• No results found

Ontwikkeling gebouwenvoorraad en spreidingspatroon

2 Woonzorggebouwen voor ouderen

2.2 Resultaten GIS-analyse

2.2.1 Ontwikkeling gebouwenvoorraad en spreidingspatroon

Het exacte aantal gebouwen in 2015 met een gecombineerde woonzorgfunctie is moeilijk te achterhalen. De getallen lopen uiteen, afhankelijk van de definitie en de data die gebruikt worden. In deze studie is de definitie vrij breed, omdat we uitgaan van gebouwen waar ou- derenzorg (doorlopend) verleend wordt: verpleeghuizen, verzorgingshuizen, woonzorgcom- plexen, etcetera. Onze verschillende databronnen (zie bijlage 3) geven verschillende getallen, zodat de getallen uiteen kunnen lopen van 1300 gebouwen (databron zorg op de kaart), tot 2900 (combinatie van databronnen). In deze analyse nemen we een van deze bronnen, LISA, als basis en komen dan op ongeveer 2200 woonzorggebouwen voor ouderen.

Figuur 2.3: Aandeel ouderenzorglocaties naar bouwperiode en kerngrootte

In figuur 2.3 is te zien dat de meeste zorglocaties zijn gehuisvest in gebouwen uit de hoogtij- dagen van de verzorgingsstaat. De laatste jaren neemt – ondanks het feit dat er veel klas- sieke verzorgingshuizen worden gesloten - het aantal locaties toe (zie figuur 2.4). De verdeling van deze toename is echter niet gelijk over de verschillende gebieden: in de grote steden neemt het aantal locaties minder toe dan in de middelgrote en kleine kernen.

Figuur 2.4: Aandeel ouderenzorglocaties naar kerngrootte

De toename van het aantal vestigingen gaat gepaard met een gemiddeld kleiner oppervlak van de gebouwen. De vestigingen op verdwenen locaties waren groter dan vestigingen op nieuwe locaties.11 Deze ontwikkeling loopt parallel met een daling van het gemiddelde aantal

bedden per instelling (verzorging/verpleging) tussen 2003 en 2013 op basis van andere cij- ferbronnen (Cegedim, bewerking ABF).

11 Deze cijfers bevatten niet sloop-nieuwbouw op dezelfde locatie. Voor alle grafieken over opheffingen en

nieuwe locaties is een marge aangehouden van 150m. Dat wil zeggen: als er binnen een straal van 150m van een verdwenen locatie een locatie wordt gevonden, geldt de locatie als niet-opgeheven. Dit was noodzakelijk om sloop-nieuwbouw en renovatie, waarbij de ingang van een locatie verandert of een ander adres krijgt, uit te sluiten. Dit geldt ook voor de cijfers voor basisscholen, zie hoofdstuk 4.

De toename van het aantal locaties is het netto resultaat van opgeheven locaties en nieuwe locaties. In kleine kernen ontstaan (relatief t.o.v. de voorraad) vaker nieuwe locaties dan in de stad, en worden minder oude locaties opgeheven. Dat geldt dan weer niet voor kleine kernen in krimpgebieden, waar in tegenstelling tot de rest van Nederland netto juist locaties verdwijnen. In de grote steden staan tegenover nieuwe locaties veel meer opheffingen van vestigingen dan in kleine kernen en middelgrote steden.

Figuren 2.5, 2.6, 2.7 en 2.8: Opgeheven en nieuwe woonzorglocaties naar kerngrootte, buurtinkomen, WOZ-waarde buurt, en (voor kleine kernen) naar krimpgebiedstype.

De gegevens over de verdeling van opheffingen en nieuwe locaties over buurten met ver- schillend inkomens en WOZ geven een verdere kwalificatie van deze dynamiek. Een lager in- komen in een buurt gaat gepaard met minder nieuwe locaties in diezelfde buurt en

andersom: in een buurt met een hoger inkomen zijn er meer nieuwe locaties.12

Dit zou een weerspiegeling kunnen zijn van de mate van stedelijkheid (zie figuur 2.5): in steden zijn er meer buurten met een laag inkomen, en in steden zijn er minder nieuwe locaties. Maar aanvullende analyses laten zien dat dit beeld niet helemaal klopt: bin- nen de grote steden worden juist in buurten met een laag inkomen meer gebouwd.

Daarnaast is er een trend te zien in het aantal verdwenen locaties, hoe hoger de grondwaarde13, hoe meer onttrekkingen, terwijl dit niet geldt voor hoge inkomens. Figuur

2.10 laat zien dat in buurten met een hoge WOZ-waarde het verschil in oppervlak van opge- heven en nieuwe locaties het grootst is Dit zou er op kunnen duiden, dat in deze buurten in- derdaad vaker de restwaarde wordt geïncasseerd bij opheffing en herbestemming.14

Al met al is de netto toename van het aantal locaties relatief klein zowel in buurten met een laag inkomen (wat relatief vaak grootstedelijke buurten zijn) als in buurten met een hoge WOZ-waarde. Dit zou het gevolg kunnen zijn van herstructureringsoperaties (waardoor in lage inkomenswijken veel wordt afgebroken) als het effect van een hoge restwaarde, waardoor in gebieden met een relatief hoge WOZ veel locaties verdwijnen. Dit vraagt om na- der onderzoek, dat echter buiten het bestek van deze studie valt.

Figuren 2.9 en 2.10: Gemiddelde grootte opgeheven en nieuwe woonzorglocaties

De meeste opgeheven locaties in absolute termen betreffen gebouwen van de generatie 1965-1990. Maar als het berekend wordt als percentage van de voorraad in 2007, dan blij- ken locaties in gebouwen van voor 1940 relatief vaak opgeheven te worden (zie figuren 2.11 en 2.12).

12 NB: deze gegevens zijn niet gerelateerd aan de omvang van de doelgroep in de buurt. Aangezien de bevol-

kingsopbouw waarschijnlijk verschilt tussen soorten buurten (qua inkomen/woz), mogen deze gegevens niet worden gelezen in termen van bijvoorbeeld ‘achterstelling’ van de ene buurt ten opzichte van de andere.

13 NB: Hoge/lage WOZ is, in tegenstelling tot inkomenscategorieën, relatief bepaald ten opzichte van de rest

van de gemeente, zie bijlage 3.

Figuren 2.11 en 2.12: Opgeheven woonzorglocaties naar bouwperiode

In woonzorggebouwen wordt ouderenzorg in ongeveer de helft van de gevallen gecombi- neerd met 1 of meer andere maatschappelijke en commerciële diensten. Het clusteren van dienstverlening neemt licht toe (zie figuur 2.13) – ook al ontstaat uit de interviews het beeld dat dit lokaal heel anders kan zijn en de andere vormen van dienstverlening juist onder druk komen te staan. In tegenstelling tot basisscholen (zie §4.2), gaat het woonzorggebouwen vaak om commerciële dienstverlening (haarververzorging, pedicure), en daarnaast om prak- tijken in de cure-sector (fysiotherapeut, huisarts), en andere care-dienstverlening: gehandi- captenzorg en ook kinderopvang. In stedelijke gebieden komen combinaties vaker voor, net zoals in buurten met een lager inkomen (figuur 2.14). Dit zou verklaard kunnen worden doordat geclusterd voorzieningenaanbod vaak onderdeel is van (groot)stedelijk wijkenbeleid, om achterstandswijken te verbeteren. Tegelijkertijd zou het kunnen dat in een stedelijke om- geving meer aanbod van ruimte is: vrijgekomen ruimte in woonzorggebouwen die met an- dere diensten kan worden gevuld. Daarnaast is het opvallend dat juist in gebieden waar het totale voorzieningenaanbod terugloopt, zoals in krimpgebieden, voorzieningen niet meer worden geclusterd. Dergelijke patronen en hypothesen vragen nader onderzoek, dat buiten het bestek van deze studie ligt.

Figuren 2.13 en 2.14: Aandeel woonzorglocatie met functiecombinaties in pand