• No results found

Een jeugdroman van de dichter Philip Larkin

Meisje in de winter door Philip Larkin Vertaling: Jan Eijkelboom Uitgever: De Arbeiderspers, 261 p., f 37,50

Rob Schouten

Philip Larkin

DAVID LEVINE

Van Philip Larkin is bekend dat hij zich nooit buiten de grenzen van Engeland

begeeft of niet-Angelsaksische literatuur leest. Dit insulaire gedrag zal er mede de oorzaak van zijn dat zijn poëzie op ons zo'n buitengemeen Engelse indruk maakt, en nooit aan de literatuur van andere literaire grootmachten doet denken, niet aan continentale, niet aan Zuid- en ook niet aan Noordamerikaanse. Eigenlijk is er geen gedicht van zijn hand waarin de lezer zich niet vanzelf in Engeland of Ierland waant (op wat mij betreft één uitzondering na, ‘The Card-players’ dat een ongelikt, Oudhollands plattelandstafereeltje lijkt te geven).

Een van de grootste verrassingen die Larkins roman A girl in the winter, recentelijk door Jan Eijkelboom onder de titel Meisje in de winter vertaald, mij gaf was dan ook dat de hoofdpersoon geen Engelse is, maar vermoedelijk iemand van het continent. Vermoedelijk, want haar geboorteland komt niet ter sprake, ze bevindt zich bij Larkin als gast respectievelijk emigrée louter in Engeland. En dat is dan weer wél typerend; het lijkt of Larkin zich buitenlanders alleen voor kan stellen als bezoekers van zijn land zonder een noemenswaardige eigen achtergrond.

Meisje in de winter is een jeugdwerk van de schrijver, in 1947 geschreven tijdens een creatieve hausse waarin ook zijn eerste poëziebundel The North Ship (1945) en zijn eerste roman Jill (1946) ontstonden. Zo vlak na de oorlog was het dus nog lang niet duidelijk op welk genre Larkin zich zou gaan toeleggen en wie Meisje in de winter leest zal het zeer betreuren dat hij het proza er later kennelijk definitief aan gegeven heeft. Want het is een prachtig boek, zeer gevoelig en sophistica ted en van een poëtisch realisme, dat nog steeds werkzaam is.

Larkin zelf was niet zo tevreden over zijn proza. Hij beschouwde Jill en Meisje in de winter niet als volwaardige romans, maar als een soort prozagedichten. Meisje in de winter vond hij rijper dan zijn eerste boek, dat hij daarom in 1964 opnieuw

bewerkte (inkortte) en voorzag van een geestige inleiding over Oxford tijdens de oorlog.

Provinciale wijkbibliotheek

De structuur van Meisje in de winter is inderdaad niet om over naar huis te schrijven. Eigenlijk lopen er twee geschiedenissen nogal plomp langs elkaar heen maar de stijl en de observaties van de jonge Larkin, die dit boek op vijfentwintig jarige leeftijd schreef (vlak na zijn Oxford-periode) zijn zo treffend, scherp, mild, ontroerend en noem maar op dat dit gebrek mij pas bij het schrijven van deze recensie opviel.

Het is een boek van een dichter, en een boek dat zich voor een groot deel in en rond een bibliotheek afspeelt en voor een ander groot deel in Engeland op z'n meest idyllisch, het graafschap Kent. Hoofdpersoon is een jonge vrouw, Katherine, die uit het buitenland afkomstig, gedurende de oorlogsjaren als een soort algemeen assistente in een provinciale wijkbibliotheek werkzaam is. Larkin, toen net zelf bibliothecaris, gebruikt de ogen van deze Katherine om het Engelse middle-class leven te bekijken. Er gaat een mild-ironische en tegelijkertijd droefgeestige werking uit van haar omgeving, van de lijzen en lorresnorren die haar collega's zijn.

Nog niet, als in zijn latere jaren soms, toegevend aan zijn neiging tot

understatement, beschrijft Larkin op onspectaculaire maar zeer fijngevoelige wijze de betekenis van de onbeduidende taferelen en gebeurtenissen op een grauwe winterse dag voor de vreemdelinge, die al een paar jaar haar weg zoekt in een onbekende wereld, waarmee ze geen contact maakt.

In het morose bestaan van de middelmaat ondergaat zij haar ‘buitenlandse’ gevoelens van haat en liefde, die tenslotte op typisch Larkinse manier gedempt worden, ergens op het spanningsveld tussen afstand en betrokkenheid. Haat jegens de onbeschofte, koel-treiterende bibliotheekdictator Meneer Anstey die haar met ontslag dreigt, genegenheid voor het groezelige meisje-muisje Juffrouw Green, dat ze naar de tandarts begeleidt en met wie ze zowaar even menselijk contact lijkt te krijgen. Deze, op één dag plaatsgrijpende ‘gebeurtenissen’ omkaderen een lange middenepisode, waarin Katherines komst naar Engeland voorbereid wordt, een vakantie als jong meisje op uitnodiging van haar Engelse penvriend Robin.

Met vrijwel onpartijdige, en daardoor des te nauwkeuriger blik wordt het leven van de mistige werkelijkheid geobserveerd. Omdat de verhaalloop zo eenvoudig is, valt Larkins oog voor juiste details des te meer op. Bij hem heeft bijvoorbeeld het toevallig zien van ‘een bibliotheekboek met een breinaald als bladwijzer’, een speciaal effect. Het wordt niet nader toegelicht of uitgewerkt, er gaan geen sacrastische gevoelens overheen, maar het staat en ligt daar als een stilleven, dat alles opeens openbaart.

Getemperde beelden

Het mooiste zijn misschien wel de woorden en beelden die hij voor nauwelijks grijpbare emoties en karakters heeft. Zo schrijft hij over de merkwaardige

overgangsfase waarin Katherines psyche in Engeland is verkeerd: ‘Want de wereld leek zich een beetje verplaatst te hebben en haar onmiddellijkheid te zijn kwijtgeraakt, zoals een helder patroon verbleekt na vele wasbeurten. Het was als een schilderij

van een winterlandschap in neutrale kleuren, of een nocturne in veel grijzen van de rivieroever, maar toch minder mooi dan beide. Ze maakte zich ongerust, als iemand die fysiek kleurenblind begint te worden.’ Larkins taalgebruik zit ‘in de aderen’, maar neemt in die hoedanigheid nooit het karakter aan van een shot maar van een kleine tint-bevestigende toevoeging.

Ik kan het niet nalaten nog twee van zulke voorbeelden te geven. Die waarin hij een van Katherines ontmoetingen beschrijft als ‘een van die mensen die er verkeerd uitzien tot ze bijna vijftig zijn, wanneer hun excentrieke voorkomen in

overeenstemming is met het karikaturale naderen van de oude dag’, en een paar pagina's verder een over haar wijze van spreken over een oude zieke moeder: ‘Juffrouw Parbury sprak op een redelijke, iewat klaaglijke toon, alsof ze uitlegde waarom ze een huurachterstand had.’

Veel meer dan de geschiedenis van die dag op zichzelf, die einigt met de

onverwachte, nogal pijnlijke komst van haar oude penvriend Robin die haar min of meer overreed die nacht bij elkaar te blijven, is het niet aflatende kracht van

getemperde, juiste beelden, die Meisjes in de Winter ver uittilt boven het niveau van een alledaagse vertelling. En overigens is dat slot ook subliem in de onuitgesproken weergave van het slapengaan van twee ongelijke, elkaar feitelijk nauwelijks kennende mensen in oorlogstijd. De atmosfeer ervan doet sterk denken aan Larkins latere gedicht ‘Talking in bed’.

De hoekdelen van dit boek beschrijven het leven dat in zijn ‘nauwelijks-zijn’ een dramatische kracht krijgt, het middendeel is jonger en gaat over verwachtingen die niet ingelost worden en op het laatst onverwacht tóch nog, waarna ze abrupt eindigen.

Vierdaagse liefde

Katherine komt logeren bij de Fennels, de familie van haar papieren vriendje Robin. Een keurige, hartelijke familie die alles doet om haar verblijf zo aangenaam en natuurlijk mogelijk te maken. Robin blijkt een onderhoudende, attente gastheer te zijn, knap bovendien maar naar het zich laat aanzien totaal gespeend van de toch een beetje verwachte liefdevolle gevoelens voor Katherine. Heel anders is Jane, zijn oudere zuster, een kritische kattekop, die tot verbazing van de gast niet van haar zijde wijkt. Onder de tergend beleefde gezelligheid wordt Katherine, langzaam en zo organisch dat je het als lezer eigenlijk helemaal niet merkt maar als het ware meecreëert, verliefd op Robin. Totdat blijkt dat ze niet op zijn, maar op Janes instigatie is uitgenodigd; dan laat ze haar verliefdheid schieten, waarop Robin ineens wat begint te flirten alsof ‘hij het uiteinde van haar vierdaagse liefde had opgepakt’.

Deze vakantie-episode heeft ontegenzeggelijk iets van een roman voor oudere meisjes, maar is zo oneindig veel geschakeerder en poëtischer beschreven dat opnieuw het eigenlijke verhaal er niet meer toe lijkt te doen. Larkin verbeeldt hier in proza, wat hij later in poëzie zal doen: ‘een besef van vruchteloze volmaaktheid’. Om aan te geven hoe sterk de spanning van irritatie en onbegrip tussen al die mensen in zijn schijnbaar rimpelloze proza wordt opgewekt: toen ik op pagina 180 was beland, kon ik mijzelf haast niet bedwingen om vooruit te lezen naar een korte, inspringende alinea op de linkerpagina, waarvan ik voorvoelde dat het erin ging gebeuren. Dit bleek er te staan: ‘Plotseling pakte hij haar beet. Ze schrok en beet op haar tong.’ Banaal nietwaar? Krijgen ze elkaar toch nog op Lenie Saris-achtige wijze. Maar het triviale kon me niet schelen van deze simpele, roerende aangelegenheid, waarin het

onhandige de boventoon voert. Meisje in de winter is in de beschrijving van formele, preutse en geremde eigenschappen misschien een zeer Engels en in elk geval een zeer Larkins boek. Een roman waarin de winter de zomer omhelst maar de herfstige schemer van gevoelens intact blijft. Het is ook een wijs, ‘though sad’ werk dat uitspreekt hoe averechts en onverwant emoties van enkelingen op elkaar reageren, en dat een soort berustende eenzaamheid de beste oplossing voor het leven is. Poëtisch is het vervolgens omdat het vanuit één stemming, één grondhouding is geschreven, die de grove, prozaïsche compositie doet verbleken. Bovendien is het congeniaal vertaald (met een passende toegift in de vorm van u-jij-verhouding tussen Katherine en meisje Green die in het Engels zelf niet uitgedrukt kon worden). Het enige bezwaar zou kunnen zijn dat de figuur van Robin wat al te wijs is voor een zestienjarige jongen. Maar deze voorlijkheid is toch weer verklaarbaar als men de leeftijd van de schrijver van Meisje in de winter overweegt. Een meesterlijk jeugdwerk of een jeugdig meesterwerk.

14

Grondrechten