• No results found

Het Liber Amicorum voor Abraham Horodisch

Abraham Horodisch

De arte et libris Festschrift Erasmus 1934-1984 door 37 auteurs Uitgever: Erasmus Antiquariaat en Boekhandel Amsterdam, 469 p., f 273

Boudewijn Büch

De nestor van het Nederlandse boekenantiquariaat is zonder enige twijfel de in 1898

te Rusland geboren Abraham Horodisch. Hij behoort tot een klasse die bijna uitgestorven is: die van de erudiete geleerde die, noodgedwongen lijkt het, ook nog oude boeken verkoopt. Horodisch hoort thuis in de galerij van antiquaren als Fedor von Zobeltitz (gestorven 1934), Martin Breslauer (1940) en Abraham Rosenbach (‘De Napoleon van de veilingzaal’, gestorven in 1952).

Hij heeft deze verdienstelijke mannen direct of indirect allemaal gekend. Horodisch heeft zelfs het genoegen mogen smaken meer dan een jaar tegelijk met de grootste aller antiquaren, Bernard Quaritch (‘De koning van de antiquaren’, 1819-1899), geleefd te hebben. Horodisch maakt er in gesprekken nimmer een geheim van dat hij deze mannen bewondert. De nieuwe generatie antiquaren vindt hij eigenlijk maar praatjesmakers en dikdoeners. De in 1912 geboren Oostenrijks-Amerikaanse multimiljonair en antiquaar H.P. Kraus acht Horodisch ronduit een geldmagnaat en een ongeloofwaardig type. Over nog latere generaties heb ik de eigenaar van het hoofdstedelijke antiquariaat Erasmus eigenlijk nooit horen spreken. Hetgeen niet wil zeggen dat hij er niet in geïnteresseerd is. In al die jaren dat ik Horodisch ken, valt mij steeds opnieuw zijn ruime blik en veelzijdigheid op. Dan bedoel ik niet alleen zijn omvangrijke en zeer geleerde publikatiedrift maar ook, bij voorbeeld, zijn eigenzinnige visie op popmuziek of Alban Berg.

Dat hij op 8 januari een eredoctoraat aan de Universiteit van Amsterdam in ontvangst zal nemen, verheugt hem zeer. Vanaf die datum zal hij dr. (in de economie) dr. h.c. zijn. Beter laat dan nooit - zullen we maar denken. Hij die in de internationale boekenwereld reeds lang een begrip is en al meer dan een halve eeuw in Nederland woont en werkt, werd onder andere reeds door Ludwig Bielschowsky in zijn Der Büchersammler (Darmstadt 1972) opgevoerd als een belangrijk publicist op het gebied van het geïllustreerde boek en Fritz Homeyer schrijft over hem in Deutsche Juden als Bibliophilen und Antiquare (Tübingen 1963): ‘Dr. Horodisch verenigt in zich gaven die men zelden in één persoon aantreft: grote geleerdheid, een scherpe kijk, natuurlijke smaak en een heldere kritische zin.’

Wonderlijke verschijning

De middagen dat ik met Horodisch tot nu toe heb samengezeten op de bovenetage van zijn op Dickensiaanse wijze ingericht antiquariaat, beschouw ik tot de leerzaamste middagen van mijn leven. Zijn grote kennis en talent tot explicatie maken hem niet alleen tot een aangenaam mens maar vooral ook tot een wonderlijke verschijning. Ofschoon hij zestig jaar ouder is dan ik, heb ik nooit het idee gehad met een

overgrootvader te praten die in een ver verleden verzonken is. Toen ik kort geleden ontdekte dat hij buiten schrijver van geleerde stukken in de voortreffelijke vakbladen en zuivere journalistiek, als gepleegd in Elsevier en Het Parool, ook als letterkundige werkzaam is geweest, keek hij mij olijk aan en zei: ‘O, wiest oe dath niieth?’ Voordat ik zijn Legende van Rabbi Elia den Eenvoudige (Amsterdam/Antwerpen 1960, geïllustreerd door zijn vrouw en vertaald door Victor van Vriesland) had gekocht, wist ik dat inderdaad níét.

Horodisch is niet alleen een groot antiquaar, geleerde en collectioneur maar ook een voornaam ontdekker van talent. Het is niet de eerste keer dat hij zichzelf een liber amicorum bezorgt doch zijn onlangs verschenen De Arte et Libris, Festschrift Erasmus 1934-1984 (Amsterdam 1984) is een meesterwerk van kennis, speurzin en (handels-)typografie. Horodisch heeft deze omvangrijke bundel, 469 bladzijden op groot formaat, zelf uitgegeven en treedt tevens op als ‘Redaktie-Editor’. Uit eigen observatie weet ik dat hij de opmaak zelf in handen heeft gehad. Het notenapparaat staat onderaan elke pagina waar het hoort, soms in driekoloms. Dit is uitsluitend te danken aan de plak- en snijzin van de geleerde zèlf die ik af en toe bezig zag met de schaar en de lijmkwast. In werkelijkheid is hij meer dan een jaar, iedere avond tot twaalf uur, in de weer geweest deze feestbundel zijn gezicht te geven. De grootste verdienste van dit boek is Horodisch' keuze van de scribenten. Door zijn internationale contacten, vriendschappen en scherp inzicht heeft hij zesendertig auteurs weten samen te brengen die er werkelijk wezen mogen!

De schrijvers houden zich bezig met boekillustraties, teksten, schilderkunst, grafiek maar vooral, grosso modo, met Horodisch' favoriete genre: het geïllustreerde boek. Enkele artikelen zijn buitengewoon specialistisch, de meeste fascinerend en slechts één bepaald onbenullig. Is het toeval dat Christopher Wrights bijdrage ‘On the compiling of indexes’ het boek op één na sluit? Nee. Alfabetisch klopt het - hoewel het onbeduidende artikel in het register (foutief) zeven bladzijden lang lijkt te zijn; het telt slechts tweeëneenhalve pagina - maar ook weer helemaal niet. Het laatste artikel is een bijdrage van de feestvierder: Abraham Horodisch beschrijft er zijn ‘Fünfzig Jahre Buchhändler in Amsterdam.’

Handschriftencollecties

Met geen mogelijkheid kan ik een complex en divers boek als dit Festschrift uitvoerig toelichten. Ik kan de lezer slechts wijzen op het essay van Christiane

Berkvens-Stevelinck (een geleerde dame die mij reeds eerder opviel vanwege haar prachtige bijdragen in de Histoire de l'édition frangaise, 1982 e.v.), het artikel van C.M. Faas over de geschiedenis van de hoofdstedelijk-universitaire

handschriftencollecties, Hans A. Halbeys opstel over ‘Das Victorianische im Bilderbuch der Gegenwart’ en Walter A. Lietkes precieze ‘Toward a history of Dutch genre painting’.

De doctor en aanstaande eredoctor Abraham Horodisch heeft met deze bundel als typograaf een voortreffelijk werkstuk afgeleverd. Als talent-scout evenzeer. Als boekgeleerde heeft hij zijn zoveelste vaderland (Rusland, Duitsland, Nederland, Zwitserland, een beetje Amerika en uiteindelijk Nederland) een feestbundel

geschonken die zijn weerga nauwelijks kent. De internationale boekenwereld zal er ongetwijfeld over juichen. Ik meen dat een Nederlandse stem niet mag achterblijven. Dr. dr. h.c. Abraham Horodisch heeft aan zichzelf het juiste prijskaartje gehecht: boekenliefde en geleerdheid. Iets mooiers is er niet.

Geletterd? 4

In Geletterd? worden lezers uitgenodigd de drie hier afgedrukte citaten uit de Nederlandse literatuur te achterhalen: wie is de schrijver en uit welk boek? Uit de goede antwoorden wordt één winnaar gekozen die zich mag verheugen op een boekenbon van f 30, -. Inzendingen tot donderdag 3 januari opsturen naar: Geletterd? Vrij Nederland, Postbus 1254, 1000 BG Amsterdam. De oplossing staat in Geletterd? 5 van 12 januari. De citaten zijn gekozen door Diny Schouten.

1. En dan z'n haar. Dat was de barbier z'n schuld, de beroerde barbier, die lachte als hij om een kuifje vroeg, en knipte z'n kop glad, omdat z'n moeder nooit meer dan vijf centen mee wou geven? En wat zóú het nou voor moeite geweest zijn? 2. Daarom, om dat enigszins te bestrijden, door me bloot te geven aan regen en

wind, heb ik mijn haar steeds maar korter en korter laten knippen. Misschien was het ook wel uit een soort van dierlijk atavisme, want ik ging dolgraag naar de kapper toe, om hem vaak, en lang, en grondig aan mij bezig te voelen, zoals een hond die verzaligd kijkt omdat hij een streel over zijn kop ontvangt. 3. Ook de beide broers Willink waren aanwezig, kinderen van een geleerd echtpaar,

dat hen met kaalgeknipte hoofden liet lopen omdat ze van mening waren dat het uiterlijk van de mens niet wezenlijk is, de reinheid op deze wijze gemakkelijk te handhaven bleef en geen bruikbare tijd aan kammen behoefde te worden besteed. Het knippen verrichte hun moeder maandelijks met een eigen tondeuse, een belangrijke, geldelijke besparing.

1. Hildebrand (Nicolaas Beets), Camera Obscura 2. Herman Gorter, Mei

3. Gerrit Komrij, Verwoest Arcadië ((ook in: Alles onecht) Winnaar: M. Tize, Leiden

14