• No results found

De uitzonderlijke levenswandel van de estheet Harold Acton

Memoirs of an Aesthete door Harold Acton Uitgever: Hamish Hamilton, 416 p., f 33,10

Pieter Dorst

Toen ik onlangs Memoirs of an Aesthete van Harold Acton in de winkel zag liggen

bedacht ik me dat dit de gelegenheid was om uit de eerste hand te vernemen wat er van de tijdgenoot van Evelyn Waugh - die in publikaties over het Engeland van na de Eerste Wereldoorlog als veelbelovend werd omschreven, maar waarvan sindsdien niet zo veel meer werd vernomen - nou toch eigenlijk terecht was gekomen. In de biografieën over Evelyn Waugh of over de Sitwells bijvoorbeeld wordt hij naar voren gebracht als een van de eerste ‘modernen’ in het provinciaalse Oxford van na 1918. Een Oxford dat nog groggy was van de aderlating ondergaan in de modder van Noord-Frankrijk, waar de toenmalige intellectuele en culturele fine fleur als eerste ‘over the top’ ging. Het meest aangehaalde staaltje van Actons moderniteit is wel het per megafoon rondbazuinen van gedichten van T.S. Eliot, Edith Sitwell en, niet te vergeten, van zichzelf. Antony Blanche in Waugh's Brideshead Revisited declameert ook Eliot per megafoon en is dan ook ten dele op de persoon Acton gebaseerd. Een andere inspiratiebron voor Anthony Blanche was Brian Howard, die een van de grootste jeugdvrienden van Acton was.

De Memoirs of an Aesthete zijn oorspronkelijk in 1948 gepubliceerd en, waarschijnlijk als een ietwat verlate poging een graantje mee te pikken van het enthousiasme rond Brideshead Revisited, of misschien wel ter ere van de tachtigste verjaardag van de auteur, in 1984 opnieuw uitgegeven.

Rariteitenkabinet

Harold Mario Acton werd in 1904 in Italië te Florence geboren. Zijn vader was een kunstverzamelaar en amateurkunstschilder die afstamde van een Engelse familie welke al jaren in Napels woonde. Zijn moeder was een rijke Amerikaanse erfgename die zijn vader tijdens de Wereldtentoonstelling in 1893 te Chicago ontmoet had. Acton begint zijn autobiografie evenwel niet, zoals meestal te doen gebruikelijk, met zijn ouders en grootouders, maar met wat voor hem een van de belangrijkste invloeden in zijn leven was: zijn geboortehuis La Pietra te Florence. Na een aanhef waarin hij aankondigt het zwaard der schoonheid te omgorden teneinde ten strijde te trekken tegen de filistijnen, geeft hij allereerst een geschiedkundig en kunsthistorisch overzicht van het huis en zijn tuin. Zijn opvoeding is typisch Engels upper-class: hij heeft meer contact met zijn nannies dan met zijn ouders, die in het boek dan ook nauwelijks voorkomen. Bij deze Engelse opvoeding hoort natuurlijk ook de prepschool: de voorbereiding op Eton, of andere goed aangeschreven Public Schools, vanwaar je dan doorgeloodst werd naar Oxford of Cambridge. Niet zozeer vanwege het academisch niveau, maar meer vanwege het automatisch entree in ‘the old boy network’: het via-via-circuit. Al op prep-school uitte zich de estheet: met vrienden werd een rariteitenkabinet opgericht en een tijdschrift gepubliceerd (met in goudinkt

geschreven gedichten). Gedurende zijn schoolopleiding bracht hij zijn vakantie zoveel mogelijk door in Florence. Dit levert een aantal vermakelijke portretten op van vrienden en kennissen van zijn ouders, zoals van de dichter D'Annunzio, Reggie Turner, die nog aan het sterfbed van Oscar Wilde had gezeten en van nogal wat ‘Amerikaanse’, Italiaanse en Russische adel. Ook op Eton houdt Acton zich met kunst bezig. Samen met zijn vrienden zoals Robert Byron, de latere

reisboekenschrijver, Brian Howard, mede-estheet en de latere romancier Anthony Powell (een begiftigd stel schoolkameraden!) zat hij in ‘Eton's Art Society’. Tevens werd er weer een tijdschrift uitgegeven, en werd zijn eerste gedicht gepubliceerd. Eenmaal in Oxford wordt er nog een schepje bovenop gegooid. Leven als Kunst, Kunst als leven. Uit deze levenshouding kwamen voort: een tijdschrift (met Evelyn Waugh als illustrator), poetry readings (onder anderen door Gertrude Stein en Edith Sitwell), mode (Acton voerde de Oxford bags - broek met wijde pijpen - in), de Hypocrites Club (voornamelijk zuipen) en natuurlijk de Railway Club (in een afgehuurde trein werden tijdens de rit lezingen en discussies gehouden, maar er werd vooral lekker gegeten en gedronken). Studeren was bijzaak.

Harold Acton

Luie dilettant

Na Oxford leeft hij als dichter, onderhouden door zijn ouders in Londen en Parijs, toentertijd de intellectuele hoofdstad van de wereld. Hij publiceerde als hem dat lukte of als hem dat uitkwam, en bracht zijn tijd door converserend met vrienden en kennissen. Artikelen hoefde hij niet te schrijven want, ‘I was content to talk mine out to friends, who published them without acknowledgement’. Op aandrang evenwel van zijn vrienden, die hem als een luie dilettant begonnen te zien, publiceerde hij ook een roman. Acton geeft zelf toe dat het geen succes was.

Als de jaren dertig zijn aangebroken, verandert het boek van aard. Beschreef het tot nu toe het opgroeien van een kunstminnaar en dichter in de ‘Society’ van Florence, Oxford, Londen en Parijs, vanaf het inschepen naar Amerika in 1932 kunnen we spreken van een reisboek. Een genre dat ook beoefend werd door vrienden als Byron (Road to Oxiana) en Waugh (When the Going was Good).

Het uiteindelijke doel van de reis is China. Met dat land voelde hij van jongs af aan een bijna mystieke verwantschap; hij verwachtte er zijn levensvervulling te zullen vinden. Wat hij er vond was ‘happiness on earth’. Maar eerst bezocht hij de Verenigde Staten: ‘per non dormire”, the ancient motto of the Florentine Salimbeni seemed

applicable to New York’. Via Hawaii ging hij naar Japan, waar hij weinig goede woorden voor over heeft. Met zijn voorliefde voor alles wat Chinees is, had hij natuurlijk weinig op met de Japanners (‘dwarf-bandits’) die van de zwakte van China gebruik maken om er grote happen uit te nemen. Hij ziet Japan als een ouverture van China, maar dan een beetje te veel van het goede: te veel goede smaak. Als hij uiteindelijk via Korea en Mantsjoerije, die beide onder Japans bewind staan, in China aankomt, vergelijkt hij zichzelf met Gibbon als deze voor het eerst Rome bezoekt: ‘intoxicated’. Alvorens zich in Peking te vestigen - hij ging pas weer naar Europa toen ‘Hitler's war’ onafwendbaar bleek te zijn, in 1939 - reisde hij eerst nog wat in de omgeving. Ook Nederlands Oost-Indië werd daarbij aangedaan, waarbij hij zich vooral voor het dansen op Bali en wajang-wajang op Java interesseerde. En passant viel hem op hoe schoon Java was: de Hollanders hadden hen tenminste geleerd dat ‘cleanliness is next to godliness’. Maar ook haalt hij Louis Couperus aan als deze in de Stille kracht waarschuwt voor de Javaanse haat jegens de Hollanders.

Zijn leven in Peking speelde zich in tegenstelling tot dat van de andere Europeanen, die het liefst meteen weer terug zouden gaan en alleen maar onderling contact hadden, te midden van de Chinezen af. Hij gaf Engelse literatuur aan de universiteit van Peking, kreeg tekenles van een Chinese prins (ook daar verkeerde hij in de hoogste kringen). De andere Engelsen keken er met een schuin oog naar; in hun oordeel was Acton ‘gone native’. Deze argwaan jegens de Einzelgänger, die niet is zo als zij zijn, maakte het Acton, toen hij eenmaal terug was in Engeland, bijna onmogelijk om dienst te nemen.

Bon mots

Dit deel van Actons leven, van zijn geboorte tot de Tweede Wereldoorlog is niet het verslag van een leven vol met avontuur, ontberingen of zelfs successen, literair of anderszins. Het is ook niet een beschrijving van Actons diepste zieleroerselen: hoe hij over zijn ouders dacht moeten we tussen de regels doorlezen, over

liefdesverhoudingen wordt terloops meegedeeld dat hij zijn vroegere vriendinnen niet in verlegenheid wil brengen door ze bij name te noemen. Getrouwd is hij in ieder geval nooit. Wat we overhouden is een rijk geschreven boek vol met bonmots: over Engelse tuinen: ‘Feeling more of a bee than a human being,’ of over energieke Engelsen: ‘Nearly all the remarkable Englishmen of the last 50 year have a strong seasoning of Yankee blood.’ Een boek vol observaties uit de eerste hand van

gedenkwaardige culturele gebeurtenissen als de opvoering door de Sitwells van hun getoonzette gedicht ‘Façade’, of Diaghilevsballetten. Een boek vol met ontmoetingen met in cultureel opzicht belangrijke mensen als Berenson, de kunstcriticus, of Arthur Wailey, de Chinese vertaler.

De memoires betreffen de gedachten van een estheet: iemand die zich volgens Acton bezighoudt met het effect van universele eigenschappen als vorm, kleur en materiaal op de zintuigen, dus niet met de invloed van tijdelijke symbolen op het intellect, wat volgens Acton de andere mogelijkheid is om zich met kunst bezig te houden.

Het is een boek waar je voor kunt gaan zitten, en wat je nu niet eens in een adem uitleest: daarvoor is het mengsel te rijk.

Oxford, China en Italy

Writings in Honour of Sir Harold Acton geredigeerd door Edward Choney an Neil Ritchei

Uitgever: Thames and Hudson. 246 p. f 88,55 Peonies and Ponies

door Harold Acton

Uitgever: Oxford University Press, f 33,10 The Extraordinary Ambassadors

door Harold Acton

Uitgever: Thames and Hudson, f 25,65

8