• No results found

De ongekende Drees

Willem Drees, Democraat door H.A. van Wijnen Uitgever: Van Holkema & Warendorff, f 29,50

Hans Smits

In het afgelopen jaar vond er een interessant twistgesprek plaats tussen twee bejaarde

socialisten die in de eerste naoorlogse jaren hun stempel drukten op de Partij van de Arbeid: Willem Drees sr. en Jaap Burger. De 98-jarige oud-premier en de 80-jarige oud-fractievoorzitter bleken het in 1984 niet eens over de vraag wie zich in 1958 door de KVP-leider Romme in de oppositie had laten drukken: de PvdA-ministers onder leiding van Drees of de PvdA-fractie onder leiding van Burger.

De kabinetsbreuk in december 1958 bleek achteraf een dramatisch gebeuren. Niet alleen kwam er een einde aan het premierschap van Drees (na tien jaar, vier maanden en zes dagen), maar bovendien hield de dertien jaar oude samenwerking tussen de PvdA en de KVP op te bestaan. Afgezien van het kortstondige kabinet-Cals (1965-1966) duurde het tot mei 1973, dus een kleine vijftien jaar, voordat er weer een levensvatbaar kabinet ontstond waarin de PvdA participeerde: het door Burger doorgedramde kabinet-Den Uyl.

In het vorig jaar verschenen boek Jaap Burger, een leven lang dwars (uitgeverij Bert Bakker) beschrijven Chris van Esterik en Joop van Tijn gedetailleerd hoe de breuk in het laatste kabinet-Drees (alleen de socialisten namen hun ontslag) was geforceerd door Romme, die een motie indiende waaraan de PvdA-minister Hofstra zijn lot verbond. Volgens Burger - hij hoorde dat pas later - hadden de KVP-ministers (Luns voorop) aangeboden om het kabinet te laten voortbestaan door middel van kamerontbinding. Waarom koos Drees niet voor deze mogelijkheid? In een interview met dr. G. Puchinger voor het boek Drees 90 heeft de oud-premier de schuld naar Burger geschoven. Die zou zich tegen kamerontbinding hebben verzet. Tegen Van Westerik en Van Tijn zei Burger iets geheel anders: ‘Zonder iemand te raadplegen wees Drees het aanbod van de KVP-ministers af en droeg zo in feite via het interim-kabinet-Beel de macht over aan Romme’.

Slimmigheid

Volgens Burger had Drees een slimmigheidje gebruikt in zijn formulering. Hij had gezegd: ‘Burger betoogde in die dagen echter namens de PvdA-fractie dat

kamerontbinding onjuist zou wezen.’ Burger beweert dat hij pas tegen

kamerontbinding was toen het rompkabinet-Beel al was aangetreden. Toen was er niets meer te redden.

In een interview dat Joop van den Berg vorig jaar had met Drees haalde deze weer herinneringen op aan de decemberdagen van 1958. Aan het slot van het interview (afgedrukt in Socialisme & Democratie van juli 1984) zei Drees: ‘Het is nog zo, meen ik: ik had het eigenlijk niet tot een crisis moeten laten komen in '58. Burger legde echter niet makkelijk bij en verscherpte kwesties eerder. Hij vond: dat wordt

ons te moeilijk, we moeten voorzichtig zijn. Toen heb ik de conclusie getrokken: laat ik uitscheiden. Ik was niet moe; ik was het moe.’

In S&D van november 1984 reageerde Burger op die uitspraak: ‘Als hij het in de hand had gehad die (crisis) te vermijden, had hij het zeker moeten doen - al zie ik niet hoe, zonder blijvend gezichts- en positieverlies.’ Volgens Burger wreekte zich het feit dat Drees zelfs onder kritieke omstandigheden geen contact zocht met de fractievoorzitter: ‘Dat paste zogenaamd niet.’

Drees diende Burger van repliek: Joop van den Berg tekende uit zijn mond op dat Drees zich had geconfronteerd aan de partijleiding, die vond dat de voor de breuk verantwoordelijke kamermeerderheid de zaak maar moest overnemen. Hij had zich niet vrij geacht om Burger te vertellen welk standpunt de KVP-ministers innamen. Drees was vooral het optreden van de KVP-fractie moe. Maar hij had niet zelf de kabinetskwestie gesteld. Het was Hofstra geweest die zijn politieke mandaat verbond aan de belastingvoorstellen, enerzijds bestookt door de KVP vanwege te hoge uitgaven en anderzijds door de PvdA en de vakbeweging vanwege bestedingsbeperking en belastingverhoging. Drees: ‘Ik had toen toch een beroep op Hofstra moeten doen en hem moeten raden niet de portefeuillekwestie te stellen. Ik vond echter Hofstra's standpunt begrijpelijk omdat hij volstrekt onredelijk was behandeld door de KVP-fractie. Ik meen dat ik toen ongelijk had gehad door dat advies achterwege te laten.’

Behoudend beeld

Dat twee belangrijke getuigen van de kabinetscrisis in 1958 het zo moeilijk hebben om de feitelijke gang van zaken te reconstrueren, bewijst hoe ontoereikend interviews kunnen zijn. John Jansen van Galen en Herman Vuijsje, die in 1980 een boek schreven over Drees (het door Sijthoff uitgegeven Drees, wethouder van Nederland) volgden de interview-methode. Zij spraken met de hoofdpersoon en met velen die met hem samenwerkten. Het boek bevestigde het behoudende beeld dat er van Drees is ontstaan, zeker nadat deze in 1971 bedankte als lid van de Partij van de Arbeid en in zijn publikaties steeds meer verwantschap vertoonde met DS '70, de partij waarvan zijn vrouw en zijn beide zoons lid werden.

Drees-biograaf Jansen van Galen interviewde onlangs voor het PvdA-blad Voorwaarts een andere Drees-biograaf, Harry van Wijnen, van wiens hand het boek Willem Drees, democraat is verschenen. Van Wijnen volgde een andere methode dan het interview. Hij ging te rade bij geschreven bronnen en bepaalde zich bovendien tot de vooroorlogse Drees. Uit dat boek komt een onbekende en ongekende Drees te voorschijn. Van Wijnen zei tegen Jansen van Galen: ‘De Drees van 1963 (toen hij als politicus in ruste van 77 jaar begon met schrijven H.S.) was een uitermate moderate man, verburgelijkt, zijn jeugd geheel ontgroeid. Hij schreef vanuit de normen die bij hem gevestigd waren tijdens dat lange premierschap en riep van zichzelf het beeld op als de man die altijd gematigd en bezadigd was geweest. Maar dat beeld staat op gespannen voet met zijn vooroorlogse artikelen en toespraken. Ik denk dat we hier te maken hebben met een bewuste schoonmaking van het geheugen, zoals je wel meer ziet bij politici die tot aanzien zijn gekomen als nationale vredestichter.’

Het boek van Van Wijnen over Drees gaat dan ook over een radicale romanticus, die een reeks van helden had door wie hij zich liet inspireren: Marx, Lassalle, Jaurès, Troelstra, Gorter, Henriëtte Roland Holst, Frank van der Goes, Henri Polak, Jan van

Zutphen. Hij was waarschijnlijk Dreyfusard (aanhanger van de Zola-beweging tegen het antisemitisme in Frankrijk) en zeker Multatuliaan. Hij nam het vol vuur op voor de muiters van De Zeven Provinciën (hoewel hij de muiterij een ontoelaatbare vorm van protest vond) en toonde zich een hartstochtelijk propagandist voor het Plan van de Arbeid waarmee de SDAP het democratisch moreel in de crisisjaren trachtte op te vijzelen.

Bevlogenheid

Elk hoofdstuk van Van Wijnen is een boeiend en goedgeschreven stukje geschiedenis waarin hij Drees plaatst. Soms, zoals in het hoofdstuk over Colijns democratie, figureert Drees zodanig in de marge dat je vergeet over wie het boek gaat. Dat geldt zeker niet voor het hoofdstuk waarin Van Wijnen duidelijk maakt dat Drees behoorde tot de eerste Nederlanders die het ware karakter van fascisme en nationaal-socialisme onderkenden. Hij had Mein Kampf gelezen en wist waartoe de opvattingen van Hitler zouden leiden. Drees was in die jaren wethouder voor Financiën in Den Haag, lid van de Tweede Kamer (vanaf 1933) en lid van het partijbestuur. Over zijn functioneren in de praktische politiek meldt Van Wijnens boek heel wat minder dan over zijn bevlogenheid voor bepaalde socialistische denkbeelden.

Alleen op pagina 98 schrijft Van Wijnen dat de antirevolutionaire minister van Binnenlandse Zaken, De Wilde, met wie Drees in het Haagse college van B en W had samengewerkt, de wens koesterde om Drees te benoemen tot de eerste

sociaaldemocratische burgemeester van een grote stad. Na de muiterij op De Zeven Provinciën werd de SDAP echter voor dat soort benoemingen in de ban gedaan. Maar deze anekdote bevestigt dat Drees in de politieke praktijk van alledag in de eerste plaats een bekwaam bestuurder was die makkelijk overweg kon met andersgezinden. Zo heeft men hem later leren kennen. De andere, onbekende en ongekende Drees, zal nooit in de geschiedenisboekjes komen, ondanks het warme pleidooi van Van Wijnen. Er zijn trouwens, zeker in de Partij van de Arbeid, veel meer politici die in hun jonge jaren romantische radicalen waren, maar daaraan nauwelijks herinnerd willen worden.

9

Lisa Alther