• No results found

Boeken over de oorlog uit het Oosten

Indische Nederlanders door Annemarie Cottaar en Wim Willems Uitgever: Moesson, f 25,

-Aan het einde van de middag door M. Jacob Uitgever: Nijgh en Van Ditmar, f 27,50

Vogelvrij Het leven buiten de kampen op Java 1942-1945 door M. Moscou-de Ruiter Uitgever Fibula-Van Dishoeck, f 26,50

Uitgerekend door C. van Heekeren Uitgever: Nijgh en Van Ditmar, f 32,

-Setengah Mati door Eliza Thomson Kind in een Jappenkamp Uitgever: Leopold, f 17,40

Tessel Pollmann

Kampen. Veertig jaar moet wel de incubatietijd zijn, want zoveel mensen die als

kind of volwassene in de kampen van de Japanners hebben gezeten willen nu hun verdriet openlijk kwijt. Sommigen wilden dat al eerder, maar toen was er geen gehoor en geen lezerspubliek voor. Nu wel. Het wordt steeds duidelijker dat we met het Japanse probleem nog lang niet klaar zijn: volwassenen van nu, die als kind in de kampen hebben gezeten, vertellen steeds vaker over hoe dat allemaal terugkomt, welk een invloed het heeft gehad op hun leven, hoe het ze heeft getekend. En ook hun kinderen - nu pubers en adolescenten - lijden soms mee. Eliza Thomson schreef in 1964 haar verhaal, en nu is het herdrukt. De titel: Setengah Mati: kind in een Jappenkamp. Setengah Mati betekent: halfdood. Hongeroedeem, infectie, ziekte, het gemis van de vader, voor meisjes bedreigende viriliteit van de Japanners en voor alles de hardheid die de norm wordt, daar gaat het over. Het is toch opmerkelijk als een vrouw in haar kinderherinneringen, een zin schrijft als: ‘De komst van een transport oude mannetjes betekende dat de toch al beperkte woonruimte nog krapper werd.’ In zo'n zin ligt opgesloten wat Jim Ballard kortgeleden tegen Vrij Nederland zei: Een kamp moet je je voorstellen als een slum, waarin iedereen schreeuwt, steelt, ruzie maakt, het weer bijlegt. In die termen gedacht is het vanzelfsprekend dat een kind leert denken en praten over ‘een transport oude mannetjes’, zoals ze zelf ook al in een eerdere fase van het boek had opgemerkt dat voor mede-kampbewoners ‘het bericht van onze komst beslist geen prettige verrassing (...) was geweest, want het betekende niet alleen minder ruimte, maar ook kleinere porties eten omdat de hoeveelheid voedsel niet evenredig toenam’. Geen wonder (het zou een wonder zijn als het anders was) dat een kind, dat alleen al van mede-Europese kant zoveel hardheid heeft gezien, daar een leven lang mee bezig blijft.

Grillig

Mevrouw M. Moscou-De Ruiter was een Indo-europese vrouw die met een joodse Belg was getrouwd. Haar man, vermoedelijk ook Indo-europeaan, moest naar het

kamp Kesilir dat voor de heropvoeding van Indo's was bestemd. Hij moest daar leren zich Aziaat te voelen, voor een Indo met joodse voorouders en een Belgisch paspoort geen geringe opgave.

Mevrouw Moscou bleef buiten het kamp; het Japanse beleid ten aanzien van de Indo-vrouwen was grillig: in de ene stad werden ze geïnterneerd, in de andere weer niet. Mevrouw Moscou woonde in Malang (Oost-Java), gaf er lessen in typen en handelscorrespondentie en verdiende goed haar geld. Tot de Japanners kwamen en haar school sloten. Wat volgt is een erbarmelijk leven van nergens-bij-horen: niet bij de nationalistische ‘inlanders’, die ze vaak veracht - niet alleen op politieke gronden, maar op raciale gronden die toen zo gewoon waren - en niet bij een andere groep. Gemarteld door de Japanners, zoon in het kamp en later bij de verschrikkelijke Birmaspoorweg, verpauperd maar altijd handel drijvend, ziek en vermoeid tobt ze de oorlog door.

Ze schreef er het boek Vogelvrij over, en het is een interessant en heel oprecht geschreven documentaire, die helaas niet voorzien is van een inleiding. Wat zijn Nederlandse uitgevers toch gemakzuchtig! Wie niet thuis is in deze zaken begrijpt een heleboel details niet omdat hij niet weet wat de speciale betekenis was van Kesilir, omdat nergens wordt vermeld dat mevrouw Moscou Indo-europees is. Meer

voorbeelden om aan te geven dat Vogelvrij niet zonder inleiding kan, zijn overbodig.

Over de term Indische Nederlander wordt onder deskundigen getwist. De een verstaat er mensen onder die wel Hollander van afkomst zijn, doch in Indië geboren, anderen gebruiken de term ook voor de zogeheten verindischte Nederlander die zich vele gebruiken en zegswijzen uit Indië eigen maakte; een derde groep reserveert het woord voor Indo-europeanen. Dat zijn mensen van gemengd Nederlands-Indonesische komaf, die zichzelf kortweg Indo's noemen. Over Indo's is in de Nederlandse literatuur buitengewoon neerbuigend, misprijzend en racistisch geschreven. Daar werd ook ‘wetenschappelijke’ ammunitie voor geleverd door geleerden van naam; de grote Steinmetz, grondlegger van de sociografie in Nederland, schreef over het verderfelijke van ‘rassenmenging’. Geen wonder dat allerlei mindere geesten net zo dachten.

Annemarie Cottaar en Wim Willems schreven een boekje: Indische Nederlanders, een onderzoek naar beeldvorming. Ze geven een kort overzicht van de geschiedenis van de Indo's in de kolonie, een theoretische verantwoording van hun

literatuursociologische studie en dan volgt het echte werk: hoe beschreven roman-, toneel- en andere schrijvers de Indo's? Welnu, Indo-meisjes zijn altijd sensueel, olijfkleurig, slank en lenig, met broze enkels en polsen, donker haar, indrukwekkende ogen (gazelle- dan wel amandel associaties oproepend) en mooie witte tanden, maar deugen doen ze niet. Bij de jongens kan de tint verschillen van pikzwart tot zeer blank - de mate van blankheid is in een racistische samenleving - en dat was de kolonie - ongelooflijk belangrijk. Maar ook zij deugen niet. Daum, Walraven, Beb Vuyk, Székely-Lulofs, Du Perron, Tjalie Robinson, A.G. van der Hoogte, Breton de Nijs, Fabricius en vele anderen passeren de revue. Waar de literatuurkeuze op is gebaseerd, is niet helemaal helder. Klaar is wel dat bijna alleen Tjalie Robinson deugt, omdat alleen hij de Indo als individu beschreef. Aldus de auteurs, die daarmee in een wel erg wijd openstaande kuil vallen. Immers: als generaliseren niet mag, kan

men überhaupt niet van een groep spreken, en is het beschrijven van een beeld van een groep zelfs niet meer toegestaan. Verbazingwekkend is niet dat mensen

generaliseren - we kunnen niet anders, we spreken allemaal van Amsterdammers, de Amerikanen of de Indonesiërs - maar verbazingwekkend is het dat er over Indo's altijd zo negatief gegeneraliseerd werd. Methodologisch geen vlekkeloze studie dus, deze afstudeerscriptie die nu in boekvorm te koop is. Toch een goede aanwinst: veel studie is er op dit terrein niet.

Wie het beeld van de Indo in de literatuur compleet wil maken, zal op den duur ook het andere beeld moeten geven: hoe dacht de Indo over de Nederlander? Rob Nieuwenhuys lichtte in zijn biografie in Vrij Nederland (In de serie ‘De dag dat ik geboren werd’) een tipje van de sluier op: zijn Indo-grootouders hoopten maar dat hun dochter niet met zo'n Hollander zou trouwen, want ze wisten wel hoe die waren: grote lijven, rode koppen, veel drinkend en sprekend in grove woorden. Een

generalisatie.

Laconieke kritiek

Schrijvers die een vak hebben - behalve het schrijven dan - hebben een andere toon dan de full-time prof-schrijver, vooral als ze hun roman situeren in de hun vertrouwde werkomgeving. Opgewondenheid heeft door de jarenlange ervaring op kantoor, school, ambassade of plantage plaats gemaakt voor opgewekt cynisme, laconieke kritiek en een redelijk realisme over wat er in de wereld te verbeteren valt. Niet over wat er verbeterd moet; als de schrijver daar geen

7