• No results found

De onmenselijke geliefde

Door de ontmoeting met die vriend werd ik op onverwachte wijze herinnerd aan onze jeugd en ik kreeg een verhaal van hem te horen dat mij een raadsel is. Behalve met Elmer, van wie wij sedert niet meer hoorden, houd ik met de vrienden, die ik al kende toen wij ongeveer twintig waren, nog altijd enige omgang. Ik ben de enige vrijgezel gebleven, de anderen zijn allen getrouwd en sommige zijn zó gewend geraakt aan de echtelijke staat, dat zij het tot een derde huwelijk brachten. Hoewel wij allen grijs zijn en genoeg belangrijke onderwerpen voor onze gesprekken hebben, wordt er nu en dan weleens een van die romantische of idealistische onderwerpen aangeroerd, die ons lang geleden bezighielden, maar dit gebeurt dan met een glimlachje zoals men over kinderspel spreekt. Veel dingen, die voor de jonge mens verschijnen met een luister van schoonheid of een halo van mysterie, hebben voor de bejaarde alle glans verloren en men kan er wel zeker van zijn dat het niet aan die dingen ligt, die immers een nieuw geslacht evenzeer doen gloeien en bewonderen.

Natuurlijk hadden wij toentertijde ook veel te zeggen over de liefde. Wat was de liefde, ja, wat was eigenlijk de liefde? Wij trachtten elkander te overtreffen met onze bepalingen. Sommige daarvan die ik mij herinner, bleken later goed te passen bij degenen die ze gaven. Twee van ons noemden het een sterke genegenheid, een verknochtheid, en voor hen kwam het later ook zo uit. Onze cynicus, die de liefde niet meer achtte dan een woord om meisjes te begoochelen, heeft op zijn beurt veel ontgoocheling moeten ervaren. Onze knappe kop, die weinig sprak, alleen luisterde, antwoordde: Wat de liefde is? Ik weet het wel, maar juist als je het mij vraagt weet ik het niet. Zulke antwoorden gaf hij ook op examens en toch kwam hij er altijd door. Ik verdenk hem ervan dat hij het nog weet, maar het niet zeggen kan als men het hem vraagt.

Dan waren er de twee grote tegenstellingen. De een is een bekwaam pedagoog geworden, met een gehoorzame vrouw,

de ander een fysioloog van wie jongere collega's zeggen, dat hij niet meer op de hoogte is, met een vrouw die hem nog altijd ventje noemt. De bepaling van de een luidde: De liefde is een verhoogd zedelijk besef, dat soms door de hartstocht wordt verstoord. En die van de ander: Liefde is een benaming voor een samenstel van metabolische verschijnselen, veroorzaakt door de werking van zekere hormonen op de hersens.

De ene zowel als de andere bepaling heb ik op de echtverbintenissen van sommigen mijner oude kennissen toepasselijk gevonden. Hier was vermoedelijk een metabolisme mettertijd tot stilstand gekomen, daar was het zedelijk besef nog meer verhoogd, thans onverstoord door de hartstocht.

Wat Elmer van de liefde zeide scheen ons kinderachtig of dom. Wij wisten dat hij nooit met een meisje gewandeld had en dat de kus hem onbekend was. Het leek soms of hij zulke gesprekken onaangenaam vond, of zelfs het woord liefde hem hinderde. Daarentegen praatte hij ernstig over problemen die ons geen belang inboezemden, over bovennatuurlijke of fantastische dingen. Toen erop aangedrongen werd en hij wel een antwoord geven moest, zeide hij geërgerd: Als je het dan weten wilt, het is een waanzin, waarvoor ik op mijn hoede zal zijn.

Een waanzin noemde hij de liefde, dat herinner ik mij goed.

Toch zag ik hem nog diezelfde zomer met een meisje. Zij was mooi, maar wat mij toen trof was dat hij nog veel mooier was. Nooit heb ik iemand gezien van wiens wezen zo het geluk straalde, of hij van niets meer wist dan die vrouw alleen. Ja, ik weet nog dat ik hem benijdde en dacht: Als dat de liefde is zou ik haar ook wel wensen.

De eerste keer zag ik het paar op een wandeling, toen het nog schemerde, aan de ingang van het park. Daar zij voor mij liepen herkende ik hem niet. Er was geen zijpad voor mij om in te slaan. Bovendien, al was het ongepast op een minnend paar te letten, ik moest wel naar hen kijken, vooral naar haar, want er was iets bijzonders aan haar gestalte, of er iets met haar mee zweefde, of haar vorm gedurig veranderde, iets langer of iets korter werd. Zijn gestalte was scherp omlijnd, de hare zo wazig dat het kijken mijn ogen vermoeide. Zijn voeten hoorde ik op de weg, de hare niet. Op de open plek voor het theehuis zag ik iets groenachtigs aan haar, iets van de glans van een glimvlieg. Zij stonden stil zodat ik ze voorbij moest gaan en Elmer, die mij

herkende, riep luid mijn naam, de vreugde schalde erin. Ik moest zijn uitnodiging wel aannemen om daar te gaan zitten, maar ik bleef niet lang want, hoe mooi het meisje ook was, aangenaam vond ik hun gezelschap niet. Gedurig keek zij naar mij, maar haar stem hoorde ik slechts één keer toen zij een opmerking maakte zonder zin: Vreemd dat mijnheer mij dadelijk zag. Ik begreep haar niet en dat deed er ook niet toe want haar stem, hoog en helder als die van een kind, was mooi genoeg.

Toen ik enige dagen daarna Elmer ontmoette had hij de glans van extase in de ogen en een gloed op de wangen. Ik zeide: Ik dacht dat je daarvoor op je hoede zou zijn. En hij antwoordde: Ja, met een vrouw, maar zij is geen vrouw, zij is onmenselijk en ik weet niets van haar dan haar stem, en haar ogen, en haar naam Parsiate. Alles moet ik vaarwel zeggen alleen om haar.

Meer sprak hij er niet over en daar ik niet nieuwsgierig was naar dergelijke avonturen vroeg ik geen bijzonderheden over het meisje met die exotische naam. Het bleek dat geen van de andere vrienden ervan wist dat Elmer een meisje had, alleen vonden alle dat hij er vreemd uitzag, verwilderd. Ik zeide niet anders dan dat hij zeker verliefd was en dit werd als een grapje opgevat. Pas later bezon ik mij dat ik de enige was die hem met dat meisje had gezien.

Nog twee keer ontmoette ik het paar kort daarna, weer in het park, weer in de vooravond. Uit een pad tussen hoge heesters komend, aan de vijver, stonden zij plotseling voor mij, zij met de hand op zijn schouder. Ik wilde hen voorbijgaan, maar ik hoorde dat hij iets tegen mij zeide, zo zacht dat ik het niet verstond. Dus keerde ik mij naar hem en kwam iets nader. Toen zag ik, dat zij hem wegtrok, alsof zij verhinderen wilde dat hij dicht bij mij kwam. Hij sprak weer, maar ik verstond het niet en naderde weer. Het meisje kwam voor hem staan, opgericht. Haar mouw moet heel dun geweest zijn, want ik zag hem erdoorheen. Toen zag ik ook, heel duidelijk, dat haar hand op zijn schouder enigszins doorzichtig was, laat ik zeggen zoals matglas. Zij keerde zich om en ging weg met hem, terug in de duisternis van het pad. Het was duidelijk, dat zij hun samenzijn niet gestoord wilde hebben, dus keerde ook ik terug. En de laatste keer gingen zij mij voorbij juist toen ik het hek van het park uitkwam. Elmer stond even stil, hij noemde mijn naam, bijna gefluisterd, maar het meisje trok hem mee aan de

arm. Toen keerde zij het hoofd naar mij om en ofschoon het al donker was zag ik haar ogen. Ik schrok ervan, zo mooi waren ze. Ja, ze hadden iets onmenselijks, met een groenachtige glans uit de diepte.

Daarna hoorden wij niets meer van Elmer. Zijn vader, aan wie hij geschreven had dat hij naar het buitenland was vertrokken, vreesde dat hij de verkeerde weg was opgegaan. Daar ik toen natuurlijk vertelde wat ik wist van het geval, waarbij ik mijn eigen meningen en indrukken verzweeg, waren de vrienden het erover eens, dat Elmer het avontuur te ver gedreven had. Allen, zonder uitzondering, meenden dat er grenzen waren aan hetgeen men doen kon als men verliefd is. Ook ik geloofde dat en dat is een van de redenen waarom ik mij van de liefde vrij heb gehouden. Immers, als het geluk grenzen heeft wacht daarbuiten het ongeluk.

Wij waren van de middelbare leeftijd, zowat twintig jaar later, toen Elmer

terugkeerde. Ik ontmoette hem toen ik naar de sociëteit ging om de krant te lezen en ik herkende hem niet, maar hij was het die mij aansprak. Ik was onthutst. Zeker, dit was Jacob Elmer, tenminste zo zag hij eruit toen hij drieëntwintig was. De tijd had niets aan hem veranderd, het was een jongen die voor mij stond. Bij de vele vragen die ik achtereen deed bleef hij zwijgen en er kwam een glimlach op zijn gezicht die melancholie verried. Hij liep langzaam met mij mee en in een stille straat nam hij mij bij de arm en zeide: Jou wil ik het wel bekennen. Ik ben mijn verstand kwijt geweest. Maar ik kon het niet uithouden, ik moest alles hier terugzien. En nu is het gedaan met Parsiate. Maar ik kan ook niet buiten haar, ik moet haar weer gaan zoeken.

Ik wilde er meer van weten om hem raad te kunnen geven, maar hij schudde steeds het hoofd en zeide: Neen, spreek er niet meer over, het geeft niets. Vroeger had je me kunnen helpen, nu niet meer.

Aan andere vrienden, die hem ontmoetten en vroegen waar hij geweest was, gaf hij alleen ten antwoord dat hij in het buitenland had gewoond en op een verre reis geweest was. Tegen mij zeide hij op mijn herhaalde vraag: Daar kan ik met niemand over spreken, je zou me ook niet eens geloven.

De mening, die ik had over dit geval, was die van alle anderen: ontgoocheling van de liefde. Maar hoe kon hij dit uiterlijk van de jeugd behouden hebben?

Hij verdween nogmaals en niemand hoorde van hem. Het kan wel zijn dat wij nooit meer over hem spraken omdat wij de jaren van de ouderdom tegemoettraden met zorgen, gebreken, verlies van belangstelling. Ook ik vergat hem.

En nu, na nogmaals twintig jaar, heb ik hem weer ontmoet. Op mijn

morgenwandeling was ik juist gaan zitten op de bank waar ik gewoonlijk rust, toen er een heer naast mij kwam. Ik had een nieuwe bril, ik herkende hem, Elmer, nu wel iets verouderd, zeker, maar toch zo jong van voorkomen, dat hij voor mijn zoon zou kunnen doorgaan. Stil was hij ook vroeger geweest, dus verwonderde ik mij daar niet over... Met liet mooie zomerweer hebben wij enige dagen achtereen samen in het park gewandeld, zonder over zijn avontuur te spreken, tot hij erover begon en mij daarna verzocht het onderwerp nooit meer aan te roeren.

Herinner je je dat wij vroeger over de liefde spraken? Misschien weet ik nu wat dat is. Misschien ook niet, want zij was geen vrouw. Als zij een menselijke vrouw geweest was zou de liefde wel langzaam uitgegaan zijn, zoals bij de mensen. Maar zij was geen vrouw, meer herinner ik mij niet.

Ik vroeg waar hij met haar gewoond had al die jaren, want dat moest hij zich toch herinneren. In haar land, antwoordde hij, ik heb er niets dan haar gezien. Is de liefde dan een waanzin? De hemel weet het.

En ik hoef niet te zeggen dat hetgeen hij ondervonden heeft boven mijn gedachten gaat.