• No results found

Ontwikkeling van het WZSW bedrijfsconcept

II CONCEPTUEEL THEORETISCH ONDERZOEKSKADER

III. RECONSTRUCTIE PRAKTIJKONDERZOEKEN

4.2 Onderzoeksfase I: Terugdringen tekorten in ouderenzorg

4.2.3 Ontwikkeling van het WZSW bedrijfsconcept

In maart 2002 stemde de stuurgroep in met een voorstel om de vormgeving van het WZSW-project gestalte te geven rondom de ontwikkeling van een experimenteel bedrijfsmodel in lijn met de ideeën in het projectplan. Dat voorstel was gebaseerd op inzichten die de voorgaande periode had opgeleverd. Aangenomen werd dat de ontwikkeling van een degelijk bedrijfsconcept een wezenlijke bijdrage zou kunnen leveren aan het realiseren van het raamplan (bijlage 4.2.1.3). Voor de benaming

LeerWerkDienstenBedrijf (LWDB) werd gekozen om tot uitdrukking te brengen dat er sprake was van recombineren. Kernfunctie van het bedrijfsconcept was het systematisch ontwikkelen van dienstverlening in de buurt, hetgeen inhield: klanten werven,

dienstverleners werven, opleiden en ondersteunen en het matchen van vraag en aanbod. Verder had zich een aantal andere uitgangspunten uitgekristalliseerd. De op empowerment en competentieontwikkeling gerichte opvattingen bij projectleiding waren een logisch gevolg van de visie op zelfredzaamheid. Zowel waar het dienstvragers als dienstverleners

betrof: stimuleren waar kan, ondersteunen waar moet.172 Ook de leergeoriënteerde

ontwikkelingsstrategie vormde een bewust gekozen uitgangspunt. Om de tekorten aan

169 Tot op heden blijft de positie van huishoudelijke hulpen op de arbeidsmarkt onderwerp van politieke discussie (Kalsbeek, 2014).

170 DP is de afkorting voor Development Partnership de groep partners uit een land die deelnamen aan een Europees partnerschap.

171 Het uitwisselingsprogramma leverde een belangrijke bijdrage aan het ontwikkelen van een innovatieve strategie ontwikkelingsaanpak in de afzonderlijke projecten.

arbeidspotentieel in de dienstverlening aan te pakken zou het LeerWerkDienstenBedrijf mensen in de wijk werven en hen passend ontwikkelingsaanbod bieden. Daarvoor werden drie trajecten ontwikkeld (bijlage 4.2.3.3) : 1) activeringstrajecten (AT) gericht op empowerment van deelnemers; 2) orientatietrajecten (OT) gericht op verkenning van werken in de woon-zorgdienstverlening; 3) toeleidings trajecten (TT) gericht op instroom naar betaald werken in de woon zorg dienstverlening. Het schema in figuur 4.2.3. brengt in beeld hoe drie hoofdaspecten met elkaar in verband werden gezien en welke drie kernvragen er speelden voor de tweede helft van het project.

A. Wat is de vraag/behoefte aan woon-zorg-welzijnsdiensten bij bewoners in de wijk (in Tilburg-Noord)?

B. Hoe kunnen mensen uit de wijk worden geworven, gemotiveerd, ondersteund, geschoold en toegeleid tot woon-zorg-servicewerker, d.w.z. tot zorg-

ondersteuners, klussers, sociaal ondersteuners?

C. Hoe woon-zorg-servicediensten te ontwikkelen en daadwerkelijk te leveren door mensen uit de wijk?

Figuur 4.2.3: Ontwikkeling van een bedrijfsconcept WZSW173

De drie elementen: vraag ontwikkelen, mensen werven en diensten leveren hingen wezenlijk samen en zouden in een zeker evenwicht met elkaar ontwikkeld moeten worden. Ze vormden als het ware een ‘drieëenheid’. Het ging niet alleen om een onderzoeksproject (A), of een werkgelegenheidsproject (B). Het ging ook om C, het daadwerkelijk leveren van diensten aan mensen die ze nodig hebben. Dat moest

gebeuren door mensen uit de wijk die potentie hadden om ondersteuning te bieden. De drie, A, B, C, vormden het LeerWerkDienstenbedrijf (LWDB) – in het midden van de driehoek getekend – de motor, het instrument en de werkorganisatie die de acties op gebied van A, B en C ontwikkelt, organiseert, beheert en coördineert.

In de eerste periode van projectfase I werden op elk van de drie onderdelen acties ondernomen. De vraag/behoefte werd opgespoord via wachtlijstgegevens, signalen van ouderen-adviseurs en huismeesters (bijlage 4.2.3.4). Er werden mensen geworven voor oriëntatietrajecten, toeleidingstrajecten, activeringstrajecten. Sommigen stroomden door naar reguliere baan, anderen kwamen te werken in het project als WZS-werker, andere waren ‘klaar’ om aan de slag te gaan (bijlage 4.2.3.5). De ontwikkeling en het leveren van diensten bleef nog beperkt. De voortgang hierin stagneerde, vanwege de discussie over met welke status mensen diensten gaan leveren? Als vrijwilliger? Gratis? En voor hoe lang? In het eerste projectjaar werd verhoudingsgewijs de meeste energie gestoken in werving, toeleiding en scholing van mensen en werden ook de trajecten ontwikkeld. Het opgeroepen van de actuele vraag (A) en het daadwerkelijk leveren van diensten (C) bleef daarbij achter. Dat gebeurde vanuit de overtuiging dat geen vraag moest worden

opgeroepen als die niet kort daarop ook daadwerkelijk geleverd kon worden. Na een eerste inventarisatie werd niet veel reclame meer gemaakt, omdat er eerst voldoende ‘mankracht’ beschikbaar moest zijn om meteen in te kunnen zetten. Verder bleef het inzetten van woonzorgserviceverleners beperkt, omdat een aantal onderliggende vragen nog niet beantwoord waren. Tot dan toe werden diensten gratis geleverd maar ook daarin werd in de eerste periode terughoudendheid betracht om geen beeld te creëren, dat later zou moeten worden bijgesteld. Een structurele vrijwilligersdienst opzetten was nadrukkelijk niet het doel van het project. De tweede periode moest worden benut om antwoord te krijgen op de vraag of een aanpak gericht op de wijk structureel

levensvatbaar kon worden en zo ja, onder welke organisatorische en financiële condities. Daarom zou in de tweede helft van de projectperiode op hetzelfde niveau moeten worden doorgegaan met B (werven), maar zouden extra acties ondernomen moeten worden op A en op C, te weten:

A. Onderzoek behoefte/vraag naar Woonzorgservice diensten

Het in beeld krijgen van de toekomstige vraag, als gevolg van vergrijzing, zelfstandig wonen van ouderen, gehandicapten in de wijk.(cijfers, demografie etc.) en op welke wijze direct gereageerd kon worden op de vraag naar diensten die tijdens het onderzoek in beeld kwamen, om verzekerd te zijn van voldoende inzetbare dienstverleners. C. Ontwikkelen en leveren van diensten

Om zicht te krijgen op de aard van de behoefte aan ondersteunende diensten zou een criterium gezocht moeten worden gekoppeld aan schaarste. Of anders gezegd: hoeveel breng je in rekening voor een dienst?

Ook zou een administratief systeem174 moeten worden ontwikkeld voor registratie

van aanmelding en vraag, beoordelen van diensten, leveren van diensten en betaling.

Bij ontwikkeling van de nieuwe dienstverlening speelde het dilemma of diensten gratis of tegen betaling moesten worden aangeboden aan minder draagkrachtige doelgroepen. Later werd duidelijk dat het project als een experiment kon worden aangemerkt in het kader van de ontwikkeling van de markt voor persoonlijke

dienstverlening, een invalshoek die in paragraaf 4.6.1 wordt uitgewerkt. Vast stond dat het WZSW-onderzoek zich moest toespitsen op verkenning van vraagbehoefte in het gebied tussen betaalde professionele zorg enerzijds en onbetaald vrijwillige

zorgondersteuning anderzijds. Dat betekende in dit stadium van het project dat moest worden uitgezocht of een mix-formule, door combinatie van financieringsbronnen, kon worden ontwikkeld. Een formule waarin verschillende geldstromen bij elkaar meer zouden kunnen opleveren dan los van elkaar. Bij zo’n financieringsmix werd gedacht aan: gedeelte AWBZ-middelen, gedeelte middelen uit de Bijstandswet, gedeelte

reïntegratiebudget en eigen bijdrage naar draagkracht. Het denken in deze termen vond plaats toen in het kader van het project ook werd kennisgemaakt met het systeem van dienstencheques, dat hier nauw verband mee hield (paragraaf 4.3). De vraag of een volledig marktconforme dienstenorganisatie mogelijk was, speelde niet, alleen al omdat iedereen die voldoende geld heeft elke gewenste dienst kan kopen. Wel was aan de orde of alle benodigde hulp in de nieuwe vermaatschappelijkte situatie uit overheidsgeld respectievelijk premiegeld van zorgverzekeringen moest worden betaald. Of zou een vorm van ‘public-private-partnership’ een aanvaardbaar vangnet in de wijk kunnen bieden voor minder draagkrachtige burgers? PRVMZ was dus niet geïnteresseerd in louter onderzoek naar de behoefte (A), daar was al genoeg van. Evenmin in een project, dat zich alleen op vrijwilligerswerk dan wel werkgelegenheid richtte omdat er ook op dat gebied al voldoende was. Onderzoek naar meerwaarde van nieuwe combinaties,

organisatorisch zowel als financieel, kwam in de ontwikkeling van de LWDB-formule tot uitdrukking met op de achtergrond de vraag of en hoe de eigen verantwoordelijkheid van burgers zou kunnen samengaan met publieke zorg.

Met de ontwikkeling van het LWDB-formule als kern van het WZSW-concept, ging een experiment van start gebaseerd op de dynamiek van wisselwerking tussen (duidelijke) visie, (nieuwe) informatie, personele en financiële randvoorwaarden en actie.

4.2.4 Samenvatting

In juni 2001 tekenden belangrijke dienstverleningsorganisaties in Tilburg een

overeenkomst om deel te nemen aan het project ‘Wonen, Zorg en Service in de Wijk’. De Gemeente Tilburg, De Wever (verzorgings- en verpleeghuis), Thebe (Thuiszorg), Wonen Midden Brabant (woningbouwcorporatie), en PRVMZ als initiatiefnemer en projectontwikkelaar, tekenden voor samenwerking. Gezien de samenstelling van belanghebbende partijen een uitzonderlijk initiatief. De toekenning van ESF-Equal subsidie in september 2002 gaf het project een belangrijke financiële impuls. In juni 2003 kon op basis van een nieuw ontwikkeld concept een vestiging van een

LeerWerkDienstenBedrijf officieel in gebruik worden genomen. Met het LWDB kon worden aangetoond dat het koppelen van de ontwikkeling van arbeidspotentieel aan het aanbieden van diensten in de wijk een uitvoerbaar concept opleverde met perspectief op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen. Gedurende het verloop van het project werden de doelstellingen door de stuurgroep geëvalueerd en bijgesteld. Het feit dat

bijsturing van het projectplan op operationeel niveau plaatsvond vanuit strategisch inbreng door stuurgroepleden, drukte een belangrijk stempel op de aanpak. Om inzicht te krijgen in de vraag naar woonzorgservice diensten bij inwoners van Tilburg-Noord, werd in maart 2004 een geïntegreerd bedrijfsontwikkelings onderzoek gestart, dat verder uitgewerkt wordt in paragraaf 4.3. Bij de eindevaluatie, mei 2004, besloten de

stuurgroepleden om het project met een jaar te verlengen. Dat gebeurde tegen de achtergrond van de invoering nieuwe WMO die het landschap van wonen, zorg en welzijn danig zou veranderen. De ontwikkelingsaanpak van het project had aangetoond hoe de koppeling van beleidsonderzoek aan het lerend organiseren van primaire processen tot belangrijke resultaten kon leiden. Besloten werd om na verlenging, eind 2005 uitsluitsel te geven of en zo ja binnen welke condities de woonzorgservice dienstverlening in Tilburg-Noord zou worden gecontinueerd. Nog onvoldoende duidelijk was aangetoond hoe minder draagkrachtige bewoners die ondersteuning nodig hadden om zelfstandig te kunnen blijven wonen, gebruik zouden kunnen maken van diensten en hoe een ‘maatschappelijk verantwoorde’ financiering er uit moest zien. En ook hoe het inzetten van mensen uit de wijk voor het leveren van diensten zou

bijdragen aan versterking van het woon-werk en leefklimaat in de wijk.175 Het nieuwe

van het concept was dat er dwarsverbindingen konden worden gelegd tussen sectoren, wonen, zorg, welzijn, arbeid, educatie. Dat impliceerde op termijn verregaande veranderingen, zowel qua financiering als organisatie en management van dienstverlening (ontkokering), met als aandachtsgebieden:

- matchen van vraag en aanbod van woonzorgservicediensten;

- ontwikkeling arbeidspotentieel;

- werkgelegenheidsbevordering;

- initiëren van sociale participatie/activering;

- vorm geven aan vermaatschappelijking;

- bevorderen van kwaliteit van leefbaarheid in de wijk;

- participatieve beleidsontwikkeling vanwege maatwerk karakter voor buurt en

wijkbewoners.

In verband met het opstarten van nieuwe WZSW-projecten werden praktische aanbevelingen in do’s en dont’s samengevat (bijlage 4.2.4).

Doorstart Woonzorg Service in de Wijk (bijlage 4.2.5.1)

Op 1 juni 2006 namen bestuurders van Wonen Breburg, Thebe en De Wever het besluit om het project voor tenminste twee jaar te continueren. Primaire doelstelling van het voortgezette project was om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de haalbaarheid van de doelstellingen zowel met betrekking tot de leer-werk-trajecten, als de woon-zorg-diensten. In 2009 werd het project als een aparte BV binnen de zorginstelling Thebe ondergebracht. In beleidsplannen had de grote thuiszorgorganisatie aangegeven meer aandacht te willen besteden aan schaalverkleining bij het werken in wijken en buurten. WZSW had aangetoond nieuwe, voor ouderen betaalbare, laagdrempelige woon-, zorg- en welzijnsdiensten te kunnen leveren. Dat serviceverleners met behoud van uitkering

een traject konden volgen binnen het leerwerkdienstenbedrijf zorgde voor de mogelijkheid om de dienstverlening tegen een goedkoop tarief aan te bieden. In samenwerking met het ROC werd de mogelijkheid onderzocht (paragraaf 4.4) om een gecertificeerde beroepsopleiding te ontwikkelen. Daardoor zouden mensen met een grote afstand tot regulier scholingsaanbod beter toegang tot de arbeidsmarkt moeten krijgen. Ook werd met WZSW ingezet op ontwikkeling van niet-geïndiceerde zorg. De gemeente Tilburg stelde zich op het standpunt dat niet altijd een indicatie nodig was met betrekking tot huishoudelijke zorg. Voor ouderen zou geregeld worden, dat zij zonder indicatie ondersteuning konden krijgen, waarvan de financiering geregeld kon worden met het systeem van dienstencheques (paragraaf 4.3).

4.2.5 Conclusies

Ondersteuning bij langer zelfstandig wonen vroeg om een nieuw aanbod van diensten op het gebied van wonen, zorg en welzijn, gericht op activering en versterking van het sociale netwerk. Hier was een rol weggelegd voor gemeenten om het initiatief te nemen voor een betaalbaar dienstenpakket met als doel participatie van ouderen en mensen met beperkingen. Dat vertaalde zich in de volgende conclusies:

Meer doen met minder

Het professionele dienstenaanbod op het gebied van wonen, zorg en welzijn was behalve onoverzichtelijk, onvoldoende op elkaar afgestemd waardoor sprake van enorme ‘overlap’ en bureaucratie. Door het bestaande dienstenaanbod uit verschillende sectoren beter op elkaar af te stemmen zou enorme efficiency winst geboekt kunnen

worden zowel financieel als qua toegankelijkheid.176 Maar ook door gebruik te maken

van het ‘natuurlijke reservoir’ van mensen die willen re-integreren, inburgeren en/of sociaal actief willen zijn, kan het vraagstuk van tekort aan menskracht worden teruggedrongen en het beroep op uitkeringen worden beperkt. Omdat functionele samenwerking tussen dienstverleningsorganisaties nog in beperkte mate aan de orde is, kunnen initiatieven van gemeenten, die vaak veel van deze organisaties financieren, hierin verandering brengen. Bij invulling van deze maatschappelijke taak zouden ook

bestaande financieringssystemen moeten worden herijkt.177

Ondersteuning zelfredzaamheid, mantelzorg en vrijwilligerswerk.

In de WMO ligt de nadruk op eigen verantwoordelijkheid van burgers en voor de zorg voor anderen. Pas daarna komt professionele hulp om de hoek kijken. Dit legt grote druk op de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, traditioneel van grote betekenis, ook in de zorgsector. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat 45% van de mantelzorgers zich

matig of ernstig overbelast voelt178. Aanvulling van dienstverlening zou hen kunnen

ontlasten. Er is behoefte aan nieuwe vormen van dienstverlening en aan nieuwe vormen van vrijwilligerswerk ook als onderdeel van re-integratie, als opstap naar betaald werk of sociale activering. Nieuwe groepen als vitale senioren en jongeren kunnen op andere

176 RMO, 2010.

177 Zoals bij de invoering van de nieuwe Zorgwet 01-01-2015.

wijze in de eigen wijk worden aangesproken. Dit komt de sociale binding in de samenleving ten goede.

Sociale arbeidsparticipatie

Het WZSW-bedrijfsconcept is wijkgericht en als leer-werk-dienstenbedrijf een combinatie van het ontwikkelen van arbeidspotentieel door leerwerktrajecten met het leveren van persoonlijke diensten aan huis. Mensen met afstand tot de arbeidsmarkt die middels een leer-werktraject vaardigheden worden bijgebracht maken meer kans op de arbeidsmarkt. Behalve reïntegratie kansen, schept WZSW werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Samenwerken in de wijk

Lokale maatschappelijke organisaties werkzaam op het gebied van wonen, zorg en welzijn, reïntegratie en scholing worden door WZSW met elkaar in contact gebracht. Er wordt samengewerkt met thuiszorginstellingen, verpleeg- en verzorgingshuizen,

woningcorporaties, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties, welzijnswerk, gemeentelijke diensten, SW-bedrijven, ROC’s, maar ook met particuliere bedrijven. Dat werkt

efficiency verhogend.

Participatie en integraal lokaal sociaal beleid

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van wetten die verband houden met het bevorderen van allerlei vormen van participatie van hun inwoners.

Dit vraagt om een integrale, samenhangende regierol en behalve visie en ambitie, lef om

de mogelijkheden van de nieuwe wetten te benutten.179 Nieuwe vormen van

samenwerking tussen gemeentelijke afdelingen (integraal) en met externe partners vereisen creativiteit, een open blik, gerichtheid naar buiten en een andere taal. De WMO vormt het wettelijk kader voor de nieuwe rol van gemeente bij het ondersteunen en ‘laten meedoen’ van kwetsbare groepen. Met WZSW werd aangetoond dat gemeenten praktische mogelijkheden kunnen onderzoeken, die koppeling van de uitvoering van WWB en WMO biedt, waardoor meerdere doelgroepen bij de samenleving worden betrokken.

Aan het einde van de eerste fase van het WZSW-project medio 2005 was het de vraag of en hoe WZSW een vervolg zou krijgen. PRVMZ had met het project ingezet op onderzoek naar mogelijkheden om tekorten in de zorg te pareren met als

eindresultaat een concept dat stevig in de steigers stond. De kernelementen waren benoemd wat betreft positionering, structuur, werkwijze en meerwaarde in het kader van WMO en WWB en was rijp voor implementatie. Tijdens de projectuitvoering was de PRVMZ onafhankelijk initiatiefnemer zonder uitvoerend belang en kon vanuit die positie de strategische positionering van het project bewaken, mede definiëren en de stakeholders samenbrengen. Het was de vraag wat die positie voor verdere ontwikkeling van het concept betekende. Zo was er ook de vraag of andere gemeenten dan Tilburg voordeel zouden kunnen hebben bij toepassing van het concept. Het was aan de PRVMZ om zich te beraden op een vervolg vanuit de kerntaak: Bijdragen leveren aan

de ontwikkeling van infrastructurele ontwikkeling op het gebied van wonen, zorg en welzijn om het zelfstandig wonen van burgers te bevorderen met het oog op een zo goed mogelijke kwaliteit van leven. In het vervolg van dit onderdeel wordt dieper ingegaan op initiatieven in het verlengde van de eerste fase van het project.