• No results found

Er woonde vroeger boven in het huis aan de hoek van de Rundermarkt en het grachtje een oude man die wegens de kleinheid van zijn gestalte Duimelot genoemd werd. In zijn jeugd was het een spotnaam geweest, maar toen hij grijze haren had sprak men die met genegenheid en dikwijls met bewondering uit. Ofschoon de natuur hem met kleine maten had geschapen, althans vergeleken bij de andere mensen in de stad, had zij het sierlijk en met overleg gedaan, geen enkel deel van het lichaam buiten de schaal. Bovenmatig en al te kwistig was zij alleen geweest met haar gave voor het verstand. Men ziet het dikwijls, dat kleine mensen meer vernuft en menigmaal ook meer wijsheid dan grote hebben. Het is of de natuur bij haar werk plotseling ontdekte dat zij niet gedacht had aan de omgeving waarin haar creatuur geplaatst zou worden en, om het evenwicht te herstellen, het innerlijk rijker stoffeerde dan zij gewoonlijk doet, zodat de gestalte, ondanks de kleinheid, een waardige plaats kon innemen. Men luistere in de raadszalen, waar de wijzen des lands vergaderen, en zie de sprekers aan, men zal waarnemen dat de rechte woorden, rustig en zeker gesproken, in vele gevallen van de kleine mannen komen. Men zij ook voorzichtig zich aan een twistgesprek te wagen met een klein mens, hetzij man hetzij vrouw, want gewoonlijk ontmoet men een vaardige geestigheid.

Duimelot, die op de oude dag zijn beroep niet meer uitoefende, kon zich vrijelijk overgeven aan zijn eigenaardige fantasie. Hij was verzot op verhalen, maar zij moesten buitenissig zijn, het liefst paradoxaal, verhalen die de alledaagse maat te buiten gingen. Wanneer hij vernam van iemand, die van verre reizen was teruggekeerd, bezocht hij hem en ondervroeg hem op schrandere wijze, zodat hij zelfs uit de mond van de domme of de onverschillige reiziger een merkwaardigheid wist te winnen. In het onderhoud met verstandigen of geleerden, die zijn belangstelling naar waarde schatten, ontstonden levendige gesprekken, fonkelend van verbeelding, ver afgedwaald van het oorspronkelijk onderwerp, want Duimelot vergastte een ieder, die er prijs

op stelde, op zijn eigen ideeën en fantasieën, zinneloos voor sommigen, voor anderen zinrijk.

Twee vermaarde heren, een dierkundige en een zielkundige, kwamen eens in de stad en werden uitgenodigd bij Duimelot. Zij zaten bij hem in de hoge kamer aan het venster, vertellend van hun wederwaardigheden in Afrika. Daar hadden zij jaren doorgebracht in de studie van de gorilla. Met geduld en wetenschap waren zij erin geslaagd een fraai exemplaar van dit apengeslacht op te voeden zodat hij, evenals de mens, in staat was werktuig te gebruiken en over de taal beschikte, zij het ook in bescheiden mate.

Het is merkwaardig, zeide Duimelot, waar zal de grens zijn? Ja, mijnheer, sprak een der heren, merkwaardig. Het experiment bewijst de mogelijkheid dat de dieren leren wat de mensen kunnen, althans de zoogdieren. Maar daar ligt, dunkt ons, de grens van de mogelijkheid. Van het weekdier kan men geen spraak verwachten. Waar geen orgaan is kan geen functie zijn. De grens is door de natuur gesteld. Een vis kunnen wij niet gelijk maken aan een mens, een mens niet aan een bovennatuurlijk wezen, als u daaraan geloven mocht.

Zeker geloof ik daaraan, antwoordde Duimelot, daarom juist ben ik nieuwsgierig naar de grens. Met de grens bedoel ik de grens van uw kennis en van uw werk, niet van de loop der gebeurtenissen, waarvan uw experiment er één is. Gij weet het, men kan enerzijds beweren dat er aan de kennis een grens moet zijn, anderzijds evengoed dat de kennis geen grenzen mag aanvaarden. Wie zulke dingen als eindeloosheid of bovennatuurlijkheid wil doorgronden en daartoe ook met voldoende verstand begaafd is, mag zich niet laten weerhouden door het begrip grens. Dit is theorie. De practicus, die de spanne van zijn bestaan overziet en van een bepaalde tijd zaad, groei, vrucht wenst te aanschouwen, stelt zich tevreden met een maat van kennis, een maat van werk, hetzij groot, hetzij klein. Heb ik u begrepen, mijnheren?

Wij zijn praktisch, als u het zo noemen wil, mijnheer Duimelot.

Laat ik u dan zeggen dat ik het niet aardig van u vind, dat gij aan de kwallen en de infusiebeestjes de mogelijkheid ontzegt om te leren praten en met de breipen om te gaan. Het is maar een gevoel, misschien sentimenteel. Dat is ook de hoop die ik op de

toekomst heb gevestigd. Ik heb de hoop dat mettertijd alle creaturen, niet alleen de gorilla's en de nijlpaarden, ook de lieveheershaantjes en de kapelletjes leren zingen en gedichten maken. Wat een paradijs doet zich voor ons open! Heel de aarde een lofzang zingend met miljoenen sopranen en tenoren, alten, baritons en bassen, wie weet hoeveel meer schakering van stemgeluid.

Het verbaast ons, zeide een der heren, zulke grote gedachten uit zo'n kleine mond te horen.

Ik doe mijn best de mond klein te houden. Groot en klein? vroeg Duimelot, ik heb daar zo lang over gedacht dat ik er niets meer van weet, behalve dat het woorden zijn. Laat ik op mijn beurt u iets vertellen, over Klein Duimpje, iets dat gij van uw kindermeisjes misschien niet gehoord hebt. Hoe oud Klein Duimpje is zou de knapste niet kunnen zeggen, mogelijk was hij er al voor de wereld. Iemand, die zo oud is, moet begrijpelijkerwijs een geschiedenis hebben waar geen boek groot genoeg voor is, ik weet er dan ook maar een heel klein gedeelte van.

Nadat de aarde uit de baaierd was voortgekomen, in de eeuwen toen er niets dan water bestond, was Klein Duimpje natuurlijk een zeeman. Dus had hij ook een schip, laat ons zeggen van zeewier gevlochten. Een ieder die bestaat, heeft een taak, hetzij dit, hetzij dat. En zo had Klein Duimpje tot taak de zee te meten. Men zou van zo'n schrander knaapje verwacht hebben dat hij het op zo'n schrandere wijze deed. Hij nam een stokje, dat zijn hand omvatten kon, stak het in de zee, hief het op en liet dan de droppel, die eraan hing, weer vallen in de zee. En zo deed hij al de tijd voor de aarde uit de wateren verrees. Hij dacht: De zee is groot, maar eens is zij klein geweest, want al wat groot is, is klein begonnen. De droppel is het begin. Ken ik de droppel, dan ken ik ook de grootheid van de zee. Wie rekenen geleerd heeft zal misschien zeggen dat hij zich vergissen moest en dat hij dikwijls dezelfde droppel opnam. Maar Duimpje telde niet, hij mat en deed dat zoals iemand van zijn postuur doen kon. Zo groot de droppel is, dacht hij, zo groot is de zee. Alweer zal de rekenaar misschien zeggen dat de zee groot geworden was terwijl de droppel klein bleef. Of Duimpje gelijk had weet ik niet, toen hij dacht: De zee is groot geworden door klein te worden. Want ik heb gehoord dat Brahma een andere manier had om de oceaan te meten. Hij voer op een lotusblad met de ogen toe en liet de gedachte stilstaan.

Gij hebt wel gehoord dat Klein Duimpje later ook tot taak kreeg de sterren te lezen omdat Uranus eens meer wilde weten dan dat hij ze aan de hemel had gezet. Duimpje was daarvoor het best geschikt omdat hij het nietigste sterretje niet over het hoofd zag, zoals de mensen die zelfs planeten vlakbij niet onderscheiden konden. Toen hij antwoord bracht zeide hij: Op de kleinste ster staat zus en zo geschreven, op de grootste zus en zo, alles eender want de grote wordt klein en de kleine wordt groot. Dit antwoord mishaagde Uranus, die zelf zeer groot meende te zijn, hij werd woedend en dreigde Duimpje te verslinden. Duimpje antwoordde: Het geeft u niets, er komt een dag dat ik u kan verslinden.

Natuurlijk groeide hij zoals alles groeit. De heren weten beter dan ik dat de hoogste boom eens een zaadje was dat men op de hand kon houden. In die oeroude tijden, waarvan ons zo weinig bekend is, moet hij heel klein geweest zijn, want in de periode, toen wij weer van hem hoorden, was hij nog maar een duim lang, zoals het lied ons duidelijk mededeelt: dan ik dat de hoogste boom eens een zaadje was dat men op de hand kon houden. In die oeroude tijden, waarvan ons zo weinig bekend is, moet hij heel klein geweest zijn, want in de periode, toen wij weer van hem hoorden, was hij nog maar een duim lang, zoals het lied ons duidelijk mededeelt:

In Arthur's court Tom Thumb did live A man of mickle might,

The best of all the Table Round And eke a doughty knight, His stature but an inch in height.

Gij hoort het: een geduchte ridder wordt hij hier genoemd, de beste van allen aan de tafelronde. Dat wil wat zeggen, beter dan Gawan, beter dan Lancelot. Denkt gij dat de koning geen goede reden had om hem tot het genootschap van de tafelronde toe te laten? Hij was een der drie raadsheren en dikwijls gaven zijn woorden de koning groter overwinning dan de zwaarden van de andere ridders. Bijvoorbeeld noem ik u de strijd met de Halve Man. Dikwijls ontmoette de koning dit griezelig monster in het bos. Eerst verscheen het hem als een dartel jongetje dat zich over de krullen liet strelen, maar zodra hij merkte dat de koning behagen in hem schepte, veranderde hij in de afschuwelijke gestalte van een halve man, die hem tartte: Ik ben de Gewoonte, vecht met mij als gij kunt. En altijd ontweek de koning hem en steeds groeide de verschijning van een klein jongetje tot een groter en groter monster. De koning wist niet hoe hij zich van

hem bevrijden moest en vroeg Klein Duimpje raad. Hij zeide: De strijd tegen een monster is groot en kost bloed, de strijd tegen een jongetje valt u licht. Doe grote dingen wanneer ze nog klein zijn. En lange tijd werd de koning niet door die halve man gekweld omdat hij hem dadelijk verjoeg, tot hij later, toen hij zwak van zin werd, de raad van Klein Duimpje vergat. Toen werd hij klein, nog kleiner dan zijn raadsheer.

Ik zou nog veel meer kunnen vertellen van dat doorluchte ventje, maar ik vrees dat gij er weinig uit zoudt leren, want gij zijt wijzer dan hij, die tegenwoordig maar de guit speelt in de kinderkamer, veel wijzer dan zijn naamgenoot Duimelot, die zijn behagen zoekt in verzinsels. Wat gij voor de gorilla hebt gedaan, mijnheren, is een daad. Voorlopig een geringe daad, gij zult het erkennen, want als het spreken en het werken tot die ene gorilla beperkt bleven, zou uw moeite spoedig vergeten zijn. Maar ik heb een goede hoop dat uw daad zal groeien en dat binnenkort alle gorilla's kunnen spreken en werken. Dan, wanneer de wereld vol is van een nieuw geslacht, zal men u eren omdat gij gedaan hebt volgens de woorden van Klein Duimpje, een grote daad toen zij nog klein was. Misschien gedenkt de nakomeling ook hem. Tegenwoordig zien weinig mensen hem want hij is maar klein. Wij zijn het erover eens dat dit ook het beste voor hem is.

De Kampioenen

Toen onlangs de onvergelijkelijke Mr. Jay op zijn doorreis enige uren hier te lande vertoefde, deelde hij zijn vrienden een van zijn nieuwste plannen mede. Al mag het buitensporig schijnen, misschien zelfs ongelooflijk, zoals alles wat van hem afkomstig is, men zal er eerlang meer van horen, want wie hem kent weet, dat Mr. Jay al wat er in zijn brein ontstaat steeds ook verwezenlijkt. Reeds in zijn jonge jaren heeft men hem een man genoemd die een paar eeuwen te vroeg geboren is en dit als lof bedoeld. Toch zijn er nog altijd mensen, die hem niet naar zijn waarde schatten en slechts een fantast in hem zien, een soort afstammeling van baron Münchhausen. Een fantast is hij, dat geeft hij zelf toe, het oog dat hem tot de verbeelding is geschonken ontwaart diepten, hoogten, ruimten, die de gewone man altijd verborgen zullen blijven. Een zijner talrijke vrienden heeft hij eens toevertrouwd, dat hij niet slaapt, maar des nachts in halfwakende toestand in verbijsterende vergezichten staart. Daar nu deze

hallucinaire gave bij hem verenigd is met een fenomenaal vormingsvermogen, was hij al vroeg in staat ontwerpen uit te voeren, die door hun vermetelheid hem

rangschikken bij de grootsten van alle tijden. Men kan betwijfelen of hij zijn gaven niet op heilzamer wijze ten bate der mensheid had kunnen aanwenden, want er kan niet ontkend worden, dat zijn fantastische scheppingen niets hebben voortgebracht dat hoger staat dan een bewonderenswaardig spel, een verlustiging van een ogenblik. Wie zulke aanmerking maakt vergeet echter dat men iedere arbeid, hetzij tot nut, hetzij tot vermaak, niet alleen naar het wezen moet beoordelen, maar ook naar de hoedanigheid. Een groot speler kan meer zijn voor de beschaving dan een middelmatig ambachtsman. Het is waar dat een groot speler, zijn gave gebruikend voor een ambacht, wellicht nog groter kan zijn, maar zeker is dat niet en in elk geval blijft deze veronderstelling binnen het gebied der speculatie.

Met hoeveel ondernemingen heeft Mr. Jay in minstens twee werelddelen nu al minstens twee geslachten verbaasd en in

vervoering gebracht. Vele daarvan zijn weer vergeten, maar gaat het zo niet met menig ander groots gewrocht? Wie weet nog de zeven wonderen te noemen? Keizerrijken, beschavingen zijn gevallen en zouden de speelse voortbrengselen van een gewoon burger minder vergankelijk zijn? Er zullen heden nog maar weinig mensen zijn die kunnen spreken van het tienduizendhoofdig zangkoor dat Mr. Jay, ten koste van veel geld en onnoemelijke inspanning, te zamen bracht, oefende, wie weet hoe lang, en leidde om ter gelegenheid van zijn huwelijk met de eerste Mrs. Jay, die zeer muzikaal heette te zijn, deze dame met het bruidslied te huldigen. Hier bleek, gelijk bij alles wat hij ondernam, zijn voorliefde voor superlatieve getallen en volumina, die hij op meesterlijke wijze wist te kneden en hanteren naar zijn fantasie. Een koen inzicht, een vorstelijke hand, een onovertrefbaar talent van organisatie en een toewijding tot het uiterste hebben hem in staat gesteld dingen te verrichten die verre buiten het gewone gaan en mag dan bijna alles wat hij voortbracht gelijk de droom van een seconde tot lucht zijn wedergekeerd, het heeft toch eenmaal werkelijk bestaan.

In de zaal van het Grand Empire, waar hij ons onthaalde op zijn ongeëvenaarde havannasigaren, vertelde hij van het nieuwe plan, soms stilstaande met de vuisten op de tafel, maar meestal van de een naar de ander lopende, omdat hij altijd tot beweging wordt gedreven en zonder klassieke gebaren niet spreken kan.

Jullie weten verbazend goed, zeide hij, dat ik noch het voordeel nastreef, noch de roem, omdat ik wat rijkdom betreft naar niemand hoef op te zien en de naam Jeremiah Jay een universele klank heeft. Als de geest op mij daalt en mij de eindeloze vergezichten openbaart, kan ik het niet laten grote dingen te doen. Ik kan het niet helpen dat ik zie in afmetingen onnoemelijke malen groter dan de afmetingen die de nuchterlingen zien, ik kan het niet helpen, dat ik doe op veel groter schaal dan ik zie. Nu moeten jullie horen van het nieuwe Kampioenen Plan.

Op een nacht van augustus, toen ik mij buitengewoon neerslachtig voelde na de algemeen bekende successen, herinnerde ik mij plotseling dat ik op mijn zestiende jaar een razend liefhebber van de sport ben geweest. Toentertijde stond de sport nog in haar kinderschoenen. De kinderen knikkerden, de halfwas jongens roeiden wat of speelden cricket op de zomerdag, maar voor ernstige mensen bestond er niet anders dan de jacht en het

biljart. Wel hadden wij whist, triktrak, domino, dobbelstenen, maar dergelijk spel gold niet als sport, en het schaakspel had nog niet die ontzagwekkende ontwikkeling bereikt, die het recht geeft op de naam van denksport, evenmin als het hengelen, dat heden een geduldsport mag heten. Wij, jongelui die naar het einde der horizonnen dorstten, hadden meer nodig dan kleinwild schieten en ballen stoten. De natuurdrift joeg ons voort naar woeste avonturen, waar men met het leven speelt. En zo, alleen om aan die drift te voldoen, meldde ik mij aan als factotum bij Pawnee Bill, de eerste die van het circus een vertoning in grootse stijl maakte, met tachtig olifanten, om maar wat te noemen. Pawnee stelde ongehoorde eisen. Ik hoef daar niet over te praten, jullie grootvaders wisten al, dat er bij Pawnee alleen kampioenen optraden en daarvan was Jeremy Jay er een, die gedurende de hele voorstelling, zes uur lang, iedere uitdager in het snelroken versloeg. Mijn gemiddeld record was zestig sigaren per voorstelling, niet bijzonder, maar ik was beginneling. Ik heb er ook andere dingen vertoond bij Pawnee, ik heb ponjaarden geslingerd in hele en halve cirkels, dat de mensen ervan duizelden en flauwvielen; ik heb als slangemens gekronkeld te midden van dichte zwermen ratelslangen, ja, ik vond daar mijn school voor de grote dingen. Ook de vélocipède heb ik er gereden, toen nog een noviteit, de monocycle, tien voet hoog, waarmee ik een snelheid bereikte die nog niet overtroffen is. En dit, jongeheren, de zucht naar het onovertrefbare, is mij in het bloed blijven branden.

Toen ik nu ontwaakte uit herinneringen aan mijn jeugd, schouwde ik eens rond naar wat men heden ten dage in de sport presteert. Er is veel bewonderenswaardigs, dat geef ik toe. Maar als wij de uitvindingen der laatste decennia in aanmerking nemen, de reuzensprongen van de techniek, die het onmogelijk maken iets te verbeteren aan de vélocipède, aan de rolschaats, aan de voetbal zowel wat leder betreft als spelregels die erbij horen, dan moeten wij, met alle respect voor de uitblinkende figuren, sterren en azen, toegeven dat men nog lang niet het toppunt van de denkbare prestaties heeft bestegen. Zes dagen op twee wielen, dat mag nog veel beter worden. Drie etmalen dansen, dat klinkt wel fascinerend, maar als je het