De orale traditie geeft echter ook voorbeelden van de verwesterde stedelijke Afro-Surinamers en hun relaties met wintigelovigen. Uit het levensverhaal van Irma Ormskerk (2012) bleek dat sommige zwarte dominees de familiebanden met wintigelovigen doelbewust doorgesneden hadden. Hun nageslacht werd constant gewaarschuwd dat zij zich niet moesten inlaten met wintigelovige familieleden die toch toenadering zochten. De appreciatie en werking van de white wish’ was ook in dit levensverhaal zichtbaar. Ormskerk stelde het volgende:

“Mijn vader heeft een echte gele kost opvoeding gekregen. Hij was gedrild in de Duitse leer en hij heeft zijn kinderen op dezelfde Duitse wijze opgevoed. Daarom weet ik niets van winti want ik houd me niet met die dingen bezig.”

Het fenomenologisch onderzoek leert dat niet alle dominees de familiebanden met wintigelovigen hadden afgesneden. Uit de levensverhalen van de geïnterviewde dumannen en duvrouwen is duidelijk gebleken dat dat wintigelovige familieleden hun broer of oom, de dominee, naar de duman hebben gebracht, omdat deze in geestelijke nood verkeerde. De dominee bad namelijk slechte geesten weg, maar was niet op de hoogte van het feit dat die een huis nodig hebben. Geestelijk zwakke dominees konden bij het wegbidden van kwade geesten, bezeten worden door hen. Het was de duman die de dominee steeds verlichtte van deze kwade geesten.

91 Het levensverhaal van Helen is een goed voorbeeld van de ontstane depreciatie bij

de stedelijke verwesterde Afro-Surinamers. Op de vraag als Helen iets wist over winti, werd als volgt geantwoord:

“Weet je, mijn moeder heeft mij nooit iets hierover verteld. Toen ik groter was geworden, ik was twintig jaar, ben ik gaan werken in de bakkerij bij Kersten. De baas van mijn moeder had dit geregeld. Ik was daar een van de weinige zwarten tussen die lichtere meisjes. Ondanks ik wel geschoold was, liet men deze ongeschoolde lichte creolen toch toe in de hogere functies. Zo was een lichtkleurig meisje mijn hoofd van de afdeling. Tijdens het werk heb ik van de zwarte meisjes over die dingen gehoord. Maar ik begreep er niets van en heb ik daarom nooit interesse ervoor getoond. Jij moet je niet met die dingen inlaten hoor. Je kent Christus toch?”

In dit levensverhaal zijn de effecten van de leerplicht, de kerstening en de psychologische druk van de dominante westerse cultuur te merken. Het vertoont veel overeenkomst met dat van de andere geïnterviewde Afro-Surinaamse ouderen die in de leeftijdscategorie van zeventig en ouder zitten. Zij vertelden dat vele gekerstende Afro-Surinaamse families door de depreciatie gebroken hadden met Afro-Surinaamse cultuur. Hun nakomelingen werden christelijk opgevoed en er werd thuis geen woord gerept over winti. Opeenvolgende generaties waren Afro-Surinamers geworden met een westerse identiteit. Bij hun was er sprake van de dood van de Afro-Surinaamse cultuur en waren zij volledig onbekend met winti. De gepensioneerde mevrouw Tai-Apin is een product van het zojuist gestelde. Zij vertelde het volgende:

“Mijn moeder was een witte genaamd Leni Benschop. Haar moeder was een Levens met een Indiaanse achtergrond. Mijn vader is een Zebeda. Mijn moeder heeft me nooit verteld over winti. Geloof me, ik weet er echt niets van. Hoe u erover verteld, het is verschrikkelijk interessant. Maar ik moet je zeggen, ik heb nooit last van die dingen gehad hoor. Kijk, ik heb weinig contact gehad met mijn vaders familie. Zijn broer Hendrik Zebeda was een bonoeman. Hij was in de EBG gedoopt. Daar heeft hij zijn belijdenis afgelegd. Mijn moeder heeft ons nooit naar hem gebracht. Ze heeft ons ook nooit gezegd dat we niet naar hem mochten gaan. Maar we zijn nooit gegaan. Pas toen ik volwassen was, ben ik hem maar een paar keer gaan opzoeken. Hij heeft bij zijn dood zijn huis voor me achtergelaten.”

Een analyse van het levensverhaal van de Afro-Surinaamse mevrouw Tai-Apin leert ons, dat er in dit gezin moeite gedaan was om de traditionele Afro-Surinaamse religie dood te houden. Ondanks het feit dat haar schoonbroer een duman was, werden de kinderen doelbewust weggehouden van alles wat met winti te maken had. Kan het zijn dat er bij de moeder sprake was van een depreciatie?

92 Tijdens het interview met wintigelovigen is gebleken dat de depreciatie

verregaande gevolgen heeft gehad voor de gekerstende Afro-Surinamers. De geïnterviewde duvrouwen, dumannen en andere wintigelovigen stellen dat christenen over het algemeen te maken hebben gehad met aspecten van winti. Sommigen hebben zelfs een negatieve ondervinding met wisi gehad. Velen hadden geen kennis over winti. In het geval van wisi konden een bakru of een jorka79 ongestoord toeslaan. Deze christenen hadden dan niet door, dat wat hen overkwam80, te maken had met wisi. De gekerstende was vanwege zijn depreciatie een gemakkelijk prooi voor mensen die hen om persoonlijke redenen kwaad wilden doen. Vele Afro-Surinaamse christenen kenden de weg naar de duman niet, of hadden die afgezworen. Pas bekeerde wintigelovigen verkozen het om wisi met de bijbel en gebed te bestrijden. De geïnterviewde dumannen en duvrouwen hadden allen op dit feit gereageerd. Hun meningen komen allen op hetzelfde neer:

“Vele gekerstende Afro-Surinamers hebben door wisi de dood gevonden, terwijl zij het leven nooit zouden hebben gelaten, indien zij en de voorouders trouw waren gebleven aan winti.”

De depreciatie heeft echter ook andere gevolgen gehad. Uit het bronnenonderzoek wordt duidelijk dat sommige ziektes niet altijd door wisi veroorzaakt werden. Het fenomenologisch onderzoek bewees namelijk dat winti’s en obia’s ook ziektes kunnen veroorzaken. Het gaat in deze dan om winti’s en obia’s die vele kleurling- en zwarte families in het verleden welvaart en bescherming bezorgd hebben. Opeenvolgende gekerstende generaties hadden hen als gevolg van de depreciatie zwaar verwaarloosd. Deze gekerstende Afro-Surinamers aten zonder dat zij het wisten, de verboden spijzen van de winti’s en obia’s. Zij wisten niets over trefu, laat staan de gevolgen daarvan. De zwaar verwaarloosde winti’s en obia’s bezorgden hen vreemde ziektes81 die onverwachts optraden. Mba Patakrudu stelde het volgende hierover:

“Men kreeg vreemde etter-houdende puisten die bij genezing zwarte plekken achterlieten. De huid kreeg soms ook nog een zwarte laag. Soms waren er patiënten die een gezwollen buik hadden alsof ze hoogzwanger waren. De dokter voelde wel beweging en dacht de ongeborene te voelen.”

79 Wooding 1981:305 noemt dit een geest van iemand die overleden is en de menselijke gedaante aanneemt. De jorka beschikt nog over alle wereldse ervaringen die hij als mens vergaard heeft. 80

Enkele zaken die door wisi veroorzaakt worden zijn: een plotseling tekort aan geld; een langzame achteruitgang van de fysieke gesteldheid; onverklaarbare pijnen krijgen die bij een eventueel bezoek aan een dokter plotseling te verdwijnen en na vertrek plots weer verschijnen; plotseling opkomende depressie aanvallen krijgen met als gevolg, geestelijke achteruitgang.

81 Enkele ooggetuigen uit de 18de en 19de eeuw als Hartsinck (1974), Khun (1828) en Wolbers (1970) hebben ook beschrijvingen gedaan van vreemde huidziektes waarmee de Afro-Surinaamse tot slaaf gemaakten gekampt hebben.

93 “Een ander symptoom was het plotseling opzwellen van de ledematen. Men

kon ook vreselijke kniepijnen krijgen waardoor het lopen in toenemende mate bemoeilijkt werd. De straf kan je in feite ‘de zoete wraak’ van de winti of obia noemen.”

Figuur 4.9 De zoete wraak (2014), door Samson J.M.

Het fenomenologisch onderzoek leert echter dat sommige gekleurde en zwarte christenfamilies zich door hun ondervinding met wisi of onverklaarbare ziektes, weer hadden ingelaten met winti. Tegelijkertijd waren er ook zwarten die ondanks de kerstening, doelbewust voor behoud van het eigene hadden gekozen. In het volgend deel wordt dieper ingegaan op deze kwestie.

4.7.2 De dualist

Het fenomeen wisi is in dit hoofdstuk en het vorige behandeld. Het is gebleken dat menig gekleurde, wintigelovige en christen uit pure noodzaak de weg naar het verblijf of de werkplek van de duman bezocht had in de periode na 1863. Van Lier (1977) onderstreept de vrees voor wisi die er onder de leden van de elite klasse heerste na 1900. Het schijnt dat er sprake is geweest van een constante dreiging van wisi, maar volgens Van Lier (1977:202) kwam die voort uit het feit dat lagere ambtenaren en huiswerksters voor deze eliten werkten. Hij stelt verder dat het algemeen bekend was dat deze leden van de volksklasse winti heimelijk praktiseerden. Maar het waren niet alleen de leden van de volksklasse die wisi konden veroorzaken. Volgens alle geïnterviewde dumannen en duvrouwen kunnen het net zo goed ook leden van de midden- en elite klasse zijn geweest die christen of wintigelovig waren. Sommige obia’s stellen dat zij net als in het verre verleden, vele in nood verkerende zwarten hebben geholpen82 die wel of niet aan winti deden.

82

De hulp varieerde van een luku, wasi, een sreka,een taputot een wintiprey.Volgens Wooding (1981:312) zijn de wasi en sreka reinigingsrituelen voor een obia om die te versterken. De tapu is een drank of een object die de mens bescherming tegen het kwade moet bieden. De attributen zijn verschillend in vormen. Zo zijn er boeien, munten, buikkettingen etc.

De puisten en zwarte plekken zijn hier goed waar te nemen. Het betreft hier de Pawinti die de mens op deze wijze dwingt om de regels van haar trefu in acht te nemen.

94 Wooding (1981:221-225) heeft het in zijn studie ook over de noodzaak van het

raadplegen van een duman in de Para vanwege wisi. Bij vele van wisi genezen christenen had deze ondervinding geleid tot herwaardering van de Afro-Surinaamse cultuur en winti. Er vond bij sommigen een verschuiving of vergroting van de afstand tot de dominante westerse cultuur plaats. Dit was te merken aan de opkomst van een appreciatie ten opzichte van winti. Deze Afro-Surinaamse christenen werden dualisten. Zij begonnen in het geheim winti te praktiseren. Hun cultuurdoel was het opdoen van kennis en het onderhouden van de rituele dimensie van winti. Het christendom geraakte bij sommigen op de achtergrond en winti speelde een voorname rol in het dagelijks gebeuren. Maar omgekeerd had je ook Afro-Surinaamse dualisten die hun bijbel en kruis inzetten in de strijd tegen wisi en het verdrijven van kwade geesten zoals bakru’s en yorka’s. Men prees God in de kerk en in huis. En op de luku, wasi en preys was Hij Anana die aangeroepen werd om klaarheid in duistere zaken te brengen, en om de winti’s en obia’s kracht te schenken. Die zouden op hun beurt in staat zijn om hun dragers of asi, bescherming en geluk te bezorgen.

De wintigelovige als dualist

Volgens de orale traditie en de oral-history zijn er in de periode 1863-1942 vele dumannen, duvrouwen en wintigelovige Afro-Surinamers tot christen gedoopt. Vele van deze gekerstende wintigelovigen zijn inventief omgegaan met het kerkelijk kolonialisme. Naast het feit dat men winti in het geheim praktiseerde, werden christelijke concepten, rituelen en symbolen geïncorporeerd in winti. Zo werden preys geopend met een gebed aan Anana. Daarnaast werden er eerst christelijke liederen en Sokko psalmen gezongen, en ging men daarna over tot liederen die handelden over de voorouders, winti’s en obia’s. In sommige wasi’s werd bijvoorbeeld gebruik gemaakt van wijwater.

Volgens vele geïnterviewde wintigelovigen hebben hun dualistische voorouders in de periode na 1900 te maken gehad met de strakke sociale controle van de zwarte kerkelite. Een lid van de EBG kon namelijk door betrapping op het overtreden van de kerkelijke doctrines, in de kerktucht geplaatst of geëxcommuniceerd worden. Neijhorst (2002:103) behandelt de excommunicatie met de volgende odo: ‘Krabita/krabu dyompo te a lasi presi na kerki’. Volgens Neijhorst houdt deze odo in, dat men zichzelf door een bepaald gedrag in de vingers gesneden heeft. Het bronnenonderzoek, de orale traditie en levensverhalen van wintigelovigen handelen over zwarten die dit lot van excommunicatie overkomen zijn. Kunnen het dualisten zijn geweest? De diaria van de jaren 1900-1942 handelen namelijk ook over het gedrag van zwarte kerkgangers die ondanks de bekering toch nog winti praktiseerden. Meel (1997) laat met de verzamelde brieven van Voorhoeve zien hoe de witte EBG-zendelingen in de periode 1950 heftig correspondeerden over een soortgelijk gedrag van de Afro-Surinaamse kerkganger van die tijd.

95 De brieven zijn een weerspiegeling van wanhoop, ongeloof en onbegrip over het

cultuurgedrag van het praktiseren van winti.