• No results found

De grootmoedige bazaarman

Er werd van meester Kadoe gezegd dat hij als kind al iets bijzonders had, maar niemand wist wat dat eigenlijk was, want toen al was hij zo stil en zo in zichzelf gekeerd dat men hem niet opmerkte. Ook zijn ouders letten weinig op hem, een tevreden jongen die vlijtig leerde en altijd bezig was. Kadoe zal een jaar of tien geweest zijn toen op een dag de grote staande klok niet meer lopen wilde. Zijn vader zeide dat hij de klokkenmaker zou ontbieden en toen hij in de avond thuiskwam tikte de klok weer gewoon. De jongen had haar opengemaakt, onderzocht, gereinigd en hersteld, maar hij had er geen woord over gezegd. De ouders waren niet eens verbaasd, de vader zeide alleen maar: Goed zo, en de moeder noemde nog enige dingen die gemaakt moesten worden. Nu eerst zagen zij dat Kadoe altijd met werktuigen rondging, sloten en scharnieren losschroefde en weer bevestigde, deuren rechtzette, kasten politoerde, zodat alles aan huis en meubelen netjes glom. Nooit vroeg hij wat er gedaan moest worden, alles deed hij zwijgend, ongemerkt. Op zijn vijftiende jaar was Kadoe een bekwaam ambachtsman die degelijk omging met houten en metalen en alleen geleerd had door de drang te onderzoeken, te herstellen en te maken. In deze tijd voldeed het hem niet meer huisraad op te lappen of slechts nuttige dingen voort te brengen, hij wenste ze ook bevallig en hij begon allerlei voorwerpen te maken die door kleur en vorm de verwanten en de buren behaagden. Een oom was zo bekoord door een inktkoker van ebbehout dat de jongen hem die aanbood. Een neef vond dit heel aardig en vroeg er ook zo een voor hem te maken en een andere oom bestelde er zelfs twee, waarvoor hij de kosten vergoeden wilde. Toen Kadoe acht inktkokers had vervaardigd en uitgedeeld, zonder loon of vergoeding te vragen, maakte hij twintig koperen lampjes, alle verschillend, maar alle zo fraai dat zij zeer in de smaak vielen. Andere burgers, die ze bij vrienden hadden gezien en zich verbaasd hadden dat die dingen zo weinig kostten, kwamen ook zulke lampjes bestellen. Maar Kadoe had nu zijn zin gezet op andere voorwerpen

en bovendien, hij was nu een jonge man met grote plannen, hij wilde een ruime werkplaats bouwen.

De meester-metselaar, de meester-timmerman was Kadoe zelf, zonder hulp van andere handen. Alleen om de bouwstoffen te kopen hielp zijn vader hem met penningen, maar niet veel want de man was niet rijk en Kadoe had weinig nodig, hij bakte zelf de stenen, hij zaagde zelf de planken. Daar hij nu genoeg verstand had van hout en steen om te beseffen dat hij zich niet haasten moest, duurde het drie jaar voor hij gereed was. In die tijd begon zijn geluk. Omgang met mensen had hij niet nodig omdat hij vervuld was van de arbeid zijner handen en de vormen die daar uitkwamen. Er is door nuchtere beschouwers weleens beweerd dat de eerste

levensdriften op voeding en voortplanting gericht zijn en als dit een regel mag heten was Kadoe een der uitzonderingen daarop. Alles wat een jonkman kan bekoren liet hem onverschillig, fraaie klederen, lustig gezelschap, wijn en taart en mooie meisjes, zelfs het nodige brood vergat hij soms. Eén enkele begeerte had hij en dat was met de handen voort te brengen wat hij in de verbeelding zag. En dat was veel, zeer veel. Alle voorwerpen die men bedenken kan wilde hij maken, voorwerpen voor het gebruik, voor de tooi, voor het spel, voorwerpen waarvan hij zelf niet wist hoe ze konden dienen. Alles, groot of klein, licht of zwaar, wilde hij deugdelijk maken, van de beste stoffen, juist van maat, en met geen enkel werkstuk had hij vrede als het niet tevens edel of sierlijk was gevormd. Het voortbrengen was zijn vreugde, het streven daartoe zijn enige gedachte.

Als echter de mensen van meester Kadoe zeiden dat hij een bijzonder man was bedoelden zij niet deze bezetenheid, maar een andere eigenschap die men even zelden ziet. Van het ogenblik dat een voorwerp voltooid voor hem stond stelde hij weinig belang in het verder lot ervan. Hij zette het op een goede plaats, hij stofte het af wanneer hij er toevallig langskwam, maar enig gevoel had hij er niet meer voor en soms was het hem vreemd alsof een ander het had gevormd. Hij had geen ijdelheid die erdoor gestreeld kon worden, noch zucht om er voordeel van te trekken. Wanneer de bezoekers hun mening uitspraken, meestal bewonderend, over een fraaie kan van koper, een hechte tafel van palissander of een kunstig gesneden camee, knikte hij wel uit beleefdheid, maar de onverschilligheid was hem aan te zien. En wanneer iemand naar de prijs vroeg trok hij bevreemd de

brauwen op en noemde een bedrag dat hem inviel. Hoewel het meestal buitensporig laag was, soms zo laag dat men hem verzocht het nog eens te zeggen, kwam het toch voor dat een vrekkige koper er nog op afdong. Dan keek Kadoe die gewoonlijk op zijn bezoekers geen acht sloeg, de man eens aan en hij deed één van beide, hij zette het voorwerp zwijgend op zijn plaats of hij gaf het als geschenk. In het een en het ander geval verzocht hij de klant hem verder niet van zijn werk te houden.

Het is te begrijpen dat meester Kadoe in de stad de naam kreeg van zonderling. Wie gulheid van hem had ondervonden noemde hem sympathiek, wie door hem met onverschilligheid was bejegend noemde hem ongemanierd. In twee opzichten stemden aller meningen overeen: niemand die zijn bekwaamheid niet erkende en tevens lachte over zijn onnozelheid. Zeker was er geen bekwamer ambachtsman dan hij, maar ook geen onhandiger koopman, want van waarde bleek meester Kadoe geen verstand te hebben en hij, die allang tot de welgestelden had kunnen behoren als hij op zijn voordeel had gepast, moest iedere week van een schuldeiser onvriendelijke woorden horen. De bakker kon hij niet met geld betalen, maar nu eens met een boekenkast, dan weer met een armband door die man bewonderd. En dit gaf last, want die bakker, evenals trouwens anderen die hem waren leverden, wilde niet te veel betaling, maar evenmin te weinig, en daar hij van het aangeboden voorwerp de prijs niet wist was het slot dat hij te veel aanvaardde, hetgeen toch enigszins op het geweten drukte.

Het zonderlinge van Kadoes karakter was hierin gelegen dat hij, van wie immers niemand kon zeggen dat hij een domme man was, niet het minste begrip van waarde had, althans niet van de waarde die met cijfers wordt gemeten.

Dit bleek duidelijk omtrent het midden van zijn leven toen hij geen tijd meer voor de klanten had en ze ongeduldig wegzond. Zo zeer was hij door de arbeidsdrift bezeten dat hij in menigte voorwerpen van onverwachte verscheidenheid vervaardigde en er zelf de tel van kwijtraakte, zodat hij in de namiddag niet meer wist wat hij in de morgen had voltooid. Binnen een jaar geleek de werkplaats een pakhuis met de sokkels, de schrappen en de uitstalkasten, van de vloer tot de zoldering, beladen en volgestuwd met voorwerpen, groot en klein, zoveel men kan bedenken. Er waren meubelen van gewoon en van zeldzaam materiaal,

porselein, glas en aardewerk, handtassen, wandelstokken en paraplu's, borstbeelden van ivoor en van brons, spiegels, speelgoed en wandtapijten, sieraden van edelsteen en zilveren snuisterijen, meer dan er te vinden is in een oosterse bazaar. Het scheen of Kadoe een razernij had voor materiaal, zodat hij alles beproefde en er ook dadelijk goed werk uit vormde, houten en metalen, glas en leem, gesteenten, schildpad en paarlmoer. Wie iets zocht dat in geen winkel in geen enkele stad te krijgen was, ging naar meester Kadoe, snuffelde in zijn werkplaats en vond het, mooier, degelijker dan hij zich had voorgesteld.

Maar dan kwam de moeilijkheid van de handel, want Kadoe wist niet van prijzen en toonde bovendien dikwijls een onverwachte gril. Een burgemeester had eens tevergeefs gezocht naar een ketting met een buitengewoon juweel eraan en vond er bij hem in een kastje tien. Toen hij naar de prijs vroeg antwoordde Kadoe dat hij er geen een verkopen wilde en gaf daarvoor geen reden. Een dag daarna kwam er een student en kreeg, hoewel hij niet eens een ketting nodig had, er een cadeau, maar een pijpje waar hij zijn zin op had gezet, werd hem geweigerd. Ten eerste dan vond men Kadoe een rare man omdat hij nu eens iets niet verkopen wilde, dan weer om niet gaf, zonder op de rang van zijn klant te letten. Maar ten tweede en voornamelijk noemde men hem raar omdat hij, wanneer hij toestemde in een koop, een ongehoorde prijs vroeg, een enkele keer verbazend hoog, meestal ongelooflijk laag. Waarom? vroegen de mensen zich af, weet de onnozele hals dan niet wat de dingen waard zijn? Het is zonde van al zijn arbeid dat hij er niet eens het verdiende profijt van trekt. En terwijl toch, dat moet erkend worden, alles wat hij maakt van de beste kwaliteit is, keurig en chic. Hij is een verdienstelijk man, aan wie vele burgers groot voordeel te danken hebben, maar als het zijn belang betreft is hij onverstandig.

En toen zijn baard al wit was werd meester Kadoe nog zonderlinger dan ooit. Zijn werkplaats, nu algemeen De Bazaar genoemd wegens de verscheidenheid der waren, was propvol, zo vol dat hij geen ruimte had om zijn werk te doen. Hij wist er geen weg in en dikwijls kon hij iemand een voorwerp niet verschaffen omdat het onder de stapels niet te vinden was. Soms zat hij met de hand aan het hoofd en keek de boel aan van boven naar beneden. Wat hij dacht is niet te zeggen, ofschoon men vermoeden mag dat hij zich vragen stelde omtrent de vruchten van

zijn arbeid. En op een morgen zag men voor een der ramen een bord waarop in sierlijke letters te lezen was: Opruiming, te koop of te geef al naar het u behaagt.

De eerste voorbijgangers begrepen dit opschrift niet, maar voor de middag was er zulk gedrang voor de bazaar dat er agenten moesten komen opdat de mensen ordelijk binnen konden gaan, ieder op zijn beurt. Door een andere deur kwamen zij weer buiten, ieder met een voorwerp dat hij zich had aangeschaft, allen met schitterende ogen. Men zegt dat sommigen inderdaad met geld betaald hadden, ofschoon meester Kadoe niet eens een prijs wist, zij hadden het al te gek gevonden te nemen zonder te geven. Het merendeel echter had terecht begrepen dat de man liever gaf dan verkocht en de gave ook aanvaard.

Toen men nu alles had weggehaald begon Kadoe opnieuw te werken, weer even rusteloos, binnenkort was de bazaar weer boordevol met zijn voortbrengselen, degelijker, mooier dan ooit. In de eerste tijd werd hij niet gestoord door klanten en dat kwam omdat menigeen in de stad zeide dat zijn waren toch minder goed waren dan men vroeger had gemeend. Hoe kan dat ook anders, zeiden sommigen, van een man die niet eens weet wat iets kosten moet? Grootmoedig is hij zeker, met al dat weggeven, maar onverstandig. En goederen zonder prijs mogen dienen voor de mindere stand, maar niet voor mensen die eisen stellen.

En sommigen zeiden dit en sommigen zeiden dat. Maar toen op een dag meester Kadoe weer het bord voor het raam hing kwam er weer een menigte om uit te zoeken wat hij voor hun gading had.