• No results found

Hoofdstuk 2 Slavernij en Winti 1700-1863

2.7 Winti en de kerk

2.7.2 De zwarte mens en de EBG

De tot slaaf gemaakte massa raakte bekend met de EBG door lid te worden en actief deel te nemen met kerkactiviteiten. Zouden deze verwikkelingen geleid hebben tot de dood van de Afro-Surinaamse cultuur en het beëindigen van het praktiseren van winti? Nee, want de EBG heeft tot 1863 moeten dealen met bekeerde tot slaaf gemaakten die gewoon verder gingen met het praktiseren van winti. De EBG wist hiervan, want de diaria van de periode 1780-1863 bevat diverse aantekeningen over leden die toch aan Winti deden. Het blijkt dat de Helpers en Helpsters de zendelingen van soortgelijke informatie hebben voorzien. Zij waren vooral degenen die de leden van de eigen groep sociaal controleerden. De EBG paste op deze leden de kerkelijke tucht toe. Lamur et al (2011: IV) geven het voorbeeld van Maria Cathrintje, de vrouw van de directeur van de plantage Ma Retraite. Zij werd in juni 1834 beschuldigd van het bedrijven van afgoderij en geëxcommuniceerd. Zo zijn er nog soortgelijke voorbeelden in de diaria van de periode 1780-1863 te vinden.41

Volgens Mba Patakrudu en de geïnterviewde wintigelovigen wilde men gewoon een einde brengen aan de cultuur en religie van de zwarten. De bekeerde zwarte werd door middel van de preken van predikanten gedwongen om het praktiseren van Winti op te geven. De zwarte wist echter het spel te spelen en acteerde of handelde zoals van hem verwacht werd. Maar zo gauw zij uit het zicht van deze witten waren, konden zij zichzelf weer zijn en rustig Winti praktiseren.

Over de predikanten en missionarissen van de EBG stelde mba Patakrudu dat zij niet bewust waren van het feit dat het bij het praktiseren van winti vooral ging om de kra, winti’s en obia’s die deel van het geestelijk bestel van de zwarten vormen. Mba Patakrudu verwees hierbij ook naar de mislukte pogingen van voorgangers om de zwarten te proberen te bevrijden van hun winti’s en obia’s.

41 In het archief van de EBG, gelegen aan de Burenstraat te Stadszending, zijn er verslagen van de eerste zendelingen en dominees van de periode 1776-1942 te vinden. Echter is de taal die gebezigd wordt in de diaria van 1776-1940 het oud-Duits. Deze moeten volgens dominee Loswijk nog ontsloten worden.

43

Figuur 2.8 Exorcismus (z.j.).

Auteursrechthebbende onbekend. Overgenomen van http://www.bukubooks.wordpress.com

Volgens de geïnterviewde dumannen en duvrouwen, en hun obia’s en winti’s, is het slechts gelegen aan de wil van de obia’s en winti’s als zij hun dragers willen verlaten. Zij vroegen zich af wat de tot slaaf gemaakte zou zijn geweest zonder zijn obia’s en winti’s. Men is ervan overtuigd dat de tot slaaf gemaakte de slavernij niet zou hebben aangekund zonder de tussenkomst van diens obia’s en winti’s. Die hebben in die periode hun diensten bewezen, vooral tijdens het ondergaan van straffen en in tijden van ziekte. Dit verklaart ook waarom de tot slaaf gemaakten en de vrije zwarten trouw zijn gebleven aan winti. Volgens Lamur et al (2011: IV) gingen geëxcommuniceerde tot slaaf gemaakten en vrije zwarten over tot andere kerkgenootschappen. Er zullen onder hen zeker ook wintigelovigen zijn geweest. De geëxcommuniceerde Maria Cathrintje brak bijvoorbeeld met de EBG en ging volgens de genoemde auteurs, over tot de Lutherse kerk.

Het vervallen in de oude gewoonte van het praktiseren van winti is ook door Staal en Steinberg (1930:115-116) behandeld. Die stellen dat het geestelijk leven in de EBG zowel reden tot droefheid als vaak ook tot grote blijdschap gaf. In het dagboek van 1790 werd de volgende uitspraak waargenomen:

“Het feit drukt ons neer, dat sedert eenige jaren onder de heidensche Negers nauwelijks meer een begeerte naar het Evangelie wordt gevonden. Nog meer doet het ons echter smart, dat onze eigen gemeente zoo ,,traag” is geworden. Onze Broeders en Zusters leven hier en daar verstrooid onder de goddelooze massa; men belacht en bespot hen, wanneer zij aan bepaalde dingen niet meer willen meedoen; men zegt hun, dat dit in ’t geheel geen zonde was, maar dat de Herrnhutters hun dat maar zoo zeiden.” “Zoo wordt menigeen zóó lang geplaagd en gekweld, totdat hij eindelijk weer toegeeft.” Missionarissen en wintigelovigen ca. 1832. De middelste blanke is de pastoor. De andere twee zijn handlangers, de diacones, wier namen helaas niet te ontcijferen zijn.

44 De kerktucht schijnt weinig uitgemaakt te hebben in de periode 1780-1863. Het

uitsluiten van overtreders van het wintiverbod bij het heilige avondmaal of van het gemeenteleven heeft niet het gewenste resultaat geleverd. Volgens Van Lier (1977:130) was de belangstelling voor het christendom onder de tot slaaf gemaakte massa rond 1860 al ernstig verflauwd. Teenstra (1844:58-59) relateert het sociaal-christelijk gedrag van vele predikanten aan de afnemende belangstelling voor het christendom onder gekerstende Afro-Surinaamse tot slaaf gemaakten. Kan dat de reden zijn waarom de gekerstende zwarte weinig belang schonk aan zijn christelijkheid? Feit is dat vele wintigelovige tot slaaf gemaakten en vrijen Winti bleven praktiseren in Paramaribo en daarbuiten. Zij hebben concepten, rituelen en symbolen van het christendom geïncorporeerd in winti. Dit is de vierde fase van het syncretisch proces binnen winti.42

In diverse bronnen blijkt dat de zending, missie en godsdienstonderwijs van de EBG, vruchten heeft afgeworpen. Volgens Staal en Steinberg (1930:136) was het aantal leden in Paramaribo in de periode 1830-1863 enorm gegroeid van ± 1800 naar 5.600. Van Raalte (1973:105) stelt dat er rond 1863 op een totale bevolking van 53.000 mensen, ongeveer 39.500 personen lid waren van de EBG. Vernooij (2011:11) wijt deze toename aan het feit dat de EBG het vrijkopen van tot slaaf gemaakten tot één van hun missies had gemaakt. De geïnterviewde wintigelovigen stellen hierover het volgende:

“ Delen van de Afro-Surinaamse tot slaaf gemaakte massa, hadden hun vrijheid aan de EBG te danken. Ze waren deze dankbaar en natuurlijk ook trouw. De trouw heeft zich geuit in het lidmaatschap van deze kerk en het helpen verwerven van nog meer leden. Sommige Afro-Surinaamse christenen hebben vanaf toen gekapt met winti.”

Maar uit de studie van Lamur et al (2011: XXXIV) blijkt dat er ook zwarten waren die als vrijkopers opgetreden zijn. Deze vrijkopers waren in de periode 1799-1819 als vrije Afrikanen naar Suriname gekomen om vrije arbeid te doen. Achtentwintig van hen waren vrijkopers, 1,8% van hen was lid van de EBG en 30% had een Afrikaanse partner. Zij stonden bekend als de busals. Volgens de auteurs hebben zij waarschijnlijk bijgedragen tot de retentie van Afrikaanse cultuuruitingen binnen de Surinaamse samenleving. Maar het optreden van deze busals in de Surinaamse samenleving, kan ook als doel hebben gehad dat men de Afro-Surinamers weer bekend met en bewust wilde maken van hun Afrikaanse roots. De cultuuraspiratie van de busals en die van de stadse wintigelovige en tot slaaf gemaakte zijn onder andere de reden geweest waarom de kerktucht van de EBG gefaald heeft. Dit kerkelijk beleid heeft geen einde kunnen maken aan het cultuurgedrag van het praktiseren van winti.

42 Het gaat hierbij om kerkelijke doctrines die vastgelegd zijn in de bijbel. Tevens gaat het om symbolen als het kruis, kaarsen, kandelaren en andere christelijke ornamenten.

45 In het volgend hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt hoe de koloniale overheid in

samenwerking met de regelgever en de rechtspraak, opgetreden heeft tegen de overtreders van het wintiverbod.

46

Hoofdstuk 3 Winti versus het koloniaal beleid en