• No results found

Nederlands
Instituut
voor
Beeld
en
Geluid:
de
Beeld
en
Geluid
Experience

In document Laat
mij
maar
even (pagina 35-38)

Hoofdstuk
1 
 Inleiding
en
probleemstelling

4.2
 Nederlands
Instituut
voor
Beeld
en
Geluid:
de
Beeld
en
Geluid
Experience

Hoofdstuk
4
 Musea


4.1
Inleiding
 
 In
dit
hoofdstuk
komen
de
drie
musea
aan
bod
waarvan
het
tentoonstellingsbeleid
 en
 educatieve
 programmering
 in
 hoofdstuk
 5
 onderwerp
 zijn
 van
 analyse.
 In
 algemene
 zin
 wordt
 er
 verteld
 over
 de
 doelstellingen,
 museale
 inrichting
 en
 educatieve
 programmering
 van
 de
 diverse
 instellingen.
 Daarnaast
 wordt
 er
 specifieke
aandacht
besteed
aan
de
problematiek
die
ten
aanzien
van
de
educatieve
 programmering
en
museale
inrichting
in
de
verschillende
musea
speelt.



4.2
Nederlands
Instituut
voor
Beeld
en
Geluid:
de
Beeld
en
Geluid
Experience


Het
 Nederlands
 Instituut
 voor
 Beeld
 en
 Geluid
 moet
 twee
 kanten
 op
 kijken:
 enerzijds
 vormt
 de
 instelling
 het
 epicentrum
 van
 de
 Nederlandse
 media‐ geschiedenis;
aan
de
andere
kant
moet
het
Instituut
continu
op
de
hoogte
zijn
van
 nieuwe
 ontwikkelingen
 in
 het
 medialandschap
 en
 hier
 op
 in
 kunnen
 springen.
 Op
 basis
 van
 die
 gedachte
 –
 het
 verenigen
 van
 oud
 en
 nieuw
 –
 geeft
 de
 organisatie
 invulling
 aan
 de
 museale
 omgeving
 binnen
 het
 Instituut.
 Multimediale
 en
 interactieve
 toepassingen
 staan
 centraal
 in
 de
 Experience,
 waar
 geprobeerd
 wordt
 de
mediageschiedenis
toegankelijk
te
maken
voor
de
gewone
burger.
 
 Met
de
Experience
heeft
het
Nederlands
Instituut
voor
Beeld
en
Geluid
gekozen
voor
 een
nieuwe
benadering
in
museumland.
De
nadruk
ligt
op
het
ervaren,
zoals
uit
de
 benaming
blijkt,
en
de
regie
ligt
bij
de
bezoeker:

 


In
 Beeld
 en
 Geluid
 wordt
 de
 bezoeker
 al
 kijkend
 een
 deelnemer.
 Misschien
 wel
 de
 grootste
 kracht
 van
 interactie
 is
 dat
 zij
 ons
 de
 kans
 geeft
 om
 iedere
 bezoeker
een
eigen
museum
te
geven.
Niet
wij
maar
de
bezoeker
zelf
maakt
 uiteindelijk
de
ervaring.



(Nederlands
Instituut
voor
Beeld
en
Geluid,
2005:
3).

 


Daarom
 wil
 men
 de
 Experience
 ook
 niet
 expliciet
 als
 museum
 bestempelen.
 Deze
 term
roept,
aldus
Beeld
en
Geluid,
negatieve
connotaties
op
(stoffig,
niets
aanraken,


35



 conservatief),
die
het
Instituut
juist
uit
de
wereld
wil
helpen.
Toch
probeert
men
ook
 hier,
 net
 als
 in
 andere
 musea,
 cultureel
 erfgoed
 openbaar
 en
 inzichtelijk
 te
 maken
 voor
een
breed
publiek,
zij
het
op
bijzondere
wijze.



4.2.1
Tentoonstellingen


Leren
 door
 ervaren
 is
 de
 doelstelling
 in
 zowel
 het
 museum
 als
 de
 educatieve
 programmering.
 De
 Experience
 is
 verdeeld
 in
 vijftien
 verschillende
 paviljoens:
 ‘Sterrenshow’,
 ‘Achter
 de
 schermen’,
 ‘De
 betovering’,
 ‘De
 wereld:
 een
 dorp’,
 ‘Dit
 is
 het
nieuws’,
‘Kijkbuiskinderen’,
‘De
verleiding’,
‘Ben
ik
in
Beeld?’,
‘Macht
en
media’,
 ‘Bewegend
geheugen’,
‘Zuilen
en
zenders’,
‘Van
zes
naar
16
miljoen’,
‘Medialounge’,
 ‘Zapcentrale’
 en
 het
 ‘Mediapanorama’.
 In
 deze
 paviljoens
 wordt
 de
 bezoeker
 door
 middel
 van
 een
 combinatie
 van
 zogeheten
 passives,
 actives
 en
 interactives
 geïnformeerd
over
de
rol,
betekenis
en
functie
van
media.
Passives
zijn
onderdelen
 waarbij
de
bezoeker
alleen
maar
geacht
wordt
te
kijken
en
luisteren;
actives
vragen
 meer
 inzet
 van
 de
 bezoeker,
 bijvoorbeeld
 het
 in
 werking
 stellen
 van
 een
 jukebox
 door
een
fragment
te
selecteren,
en
interactives
bieden
de
bezoeker
de
gelegenheid
 om
 informatie
 te
 verkrijgen
 door
 zelf
 iets
 te
 creëren
 of
 actief
 deel
 te
 nemen.
 De
 interactives
 zijn
 vaak
 bedoeld
 om
 de
 bezoekers
 te
 laten
 proeven
 aan
 presentatie‐,
 manipulatie‐
en
montagetechnieken.


Door
 middel
 van
 een
 ring
 met
 zogeheten
 RFID­tag,
 een
 elektronische
 chip
 waarop
 gegevens
opgeslagen
worden,
kan
de
bezoeker
bij
elke
exhibit
de
bijbehorende
quiz,
 het
 audiovisuele
 archief
 of
 de
 activiteit
 activeren.
 De
 te
 bekijken
 fragmenten
 zijn
 gekoppeld
aan
de
leeftijd
van
de
bezoeker,
zodat
de
mate
van
herkenning
groter
is
 en
 de
 bezoeker
 zich
 meer
 betrokken
 voelt.
 De
 resultaten
 worden
 opgeslagen
 en
 verstuurd
naar
het
van
tevoren
ingevulde
e‐mailadres.


De
 Experience
 is
 in
 alle
 opzichten
 multimediaal.
 Uiteraard
 bestaat
 de
 gepresenteerde
collectie
uit
een
variatie
aan
audiovisueel
materiaal
en
objecten
uit
 de
 mediageschiedenis.
 De
 collectie
 wordt
 echter
 ook
 overwegend
 op
 multimediale
 en
 interactieve
 wijze
 gepresenteerd.
 De
 media
 zijn
 in
 de
 Experience
 zowel
 middel
 als
 doel.
 In
 de
 Experience
 is
 de
 hoeveelheid
 tekstbordjes
 minimaal,
 en
 de
 hoeveelheid
beeldschermen
maximaal.


Doelstelling
 van
 de
 Experience
 is
 de
 bezoeker
 inzicht
 geven
 in
 de
 kracht
 van
 audiovisuele
 media,
 in
 hoe
 deze
 “ons
 wereldbeeld
 bepalen”
 (Nederlands
 Instituut
 voor
 Beeld
 en
 Geluid,
 2005:
 2).
 Dat
 is
 een
 zeer
 veeleisende
 doelstelling,
 en
 uit


36



 publieksonderzoek
(Doorlag,
2009)
is
gebleken
dat
deze
boodschap
niet
altijd
even
 duidelijk
 overgedragen
 wordt
 dan
 wel
 aankomt
 bij
 jeugdige
 bezoekers.
 Kinderen
 begrijpen
 en
 waarderen
 de
 inhoud
 van
 de
 individuele
 exhibits
 wel,
 maar
 zullen
 daaraan
niet
direct
algemene
conclusies
verbinden.
Ook
de
afdeling
educatie
is
zich
 inmiddels
 bewust
 van
 deze
 tekortkoming;
 in
 paragraaf
 4.2.3
 wordt
 dit
 probleem
 nader
besproken.
 4.2.2
Educatie
 
 Het
Instituut
is
een
populaire
bestemming
voor
schoolgroepen.
De
afdeling
educatie
 verzorgt
programma’s
voor
groepen
in
het
primair,
voortgezet
en
hoger
onderwijs.
 Met
 speciale
 workshops
 als
 ‘Soap’
 en
 ‘Nieuws’
 voorziet
 zij
 in
 het
 vervullen
 van
 de
 media‐educatieve
taak
van
het
Instituut.



De
interactieve
workshops
en
het
Experiencebezoek
gaan
altijd
samen,
en
gelden
in
 zekere
zin
als
aanvulling
op
elkaar.
Vanuit
scholen
was
echter
veel
vraag
naar
een
 arrangement
 dat
 alleen
 gericht
 is
 op
 een
 bezoek
 aan
 de
 Experience.
 Vanwege
 de
 grote
vraag
–
en
dus
de
commerciële
mogelijkheden
–
heeft
Beeld
en
Geluid
besloten
 een
dergelijke
constructie
aan
te
bieden.
Het
Instituut
blijft
echter
benadrukken
dat
 het
 beoogde
 educatieve
 effect
 –
 mediawijsheid
 –
 eigenlijk
 alleen
 door
 het
 combineren
 van
 de
 twee
 componenten,
 workshop
 en
 Experiencebezoek,
 optimaal
 bereikt
 kan
 worden.
 Manager
 educatie
 John
 Leek
 heeft
 in
 de
 samenstelling
 van
 de
 arrangementen
 heel
 bewust
 de
 keuze
 gemaakt
 voor
 het
 volgen
 van
 een
 zekere
 leercyclus,
zoals
bijvoorbeeld
Kolb
die
voorstelt
(persoonlijk
gesprek
met
John
Leek,
 3
april
2009).
Dat
betekent
een
combinatie
van
ervaren,
reflecteren,
analyseren
en
 produceren.
 De
 workshop
 biedt
 een
 stuk
 praktische
 ervaring
 op
 het
 gebied
 van
 media,
en
biedt
inzicht
in
hoe
een
mediaproduct
tot
stand
komt
en
welke
aspecten
 daarbij
 van
 belang
 zijn.
 Het
 Experiencebezoek
 is
 gericht
 op
 het
 plaatsen
 van
 deze
 workshopervaring
in
de
juiste
context;
het
verbinden
van
de
praktijkervaring
van
de
 leerling
 aan
 de
 dagelijkse
 praktijk
 van
 de
 media.
 Door
 het
 Experiencebezoek
 centraal
te
stellen
valt
een
deel
van
deze
leercyclus
weg,
wat
in
feite
het
leerproces
 tekort
 doet,
 aldus
 Leek.
 Met
 name
 het
 reflectie‐element,
 dat
 toch
 al
 relatief
 weinig
 aan
bod
kwam
in
de
bestaande
arrangementen,
lijkt
in
de
hernieuwde
opzet
naar
de
 achtergrond
 te
 verdwijnen.
 Deze
 ontwikkeling
 is
 wel
 degelijk
 zorgelijk
 te
 noemen,
 aangezien
juist
dit
element
van
groot
belang
is
voor
het
creëren
van
het
gewenste
 bewustzijn
ten
aanzien
van
de
kracht
van
media.


37


4.2.3
Problematiek


Uit
onderzoek
is
naar
voren
gekomen
dat
de
gewenste
leereffecten
niet
altijd
bereikt
 worden,
wat
voor
de
afdeling
educatie
uiteraard
reden
genoeg
is
om
het
basisbezoek
 van
scholieren
nader
te
onderzoeken.
Het
Instituut
geeft
aan
dat
het
uitblijven
van
 leereffecten
mogelijk
niet
zozeer
te
wijten
valt
aan
de
inhoud
van
de
exhibits,
maar
 aan
de
manier
waarop
de
kennis
aangeboden
wordt.
De
manier
van
rondleiden,
het
 ontbreken
 van
 contextinformatie
 en
 de
 opzet
 en
 structuur
 van
 de
 Experience
 worden
 door
 Beeld
 en
 Geluid
 genoemd
 als
 aspecten
 die
 een
 rol
 zouden
 kunnen
 spelen
 in
 het
 uitblijven
 van
 bepaalde
 leereffecten.
 Al
 deze
 aspecten
 worden
 meegenomen
en
nader
besproken
in
de
analyse
in
hoofdstuk
5.


4.3
Tropenmuseum


Het
 Tropenmuseum
 in
 Amsterdam
 kent,
 in
 tegenstelling
 tot
 de
 Beeld
 en
 Geluid
 Experience,
een
zeer
lange
geschiedenis.
Frederik
Willem
van
Eeden,
secretaris
van
 de
Maatschappij
ter
bevordering
van
Nijverheid,
neemt
in
1871
het
initiatief
tot
het
 openen
 van
 het
 Koloniaal
 Museum
 in
 Haarlem.
 Dit
 museum
 diende
 “grondstoffen,
 natuurvoortbrengselen
en
volksvlijt
uit
de
Nederlandsche
overzeesche
bezittingen”
 te
 tonen
 (in
 Donkers,
 2009).
 In
 de
 jaren
 daarna
 bleek
 dat
 het
 museum
 meer
 behelsde
dan
een
grote
hoeveelheid
voorwerpen.
Het
ging
in
het
Koloniaal
Museum
 om
 het
 overdragen
 van
 kennis
 over
 de
 gewoonten
 en
 het
 leven
 van
 de
 bevolking
 overzee.


In
 1926
 verhuist
 het
 museum
 naar
 Amsterdam‐Oost
 en
 wordt
 bekend
 onder
 een
 nieuwe
naam:
het
Koloniaal
Instituut.
Dan
al
beschikt
men
over
30.000
voorwerpen
 en
 een
 uitgebreide
 fotocollectie.
 Deze
 verzameling
 is
 ontstaan
 uit
 giften
 van
 particulieren,
reizigers
en
wetenschappers
(Donkers,
2009).


Na
 de
 onafhankelijkheid
 van
 Indonesië
 verliest
 de
 titel
 ‘Koloniaal
 Instituut’
 zijn
 waarde,
en
het
museum
kiest
voor
een
nieuwe
naam
en
een
breder
perspectief.
In
 het
 Tropeninstituut
 komen
 ook
 het
 Midden‐Oosten,
 Afrika
 en
 Latijns‐Amerika
 aan
 bod.
In
de
jaren
zestig
en
zeventig
van
de
vorige
eeuw
kiest
het
museum
ervoor
veel
 aandacht
 te
 gaan
 besteden
 aan
 ontwikkelingssamenwerking,
 om
 ook
 maatschappelijk
 een
 breed
 draagvlak
 te
 krijgen.
 Het
 publiek
 krijgt
 steeds
 meer
 aandacht,
en
educatie
gaat
een
belangrijke
rol
spelen.
Vanuit
deze
gedachte
ontstaat
 in
de
jaren
zeventig
ook
het
Kindermuseum,
nu
Tropenmuseum
Junior.


In document Laat
mij
maar
even (pagina 35-38)