• No results found

Onderzoek naar sturende processen en factoren

In document Preadvies mossen en korstmossen. (pagina 86-91)

10 Duin en kustlandschap

11 Aanbevelingen voor onderzoek

11.2 Onderzoek naar sturende processen en factoren

Onderzoek naar effecten van klimaatverandering en luchtverontreiniging op de vorming van voortplantingsorganen en sporenkapsels van mossen

Kennislacune

Van een betrekkelijk groot aantal tweehuizige mossoorten is de vorming van sporenkapsels in de loop van de 20e eeuw sterk teruggelopen. Ook zijn er aanwijzingen dat de vorming van voortplantingsorganen terugloopt. De oorzaak wordt gezocht in luchtverontreiniging, klimaatverandering en versnippering, maar gegevens om deze hypothesen te toetsen ontbreken.

Vraagstelling:

• Voor welke tweehuizige mossoorten is de vorming van sporenkapsels en/of gametangiën opvallend teruggelopen en welke ruimtelijke patronen doen zich hierbij voor (herbarium- en literatuuronderzoek)?

• Welke landschappelijke en abiotische factoren zijn van belang op plaatsen waar deze soorten wel sporenkapsels vormen?

• Hoe verloopt (voor geselecteerde soorten) de vorming van gametangiën langs gradiënten van (voormalige)luchtverontreiniging en klimaat in Nederland en referentiegebieden in het buitenland?

• Hoe zijn vrouwelijke en mannelijke populaties (klonen) op gebiedsniveau voor geselecteerde soorten ruimtelijk verspreid (bijv. voor de HR-soort Geel

schorpioenmos)?

• Welke condities induceren de vorming van gametangiën? Is dit experimenteel te toetsen?

Belang voor de beheerpraktijk

Spontane hervestiging van doelsoorten is een belangrijke beperkende factor bij natuurherstel en -ontwikkeling. Het is hierbij belangrijk te weten of dispersielimitatie kan worden opgeheven door maatregelen bij inrichting en planning van ingrepen, door te sturen op abiotische condities of dat vooralsnog ongunstige externe factoren beperkend blijven.

Relevante landschappen

Alle landschappen, in het bijzonder Droog zandlandschap (o.a. Dicranaceae) en Laagveenlandschap en Nat zandlandschap (‘bruinmossen’ en veenmossen).

Vergelijkend onderzoek naar de rol van Ca, Fe en P in relatie tot de biodiversiteit van de moslaag in basenrijke moerassen (Vechtplassen vs NW-Overijssel)

Kennislacune:

Er zijn opmerkelijke verschillen in ecologische kwaliteit tussen Noordwest-Overijssel en de grote laagveengebieden in West-Nederland. In Noordwest-Overijssel zijn verschillende schorpioenmossen nog betrekkelijk algemeen, inclusief de

Habitatrichtlijnsoort Geel Schorpioenmos. In West-Nederland zijn deze soorten echter zo goed als verdwenen. Orienterend onderzoek suggereert dat dit verschil te maken heeft met de beschikbaarheid van P, zeker zolang de N-depositie relatief hoog is. Het is echter niet duidelijk of dit een kwestie is van lagere P-belasting in Noordwest- Overijssel, of een andere biogeochemische regulatie door verschillen in kwel en aanvoer van ijzer, calcium en sulfaat. Verder lijken alle schorpioenmossen

karakteristiek voor relatief P-arme condities, maar er zijn mogelijk verschillen in de mechanismen voor P-fixatie. De prioritaire soort Groen Schorpioenmos lijkt voor te komen in relatief ijzerrijke standplaatsen en profiteert mogelijk van P-binding door ijzerfosfaat. Rood en Groen Schorpioenmos lijken echter vooral voor te komen in kalkrijke venen, met P-binding door calciumfosfaat. Mogelijk zijn hoge

belang mogelijke verschillen tussen West-Nederland en Noordwest-Overijssel, en tussen verschillende Schorpioenmossen uit te zoeken.

Vraagstelling:

• Is er verschil in soortensamenstelling van de moslaag en regulatie van P- beschikbaarheid door calcium, ijzer en sulfaat in basenrijke trilvenen in West- Nederland en Noordwest-Overijssel?

• Is er verschil in standplaatscondities en regulatie van de P-beschikbaarheid door calcium, ijzer en sulfaat tussen Rood, Groen en Geel Schorpioenmos?

• Is het mogelijk de biodiversiteit van de moslaag van basenrijke venen (in West- Nederland) te herstellen door middel van transplantatie?

• Is het mogelijk de biodiversiteit van de moslaag van basenrijke venen (in West- Nederland) te herstellen door toevoeging van P-fixerende stoffen?

Belang voor beheerspraktijk:

De Schorpioenmossen zijn een belangrijke ecologische groep in basenrijke venen, omdat het ecosysteemvormende soorten zijn, en goede indicatoren voor

waterkwaliteit. Daarnaast is Geel Schorpioenmos een prioritaire soort, en vormen schorpioenmostrilvenen een prioritaire habitat binnen Natura 2000. Op de korte termijn is het urgent te zorgen dat de ecologische kwaliteit van Noordwest-Overijssel op peil blijft, mede door meer kennis over de P-huishouding van het gebied. Verder vergroot het bovenstaande onderzoek het inzicht in de kansrijkdom en de te voeren hydrologische maatregelen, omdat het zich mede richt op de stuurknoppen voor de waterhuishouding (fosfaat, ijzer, sulfaat en calcium). Hierdoor kunnen knelpunten op gebieds-en landelijk niveau geidentificeerd worden, en de kansen voor zeldzame en bedreigde mossen in midden-Nederland verbeterd.

Relevante landschappen:

Schorpioenmossen zijn kenmerkend voor basenrijk, voedselarm moeras, en kunnen in verschillende landschappen voorkomen. Het bovenstaande onderzoek is daarom relevant voor het Laagveen- en zeekleilandschap, Beekdallandschap, Duin- en kustlandschap en het Heuvellandschap.

Onderzoek naar de biogeografische achtergrond en levensvatbaarheid van populaties van relictsoorten (mossen)

Kennislacune

Een aantal bedreigde mossoorten lijkt zich te gedragen als relict: nieuwe vestigingen worden niet of nauwelijks gevonden ondanks de aanwezigheid van ogenschijnlijk geschikt en onversnipperd habitat voor vestiging en uitbreiding. De ruimtelijke verspreiding is vaak diffuus: kleine, verspreid liggende plekken. Het is hierbij niet duidelijk of sprake is van een ‘extinction debt’ (Tilman & et., 1994) of van (tijdelijk) ongunstige condities voor vestiging en uitbreiding. Onder 11.1 is een Actie geformuleerd die relictsoorten voor beheerders in beeld moet brengen. Nader onderzoek moet uitwijzen wat de achtergronden zijn van het relictgedrag en waar kansen liggen voor herstel.

Vraagstelling:

• Hoe zijn de vermeende relictpopulaties historisch-ecologische en abiotisch te karakteriseren?

• Is de diffuse verspreiding het resultaat van versnippering van een aaneengesloten areaal of is sprake van onafhankelijke vestigingen? Is er genetische uitwisseling (geweest) tussen de plekken?

• Wat is de genetische diversiteit binnen en tussen groeiplaatsen? Welke rol heeft vegetatieve voortplanting gespeeld bij de opbouw van het areaal?

• Wat is de genetische diversiteit en verwantschap met aaneengesloten populaties in het buitenland?

• Hoe verhouden deze genetische kenmerken zich tot die in taxonomisch verwante soorten met een stabiel of uitbreidend areaal?

Belang voor de beheerpraktijk:

Het huidige landschap is historisch sterk gelaagd ten aanzien van biodiversiteit. Sommige soorten hebben zich waarschijnlijk lang geleden gevestigd onder condities die sterk afwijken van de huidige maar hebben zich door vegetatieve voortplanting kunnen handhaven en wellicht uitbreiden. Andere soorten hebben zich gedurende een bepaalde periode sterk uitgebreid maar zijn nu vrijwel verdwenen. Soorten met een vergelijkbare standplaats (natuurtype) zijn dus niet zonder meer inwisselbaar en kunnen sterk verschillen in toekomstperspectief door verschillen in historische achtergrond. Deze diversiteit op zich vertegenwoordigt een belangrijke natuurkwaliteit.

Relevante landschappen

Droog zandlandschap, met name de Veluwe, waar gedetailleerde verspreidings- gegevens en historisch-ecologische basisgegevens al beschikbaar zijn voor een aaneengesloten (ontsnipperd) natuurgebied. Contrasten met voorkomens in andere regio’s zijn van belang (Drenthe, Brabant, Vaals e.o., Schoorlse duinen).

Onderzoek naar dispersielimitatie bij korstmossen, met name epifyten met relictgedrag

Kennislacune

Veel korstmossen van de Rode Lijst zijn langlevende soorten waarvan de populaties zich niet meer voortplanten. De huidige populaties worden steeds ouder (sommige individuen zijn tientallen jaren oud) en dreigen op korte termijn te verdwijnen. Een verschuivende areaalgrens en beperkte dispersemethode zijn bij deze soorten niet aan de orde. Wellicht zijn de vestigingscondities een knelpunt.

Vraagstelling

• In hoeverre wijken de leeftijdsopbouw en abiotische condities van de Nederlandse populaties af van die van gezonde populaties in het nabije buitenland?

• Wat zijn de belangrijkste randvoorwaarden voor herstel van de Nederlandse populaties?

Belang voor de beheerpraktijk

Met name beheerders van percelen waarop laanbomen staan hebben hiermee te maken. Het onderzoek geeft antwoord op de vraag in welke gevallen het zinvol is om bomen met relictpopulaties actief te beschermen.

Relevante landschappen

Alle, met name Zeekleigebied, Duinen en Droog zandlandschap.

Onderzoek naar persistentie in de diasporenvoorraad in de bodem van mossen, die bovengronds als uitgestorven of sterk achteruitgegaan beschouwd worden Kennislacune

Enkele mossoorten, die tot voor kort als uitgestorven beschouwd werden, zijn

inmiddels weer opgedoken in recent gereconstrueerde natuurgebieden. Het lijkt erop, dat ze nog als levende sporen in de diasporenvoorraad in de bodem aanwezig waren (bijv. Langhalsmos (Trematodon ambiguus); During et al., 2007). Op grond van onze kennis van de karakteristieken van mossen die een langlevende sporenvoorraad in de bodem opbouwen (bijv. vorming van relatief grote sporen: During, 2001) is het aannemelijk, dat dat ook een aantal ogenschijnlijk geheel of bijna uitgestorven soorten van andere, nog niet aan grootschalige reconstructie blootgestelde milieu’s nog als levende sporen in de grond aanwezig zijn. Te denken valt bijv. aan

Stomptandmos (Amblyodon dealbatus) in de Kroonspolders op Vlieland, Zilt knikmos (Bryum marratii) op Voorne, Stijf appelmos (Bartramia ithyphylla) in het oosten van het land en levermossen als Schermlevermos (Reboulia hemisphaerica) en Wiggemos (Targionia hypophylla) in Zuid-Limburg. Bemonstering van de diasporenvoorraad in de bodem van gebieden waarin zulke soorten eertijds gevonden zijn of die wegens de aanwezigheid van bijzondere milieugradienten kansrijk zijn, kan hierover belangrijke

Vraagstelling

• In hoeverre is hervestiging van zeer zeldzame of uitgestorven geachte mossoorten in recente natuur-reconstructie gebieden toe te schrijven aan hun persistente aanwezigheid als sporen of anderszins (bijv. broedkorrels) in de bodem ter plaatse?

• Welke mossoorten zouden als gevolg van gericht, fijnschalig verstoringsbeheer weer bovengronds kunnen verschijnen in bijv. gradientrijke natuurgebieden? • Zijn uitgestorven geachte terrestrische mossoorten met grote sporen van

bijzondere milieu’s misschien nog als levende sporen in de bodem aanwezig? Belang voor de beheerpraktijk

Veel mossen en hogere planten (bijv. die van het Dwergbiezen-verbond) zijn tamelijk efemeer in hun voorkomen na beheersingrepen, maar lijken een ‘refugium’ te hebben in de zaad-, c.q. diasporenvoorraad in de bodem. Kennis van de actuele soorten- samenstelling van deze voorraad aan nog levende diasporen van concrete terreinen kan van belang zijn bij het bepalen welke beheersingrepen in zo’n terrein kansrijk zijn, en kan de evaluatie van het beheer naderhand ondersteunen.

Relevante landschappen

Deel B

In document Preadvies mossen en korstmossen. (pagina 86-91)