• No results found

Hoofdstuk 4 De Beleving van winti 1863-1942

4.7 Gevolgen van appreciatie en depreciatie

4.7.3 Gedragingen van dualisten

Het bronnen-en fenomenologisch onderzoek, de overleveringen uit de orale traditie en levensverhalen van dualisten, leren het volgende. De dualist had zich na 1863 een bepaalde houding binnen de EBG-gemeenschap aangemeten die hem beschermde en tegelijkertijd buiten de kerktucht hield. Deze houding is door de jaren heen geperfectioneerd en er zijn hieruit twee gedragingen ontstaan. Deze zijn verwoord als het porseleinen masker en tru fesi.

Het porseleinen masker

De dualisten vertoonden in kerken een ‘verwacht’ gedrag. Ik noem dit gedrag het porseleinen masker. Hierbij wordt verwezen naar een maskerade van het trouw bezoeken van kerkdiensten van de EBG en het fungeren als een ware christen binnen de kerkgemeenschap. De dualist verdoezelde met dit porseleinen masker alles wat door de andere zwarte kerkgangers, de kerkelite en de dominee geïdentificeerd kon worden als winti-gerelateerd en afgodisch.

Figuur 4.10 Interieur van de Groote Stadskerk in 1928. Feestviering ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Kerkgebouw (1928),

96 De volksklasse bezat een achtergestelde positie binnen de EBG. Polanen vertelde

hierover het volgende:

“De kerkgemeenschap van de EBG was in die tijd qua sekse en welstand ingedeeld. Er was een vrouwelijk en mannelijk deel en je plaats in de kerk was gerelateerd aan jouw positie binnen de EBG en in de maatschappij.” Dit is duidelijk te merken op deze foto. Neijhorst (2002:103) behandelt deze situatie in de odo: ‘Yu abi presi na kerki’ ( ‘je hebt een plaats in de kerk’: je staat in een goed blaadje). Echter valt er over dit plaatje veel meer te stellen. Het gaat hier om een kerkgemeenschap waarvan er vermoedelijk ook dualisten bij zaten. Deze kunnen echter niet van de niet-wintigelovige onderscheiden worden, vanwege het gedrag van het opzetten van een porseleinen masker.

Tru fesi

Het onderzoek heeft uitgewezen dat het zojuist beschreven gedrag van het opzetten van een porseleinen masker samenging met een ander gedrag. Winti werd in het geheim binnenshuis of op het erf, de bakajari gepraktiseerd. Dors (2006:131) heeft het over het drukken van winti naar de achtertuin. De geïnterviewde wintigelovigen spreken van een in-oso-culturu. Dit betekent dat de dualist zijn porseleinen masker thuis en op de preys kon afdoen en zijn ware aard of tru fesi tonen.

97 83

Figuur 4.11 Tru Fesi (2008), door Samson J.M.

Het dualisme en de zojuist beschreven behorende gedragingen hebben de mogelijkheid om een onderzoek te doen naar het aantal stedelijke wintigelovigen of dualisten in de periode 1863-1942 jammer genoeg weggenomen. Er is geen aantoonbaar cijfermateriaal voorhanden. Maar de geïnterviewde wintigelovigen stellen dat de groep dualisten net zoals nu het geval is in vele kerken van de EBG, zeer groot moet zijn geweest. De preys waren ontmoetingsplekken van dualisten. Kan het zijn dat er onder hen velen waren die onder psychische druk stonden vanwege het feit dat zij verraden konden worden? Dat men dit cultuurgedrag van het praktiseren van winti desondanks heeft voortgezet, geeft aan dat de stedelijke Afro-Surinamer naast het bestrijden van wisi en het krachtig houden van winti’s en obia’s, ook andere redenen heeft gehad voor het onderhouden van de rituele dimensie van winti.

4.8 Winti en de mens

Het bestuderen van onderlinge verhoudingen in de Afro-Surinaamse gemeenschap van 1863-1942 is een zeer complexe zaak gebleken. Het fenomenologisch en bronnenonderzoek wijzen namelijk uit dat het praktiseren van winti in de genoemde periode, geschiedde om wintitradities in stand te houden of in ere te herstellen.

83 Hoewel het hier een latere periode betreft, gaat het nog steeds om dualisten die op een wintiprey in de Para zichzelf zijn.

98 Daarmee wordt gedoeld op het feit dat Afrikaanse en Afro-Surinaamse voorouders

rituelen geïnitieerd hebben om een bepaald doel te kunnen bereiken. Deze winti-gerelateerde rituelen moesten door het nageslacht in stand gehouden worden, zodat zij er net als de voorouders ook voordeel aan konden hebben.

Wintitradities

Het fenomenologisch onderzoek leert dat er in vele Afro-Surinaamse families winti’s of obia’s zijn die de mens welvaart kunnen bezorgen. Echter blijkt ook dat sommige zwarten in het verleden geesten waaronder bakru’s, buiten de familiebanden hadden opgezocht om welvarend te kunnen worden. Zij moesten in ruil tegemoet komen aan de eisen van de bakru. Welvarend worden ging gepaard met het inwilligen van de eisen door vaste rituelen te plegen. Maar er waren consequenties hieraan verbonden, want het beëindigen van de rituelen bracht op de lange termijn nare gevolgen met zich mee. Volgens alle geïnterviewde dumannen zijn de voorouders van sommige Afro-Surinamers deze rituelen begonnen en hadden hun directe nakomelingen deze traditie voortgezet. Het stelde die stedelijke Afro-Surinamers in staat om werk te vinden, te behouden en hun positie in de maatschappij te verbeteren.

De geschiedenis leert echter dat processen als verwestersing en kerstening bij stedelijke Afro-Surinamers die zo een bakru in de familie hadden, geresulteerd hadden in andere cultuurdoelen. Het ontstaan van de depreciatie in de periode na 1876, de appreciatie en verdere verwestersing hadden geleid tot het beëindigen van rituelen ter begunstiging van de bakru. De stopzetting van deze traditie leidde tot verwaarlozing van de bakru. Dit resulteerde in ernstige sociaaleconomische problemen of ziekte in de familie. Het kon een volwassene of kind in de familie zijn die fysiek of psychisch aangevallen werd door de boze bakru. Maar deze totaal verwesterde Afro-Surinamers hadden niet eens door dat ze te maken hadden met een ernstig verwaarloosde bakru, omdat diens bestaan verzwegen was door hun gekerstende voorouders. Echter leren overleveringen uit de orale traditie en levensverhalen van wintigelovigen dat dualistische familieleden ongevraagd of soms met toestemming hebben opgetreden om de zieke en de familie te verlossen van de boze bakru. Naast de bezoeken en gebeden van de dominee, werden de familie en de zieke in contact gebracht met een duman of duvrouw. Zij ondergingen dan rituelen om een einde te maken aan de slechte daden van de boze bakru.

Maar het fenomenologisch onderzoek heeft echter ook uitgewezen dat er nakomelingen zijn geweest van wintigelovigen en dualisten die ook na 1900 de traditie van het dienen van een bakru, in stand hebben gehouden. Dumannen en duvrouwen en hun obia’s hebben het gehad over nakomelingen die ‘graag en gewillig’, of uit noodzaak de traditie hebben voortgezet. De sociaaleconomische voordelen van het dienen en onderhouden van de bakru, wogen zwaarder dan de lasten die het verzorgen van een bakru met zich meebracht.

99 Deze stedelijke Afro-Surinamers waren vooral degenen die genoodzaakt waren om

de rituele dimensie van winti te blijven onderhouden.

Het menselijk handelen

Eerder is in dit onderzoek het fenomeen wisi behandeld. De onderlinge klassenverschillen en de sociaaleconomische problemen hebben in de periode 1863-1942 geresulteerd in menselijke gedragingen zoals de krabbenmentaliteit, jaloezie, haat, wantrouwen en animositeit. Het fenomeen van het stappen naar de wisiman is veelal om die redenen ontstaan. Dit verwerpelijke en crimineel gedrag was volgens de geïnterviewde wintigelovigen toegenomen. Van Lier (1977:202) beschrijft hoe hoge Surinaamse ambtenaren bang waren om vijanden te maken in de kleine samenleving en dat lagere ambtenaren uit de volksklasse beheerst werden door een vrees voor wisi. Het fenomenologisch onderzoek wijst uit dat deze vrees post kon vatten, omdat men overal slachtoffer kon worden van wisi. Dit kon thuis en op het werk opgelopen worden.

Het fenomenologisch onderzoek wijst uit dat dit aspect van wisi ook na 1863 dé belangrijkste factor is geweest voor het negatief bestempelen van winti. Het verklaart onder andere de continue negatieve stedelijke reacties op het praktiseren van winti. De zendelingen en zwarte dominees van de EBG veroordeelden winti, omdat zij kennis hadden over het normloos, afwijkend en crimineel gedrag van mensen die wisi veroorzaakten. Het oplopen van wisi was in de periode 1863-1942 de grootste reden waarom men zich niet hield aan het wintiverbod. Vele in nood verkerende stedelijke Afro-Surinamers zijn uit lijfsbehoud de vaste klanten geworden van dumannen en duvrouwen in Paramaribo en vooral in de Para. Het verlangen naar genezing en de cultuuraspiratie van het onderhouden van de rituele dimensie van winti, zijn sterker gebleken dan de gevolgen van betrapping op het praktiseren van winti. Het hebben van sterke obia’s en winti’s, de slechte sociaal-economische staat van armoede en werkloosheid, het onderhouden van bakru’s en de negatieve ondervindingen met wisi, kunnen beschouwd worden als de push-factoren voor het praktiseren van winti.

De Afro-Surinamer heeft zijn ondervinding met wisi in odo’s vastgelegd. De odo’s van Neijhorst (2002:100) ‘Gado miri e mara fini’ en ‘San Gado poti no wan man e puru’ laten dit zien. De wintigelovige heeft de eerste odo als volgt verklaard: Men laat alles maar aan God over in het geloof dat Zijn recht zal zegevieren. Alleen God zal op zijn tijd met het kwade afrekenen. Neijhorst (2002:100) geeft een simpele vertaling van ‘Gods molen maalt langzaam maar zeker.’

De tweede odo doet denken aan een ervaring met wisi waarvan het doel was: het doen afnemen of beëindigen van de stroom van inkomsten, of het weglokken van een vermogende, sterke of wijsgerige winti of obia.

100 De wintigelovige stelt met deze odo het volgende: ‘wat God geplaatst of gegeven

heeft, kan niemand mij ontnemen’. Neijhorst (2002:100) verklaart de odo als: ‘wat God doet is welgedaan.’

Afro-Surinaamse nationalisten en winti

De assimilatiepolitiek en de leerplicht hebben geleid tot het ontstaan van zwart kader en het kunnen vervullen van betere banen. Dit zwart kader was zich vanaf 1900 bewust geworden van de mogelijkheid om meer politieke invloed te verkrijgen in het koloniaal bestuur. Volgens Van Lier (1977:211) was er in de jaren 1917-1940 sprake van een opkomend nationalisme bij sommige stedelijke Afro-Surinamers. Echter werden er eerder cultuur-nationalistische acties 84 ondernomen en werd getracht om een appreciatie ten opzichte van de Afro-Surinaamse cultuur op te wekken. Het ging er bij deze cultuur-nationalisten om herwaardering van het eigene te bewerkstelligen. Van Lier (1977:211) stelt dat de focus van deze nationalisten gericht was op het herstellen van de belangstelling en liefde voor het Sranan-Tongo.85

Het bronnenonderzoek en de overleveringen uit de orale historie leren dat deze Afro-Surinaamse cultuur-nationalisten geen cultuuraspiratie hadden van ‘het streven naar de afschaffing van het wintiverbod.’ Deze acties bleven door het kerkelijk kolonialisme uit. De stedelijke Afro-Surinaamse nationalisten konden in de genoemde periode niet pleiten voor het vrijuit praktiseren van winti. Dat gold voornamelijk voor stedelijke Afro-Surinaamse cultuurnationalisten die lid waren van de EBG. Die konden onmogelijk blijk geven van hun positieve beeldvorming van winti. Zou het ook niet kunnen dat zij niet streefden naar een afschaffing van het wintiverbod, omdat het algemeen bekend was dat winti nog altijd een voorname rol vervulde in het leven van menig stedelijke Afro-Surinamer?

De behandelde overlevingsstrategieën en gedragingen van stedelijke Afro-Surinaamse wintigelovigen en later de dualisten, kunnen liever gekenmerkt worden als nationalistische acties van Afro-Surinamers van de periode 1863-1942. Ze hebben ertoe geleid dat winti de tand des tijd heeft kunnen doorstaan, ondanks het gevoerde politiek-bestuurlijk beleid van de koloniale staat (1700-1942) en het kerkelijk kolonialisme van de EBG (1778-1942).

84

De acties van deze cultuurnationalisten varieerden van het bijbrengen van kennis over de eigen geschiedenis tot het eren of een ode brengen aan de voorouders. Organisaties als het Comité tot viering van 1 juli als Algemeene Dankdag ter versterking van het rasgevoel ondernamen acties die volgens de krantenberichten slecht bezocht werden.

85

Er werd in dat kader in 1940 een boekjeFoe memre wie Afo ( In Memoriam der Vaderen) gepubliceerd door Afro-Surinaamse cultuurnationalist Koenders.

101 Winti, de gesyncretiseerde Afrikaanse religie van de 17de eeuw, had zich a. door de

werking van sociale processen als integratie en creolisering; en b. door gehanteerde overlevingsstrategieën van de 18de en 19de eeuw, ontwikkeld tot een Afro-Surinaamse religie. Deze is door het continuerend syncretisch proces en de raciale assimilatie uiteindelijk verworden tot winti, de Surinaamse religie. Deze historische en sociaal-culturele processen zijn in het onderstaande schema uitgewerkt.

Figuur 4.12 Het syncretisch proces van winti (2014), door Samson, J.M.

Afrikaanse religies in Suriname ± 1660 Gesyncretiseerde Afro-Surinaamse relige ± 1700 Met Inheemse concepten, rituelen en attributen Met concepten en gebruiken vanuit het

Jodendom

Met concepten, symbolen en rituelen uit

het Christendom

Met concepten uit de cultuur van de Chinezen

vanaf ± 1855

En concepten uit het Hindoeisme vanaf ± 1875

En concepten, gebruiken en symbolen uit het

Javanisme vanaf ± 1900

102

Conclusie

De geschiedenis van de beleving van winti heeft laten zien dat de wintigelovigen in de kolonie Suriname een constante strijd hebben geleverd om behoud van de Afro-Surinaamse cultuur en het recht om vrijuit winti te kunnen praktiseren. Deze geschiedenis begon met de periode 1700 toen diverse Afrikaanse groepen in de kolonie Suriname leefden. Er ontstonden door de maatschappelijke druk sociale processen als integratie en creolisering. Diverse fases van integratie van Afrikaanse nieuwkomers en tot slaaf gemaakte Afrikanen die in de kolonie geboren waren, hebben op de lange termijn geresulteerd in creoliseringsprocessen. Deze hebben geleid tot het ontstaan van de Afro-Surinaamse cultuur waarin het Sranan en de wintireligie een voorname rol vervulden. Spirituele Afrikaanse en Afro-Surinaamse leiders hebben tijdens deze sociale processen een voortrekkersrol vervuld. Zij werden door de tot slaaf gemaakten op de plantages en die in Paramaribo geraadpleegd. Deze praktiseerden op hun beurt winti om de excessen van de slavernij en de psychische druk te weerstaan.

De stadse tot slaaf gemaakte was aan allerlei leef- en gedragsregels gebonden die waren vastgelegd in plakkaten, notificaties en publicaties. De regelgever had bovendien vanaf 1698 het praktiseren van Afrikaanse cultuurvormen verboden. Vele gouverneurs vonden het praktiseren van winti verwerpelijk en hebben tijdens hun regeerperiode het bezoeken en houden van preys in plakkaten strafbaar gesteld. Zij wilden het praktiseren van winti beperken. Echter waren er ook uitzonderingen op de regel, want er waren gouverneurs die terugkwamen op hun maatregelen en het de stadse tot slaaf gemaakte toestonden om winti op het gouvernementsplein en op het erf van de witte meester te praktiseren. Deze maatregel werd echter weer snel teruggetrokken omdat men bang was voor het gevaar van het uitbreken van een opstand.

De verboden werden ondanks de verscherping herhaaldelijk overtreden, omdat het praktiseren van winti een zeer belangrijke cultuuraspiratie was. Dit cultuurgedrag was door vele witte geschiedschrijvers van de 18de en 19de eeuw subjectief vastgelegd, omdat sommigen een negatieve beeldvorming van winti hadden. Zij bedienden zich in hun beschrijvingen over de beleving van winti van waardeoordelen die ingegeven waren door westerse en christelijke concepten. Maar er zijn ook anderen geweest die zich minder negatief hebben uitgelaten over winti en de beleving hiervan.

Het beleid van de koloniale overheid ten opzichte van de stadse tot slaaf gemaakte was onderdrukkend van aard. Winti is tot de abolitie gepraktiseerd om zich te verzetten tegen dit discriminerend beleid en de slavernij. Tevens werd het gepraktiseerd omdat er in de zwarte tot slaaf gemaakte gemeenschap sprake was van verdeeldheid. Dit heeft de onderlinge verhoudingen danig beïnvloed, want sommige zwarten vertoonden een crimineel gedrag. Zij veroorzaakten wisi bij anderen.

103 Vele stadse tot slaaf gemaakten praktiseerden winti om verlost te kunnen worden

van wisi of om deze te voorkomen. De kerk had ook geen passend antwoord op het cultuurgedrag van de door hun bekeerde stadse tot slaaf gemaakten. De Moravische Broedergemeente of EBG die vanaf 1776 met haar kersteningsproces was begonnen, had net als vele witten in de koloniale overheid, een negatieve beeldvorming van winti. Zij werd geconfronteerd met Afro-Surinaamse leden die zich ondanks de bekering, toch schuldig maakten aan het overtreden van de kerkelijke doctrines. Zij pasten de kerktucht toe, maar de maatregelen hadden niet het gewenste resultaat opgeleverd. De zwarte mens bleef desondanks winti praktiseren. Dit gedrag werd ook na de abolitie voortgezet.

In hoofdstuk 3 is het koloniaal beleid en de rechtspraak in samenhang met de beleving van winti behandeld. Zij had diverse beleidsmaatregelen getroffen om de overtreders van het wintiverbod te bestrijden. In dat kader waren de burgernachtwacht en de schutterij in het leven geroepen. De burgernachtwacht moest het praktiseren van winti in Paramaribo belemmeren en overtreders van het wintiverbod en de plakkaten die daarover handelden, arresteren en gevangen nemen. De schutterij was gestationeerd in de buitendistrikten zoals Para en Coronie. Schutterijleden patrouilleerden op het Pad van Wanica om stadse wintigelovige tot slaaf gemaakten die van preys in de Para kwamen, te arresteren en in Paramaribo te Fort Zeelandia gevangen te houden.

De overheid voerde tegelijkertijd een verdeel- en heerspolitiek, want zij dacht met de opname van gekleurden in de opsporingstroepen, de aanwezige verdeeldheid te doen toenemen. Echter had deze strategie weinig succes, omdat er onder de gekleurden in de opsporingstroepen ook wintigelovigen waren. Die traden niet op tegen leden van de eigen groep. Degenen die wel optraden tegen de wintigelovigen werden geconfronteerd met boze familieleden waarvan sommigen bij de wisiman aanklopten om wraak op hen te nemen.

De stadse wintigelovige wist met behulp van bedachte overlevingsstrategieën en de hulp van de duman en lotgenoten in de Para, wel hun cultuurdoelen met het praktiseren van winti te bereiken. De verscherping van plakkaten en de herhaaldelijke dreiging met straf, hadden daarom niet de minste invloed op deze wintigelovigen. De koloniale overheid ging daarom over tot vervolging en werd hierin bijgestaan door rechtsinstanties. Het Hof van Politie had de strafrechtspraak in handen en stelde zich in haar berechting bureaucratisch op. Zij bediende zich in haar strafwetgeving van het Oud-Hollands strafrecht. Men maakte gebruik van deze oude wetgeving omdat die lijfstraffen toeliet die met verminking van de veroordeelde gepaard gingen. Ze hield haar strafrechtspraak ook rekening met de bepalingen van de plakkaten, notificaties en publicaties, waarin de straf op een overtreding of misdrijf nauwgezet vastgelegd was. Het rapport van de burgernachtwacht gold als bewijsvoering.

104 De bureaucraten in het Hof van Politie stonden enerzijds toe dat witten zich niet

aan wetten hielden. En anderzijds werden gevangen genomen tot slaaf gemaakten gestraft ten koste van de onwillige houding van hun meester om zijn tot slaaf gemaakten op te halen. De gevangen genomen tot slaaf gemaakte die zich na negen uur ’s morgens nog in het fort Zeelandia bevond, werd gestraft. Bovendien paste het Hof van Politie het Romeins recht toe waarin het bepalen van de straf, plakkaten en verordeningen niet handelden over ernstige vergrijpen. De terechtgestelde tot slaaf gemaakte had geen rechten en zijn stem of getuigenis was van generlei betekenis of invloed in de totstandkoming van het vonnis.

Voor het overtreden van het Wintiverbod stond de straf van de Spaanse bok. Deze werd na de berechting uitgevoerd. Winti’s en vooral obia’s hebben middels theofanies hun invloed kunnen uitoefenen op de straf. De wintigelovige gevonniste