• No results found

Nicolaas keerde zijn open gelaat naar haar en opende zijn witte handen. Er was iets van een goedige heilige in zijn verschijning

In document Paul Haimon, Gudela · dbnl (pagina 147-150)

‘Deed jij het, Grieta? Ze zullen het dorp hierom in brand steken. Vraag het

Christian. Morgen schieten ze hier ieder neer en branden ze onze huizen plat.’

‘Ze hebben nu alleen tijd om de overwinningen te tellen. En toch is nu elke dode

er een juist zo goed als later.’

‘Je hebt hem gedood, Grieta?’ vroeg Gudela nog eens, maar nu zonder gevoelens

van verdriet of haat in haar woorden en de andere vrouw knikte. Zij keek even naar

Gideon, die rond spiedde en zijn slinger gereed maakte.

‘Bekijk hem goed. Hij is het. Ik kon mij niet vergissen. Geen ander had reden naar

deze plek terug te komen.’ Ze zei het met zoveel overtuiging, dat Gudela zich nog

eens over de man heenboog en hem omkeerde. Hij gleed haar met een plof uit de

handen en nu spreidde Nicolaas zijn jas over hem uit, terwijl Gideon de struiken in

kroop. De boekvinken vlogen over zijn hoofd.

‘Hij is het niet, Grieta. Het is de officier, die naar het vliegveld vroeg. Hij wilde,

dat ik in zijn wagen stapte. Misschien heeft Ruprecht hem van hier verteld. Had hij

een monocle?’ Grieta trok de lage schouders op, dan keek ze weer naar de handen

van de man bij haar. Toen zei ze over Nicolaas:

‘Hìj is ook niet degene die hij behoort te zijn. Zijn handen lijken niet gevaarlijk,

anders zou hij een schoolmeester kunnen zijn, die in de dorpen moet spionneren.’

‘Geloofde hij?’ vraagt Nicolaas nu met een vertrouwvolle donkere stem.

‘Je verraad je, jongeman. Je bent in de oorlog, niet op een seminarie. De Lieve

Heer regelt alles nu een beetje anders dan gewoon. Ook met Gideon en mij doet hij

anders. Gideon haalt mij uit de hel als ik er volgens de Schrift misschien in thuis

hoor. Ik heb hem alleen gemaakt, heel alleen, en hij weet dat.’

‘Hij moet vlug worden begraven. Zijn er geen kentekenen, waardoor we kunnen

worden verraden?’ vraagt Nicolaas, zijn handen over elkaar wrijvend.

‘De monocle, Grieta. Heb je de monocle gevonden? Anders word je verraden?’

‘Ik heb voor alles gezorgd. Maar het is jouw liefste, Gudela Hartmans. Jij zult een

kind van hem krijgen, daarom ligt hij hier. Omdat jij hem niet gedood hebt, en omdat

je vader het had willen doen. Omdat ze nog niet weten, hoe het gaan zal met hen en

de oorlog, en met je vader, die geen rust meer zou vinden voordat deze uit de weg

was geruimd, ook al ging de molen eraan.’

‘De controleurs zullen de molen leeghalen, Grieta, op de dag dat het kind geboren

wordt,’ gaf Gudela met een nederige stem toe.

‘Nu, hij weet dan, dat je een kind krijgt, je nieuwe man. Geef dan toe, dat het van

hem daar is met zijn spekhals. En zeg maar, dat hij je ertoe gedwongen heeft. Ik heb

je laatste woorden met hem gehoord.’ Ze nam Gudela met haar handen vast en keek

haar in de ogen. ‘Ik ken je vader. Het is niet om de een of andere reden, dat hij mij

helpt, maar omdat hij een heilige is, in wie ik geloof. Hij gaf zijn wei voor mijn geit.

Ze hebben gezegd, dat hij er een reden

voor had dit te doen, maar je vader is geen schijnheilige. Lijkt Gideon soms op jou

of op een van jullie? Kijk tussen zijn ogen en je ziet de zwarte plek van de schaduw,

die hem mij bracht. De plek die ook de stroper had, met een lijf zo koel als van een

vis. Je vader kon het kwaadspreken niet verdragen, daarom kreeg ik de wei. En nu

zal ik jou helpen, omdat je er erger aan toe bent dan ik het was. Is hij het of is hij het

niet, meisje?’

‘Neen, Grieta,’ zuchtte Gudela, nu eerst beseffend, dat de vrouw Ruprecht werkelijk

had willen doden in de man die daar lag.

De oudere vrouw keek bedroefd om die woorden. ‘Dan heeft het geen zin meer,

dat hij hier nog ligt. Anders klopte alles dus, alleen, hij is het niet. Jij kwam en je

had een helper, die hem kon begraven. En eerst was hij gekomen op de plek, waar

de eigendom van je vader overging in die van mij. En precies liet hij met zich doen,

wat voor hem bepaald was.’

‘Wat heb je met hem gedaan, vrouw?’ vroeg Nicolaas rechtuit.

‘Hij vermoedt meer dan één doodzonde,’ antwoordde de vrouw vlug. ‘Nu, er is

niet meer gebeurd dan dat hij dood is. Maar wie ben jij? Ik moet iedereen kennen,

die hier komt. Zonder deugdelijke papieren kom je hier niet voorbij, zoals je ziet.’

‘Het is Nicolaas, een boer, die niet graag werkt en maar vast onderduikt.’

‘Hìj zal niet veel kunnen. Hij durft niet eens te kijken naar dat wat er moet gebeuren

als het kind komt. Misschien haalt hij wel een dokter, die wil weten wie de vader is.

Zonder vroedvrouw heb ik Gideon gekregen en zonder helpende handen dan alleen

deze kromme nagels. Veel bloed, maar geen schreeuw. En hij leeft, al lag hij twee

uur aan de navelstreng te rukken.’ Ze trok een zegevierende lach over het

masker van haar gelaat en zei nog eens: ‘hij leeft. Je moet niet bang zijn, dat het

komt. Waarvoor bang? Zo lang er niemand bang is om geboren te worden, moet ook

maar niemand voor het sterven vrezen, en de meesten zijn blij dat ze geboren zijn.

Niemand zegt ooit: ik wou, dat ik het niet was. Gideon is niet ingeschreven in een

geboorteregister, hoewel ze er naar gevraagd hebben, en hij is even opgeruimd als

de kinderen met drie of vier namen op ‘us’. Als je maar bang bent voor de jaloezie

en het kwaad spreken,’ eindigde ze bezwerend.

Nicolaas zelfs knikte na deze woorden; het waren de laatste, de lijkrede tevens

In document Paul Haimon, Gudela · dbnl (pagina 147-150)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN