• No results found

Klaslokaal
versus
museum

In document Laat
mij
maar
even (pagina 30-34)

Hoofdstuk
1 
 Inleiding
en
probleemstelling

3.3
 Klaslokaal
versus
museum


 In
 dit
 onderzoek
 speelt
 de
 leeromgeving
 een
 belangrijke
 rol.
 De
 kritiek
 op
 het
 nieuwe
leren
is
grotendeels
gericht
op
het
functioneren
van
de
benadering
binnen
 het
 schoolse
 leren,
 waar
 prestatie
 en
 resultaat
 van
 veel
 groter
 belang
 is
 dan
 in
 de
 museale
context
die
in
dit
onderzoek
centraal
staat.
Een
museum
biedt
dus
een
heel
 specifieke
en
unieke
leeromgeving,
omdat
het
‘verplichte
leren’
hier
minder
een
rol
 speelt.


In
 relatie
 tot
 dit
 ‘informele
 leren’
 is
 de
 theorie
 van
 Falk
 &
 Dierking
 (2000)
 interessant.
 In
 de
 volgende
 paragraaf
 ga
 ik
 verder
 in
 op
 het
 uit
 vrije
 beweging
 en
 keuze
zoals
Falk
&
Dierking
dat
beschrijven.


3.3
Klaslokaal
versus
museum


Dit
 onderzoek
 richt
 zich
 op
 museumbezoek;
 een
 activiteit
 die
 over
 het
 algemeen
 bestempeld
wordt
als
vrijetijdsbesteding.
Falk
&
Dierking
richten
zich
specifiek
op
 het
 leren
 in
 situaties
 buiten
 de
 reguliere
 schoolomgeving.
 Hier
 vindt,
 aldus
 de
 auteurs
 een
 groot
 en
 belangrijk
 deel
 van
 ons
 leren
 plaats.
 In
 ons
 dagelijks
 leven
 bevinden
 we
 ons
 in
 talloze
 leersituaties,
 die
 we
 voornamelijk
 zelf
 creëren
 en
 opzoeken.
 De
 term
 free
 choice
 learning
 die
 Falk
 &
 Dierking
 aan
 deze
 vorm
 van
 informeel
leren
verbinden
verwijst
naar
een
activiteit
die
ons
hele
leven
doorgaat.
 Leren
 gebeurt
 overal
 en
 altijd.
 Ook
 musea
 zijn,
 zo
 stellen
 de
 auteurs,
 belangrijke
 plekken
om
kennis
te
verwerven
(Falk
&
Dierking,
2000:
xii).
Falk
&
Dierking
stellen
 dat
 drie
 contexten
 van
 invloed
 zijn
 op
 de
 ervaring
 en
 het
 leren
 van
 de
 museumbezoeker:
de
persoonlijke
context,
de
fysieke
context
en
de
sociaal‐culturele
 context.


Persoonlijke
context


Falk
 &
 Dierking
 stellen
 dat
 wie
 leert
 gemotiveerd
 wordt
 door
 een
 persoonlijke
 interesse
 en
 drang
 naar
 kennis.
 Nieuwe
 kennis
 wordt
 geconstrueerd
 op
 basis
 van
 eerdere
ervaringen
en
verworven
kennis
(ibid.:
16)
en
is
een
individueel
proces:
“In
 free
 choice
 learning
 situations,
 learners
 can
 select
 the
 challenge
 they
 wish,
 rather
 than
 have
 it
 imposed
 upon
 them”
 (ibid.:
 25).
 Een
 dergelijke
 nadruk
 op
 het
 belang
 van
de
individuele
ontwikkeling
betekent
ook
rekening
houden
met
de
verschillende
 leerstijlen
en
–voorkeuren,
alsmede
het
maken
van
een
onderscheid
in
verschillende
 vormen
van
intelligentie.
Juist
een
free
choice
learning
situatie
biedt
de
leerling
de
 mogelijkheid
 om
 zich
 op
 eigen
 wijze,
 naar
 eigen
 wens,
 te
 ontwikkelen.
 De
 auteurs


30



 beweren
dat
de
kans
groot
is
dat
dit
principe
juist
in
een
museum
tot
uiting
komt,
 aangezien
 bezoekers
 –
 in
 tegenstelling
 tot
 wat
 het
 geval
 is
 in
 een
 reguliere
 onderwijssetting
 –
 niet
 op
 een
 bepaald
 niveau
 moeten
 functioneren.
 Het
 resultaat
 wordt
 over
 het
 algemeen
 niet
 op
 formele
 wijze
 getoetst.
 In
 het
 geval
 van
 de
 doelgroep
 van
 dit
 onderzoek
 (scholieren
 van
 10
 tot
 15
 jaar)
 ligt
 de
 situatie
 iets
 anders.
 Al
 speelt
 toetsing
 niet
 altijd
 een
 prominente
 rol,
 toch
 bezoeken
 deze
 leerlingen
 het
 museum
 over
 het
 algemeen
 vanuit
 een
 bepaalde
 verplichting.
 De
 collectie
 moet
 dus
 zo
 aangeboden
 worden,
 dat
 de
 leerling
 het
 museum
 ook
 wil
 verkennen
 op
 zijn
 of
 haar
 eigen
 tempo
 en
 een
 zekere
 persoonlijke
 interesse
 ontwikkelt.
 Falk
 &
 Dierking
 concluderen
 dat
 een
 museumbezoek
 het
 meest
 succesvol
 is
 op
 het
 gebied
 van
 leren
 wanneer
 leerlingen
 de
 gelegenheid
 krijgen
 te
 kiezen
en
de
ervaring
te
personaliseren:
“learning
is
at
its
peak
when
individuals
can
 exercise
 choice
 over
 what
 and
 when
 they
 learn
 and
 feel
 they
 control
 their
 own
 learning”
(ibid.:
138).


Fysieke
context


Leren
 is
 sterk
 afhankelijk
 van
 de
 omstandigheden
 waaronder
 de
 leeractiviteit
 plaatsvindt.
 Leren
 is,
 aldus
 Falk
 &
 Dierking,
 sterk
 gesitueerd.
 De
 auteurs
 benadrukken
dat,
hoewel
museumbezoekers
zich
voor
aanvang
graag
oriënteren
op
 een
bezoek
en
hierbij
de
omgeving
proberen
te
ordenen
op
basis
van
verwachtingen
 en
 voorspellingen,
 een
 zekere
 onbekendheid
 met
 de
 omgeving
 ook
 voordelen
 kan
 bieden:
“learning
in
a
moderately
novel
environment
is
maximally
satisfying”
(ibid.:
 116).
Het
ontwerp
en
de
inrichting
van
een
museum
kan
dus
sterk
stimulerend,
of
 juist
averechts,
werken.

 
 Free
choice
learning
betekent
niet
ongeleid
en
ongestructureerd
werken.
Bezoekers
 moeten
in
staat
gesteld
worden
om
hun
eerdere
ervaringen
aan
nieuwe
te
koppelen,
 en
 moeten
 weten
 waar
 te
 zoeken
 naar
 voor
 hun
 relevante
 of
 interessante
 kennis.
 Oriëntatie
 door
 middel
 van
 fysieke
 of
 figuurlijke
 aanknopingspunten
 is
 van
 groot
 belang
 voor
 veel
 museumbezoekers.
 Ook
 dient
 de
 aangeboden
 informatie
 op
 zo’n
 manier
gepresenteerd
te
worden
dat
de
bezoeker
gestimuleerd
wordt
over
te
gaan
 tot
actieve
kennisconstructie.
Dit
betekent
een
inbedding
van
de
kennis
in
voor
de
 bezoeker
 betekenisvolle
 activiteiten
 en
 situaties
 (ibid.:
 16).
 Ook
 de
 activiteiten
 die
 de
bezoeker
naderhand
in
relatie
tot
het
museumbezoek
onderneemt,
spelen
een
rol


31



 in
de
totale
museumervaring:
“subsequent
reinforcing
events
and
experiences
are
as
 critical
to
learning
from
museums
as
are
the
events
inside
the
museum”
(ibid.:
140).
 
 Sociaal­culturele
context


Falk
 &
 Dierking
 grijpen
 terug
 op
 Vygotsky,
 die
 stelde
 dat
 individuele
 cognitie
 zich
 ontwikkelt
door
middel
van
interactie
met
anderen.
De
rol
van
medebezoekers,
met
 name
in
het
geval
van
groepsbezoek,
is
van
groot
belang.
Sociale
interactie
leidt
tot
 meer
kennis
en
inzicht,
en
biedt
een
grotere
kans
op
transfer
van
nieuwe
inzichten
 naar
 andere
 situaties.
 Het
 sociale
 aspect
 van
 museumbezoek
 dient
 in
 elke
 overweging
 meegenomen
 te
 worden.
 In
 het
 geval
 van
 dit
 onderzoek
 gaat
 de
 aandacht
in
het
bijzonder
uit
naar
het
belang
van
samenwerking
en
communicatie
 tussen
leerlingen.


Wat
 uit
 het
 werk
 van
 Falk&Dierking
 op
 te
 maken
 is,
 is
 dat
 de
 leerlinggerichte
 benadering,
 zoals
 die
 in
 het
 reguliere
 onderwijs
 actueel
 is,
 tevens
 door
 lijkt
 te
 werken
 in
 museumeducatieve
 opvattingen.
 Het
 museumbezoek
 krijgt
 een
 persoonlijker
 karakter,
 en
 is
 meer
 toegespitst
 op
 de
 individuele
 bezoeker
 (Cultuurnetwerk
 Nederland,
 2008:
 12;
 Henning,
 2006:
 91).
 Deze
 nadruk
 op
 het
 individu
 gaat
 echter
 gepaard
 met
 de
 belangrijke
 rol
 van
 het
 sociale
 aspect
 van
 museumbezoek.
 Men
 bezoekt
 een
 museum
 veelal
 in
 groepsverband
 en
 hier
 valt,
 aldus
onderzoekers,
veel
profijt
te
halen
(Falk
&
Dierking,
2000:
102;
Schroyen
et
al.,
 2007:
1).
De
uitdagende
en
activerende
leeromgeving
die
binnen
het
nieuwe
leren
 een
 belangrijke
 plaats
 inneemt,
 wordt
 ook
 door
 Falk
 &
 Dierking
 als
 speerpunt
 beschreven.


Wat
 echter
 een
 aandachtspunt
 blijft
 is
 het
 cruciale
 verschil
 tussen
 het
 museumbezoek
 als
 vrijetijdsbesteding
 en
 het
 museumbezoek
 dat
 in
 dit
 onderzoek
 besproken
 wordt.
 Er
 kan
 niet
 werkelijk
 gesproken
 worden
 van
 informeel
 leren,
 want
scholieren
bezoeken
het
museum
vaak
vanuit
een
zekere
verplichting:
ze
zijn
 op
 stap
 met
 docent
 en
 medeleerlingen.
 Het
 bezoek
 maakt
 deel
 uit
 van
 het
 lesprogramma.



Het
scholierenbezoek
aan
een
museum
bevindt
zich
ergens
tussen
het
schoolse
leren
 en
 vrijetijdsbesteding.
 Leerlingen
 moeten
 verplicht
 aanwezig
 zijn,
 staan
 onder
 begeleiding
 van
 hun
 docenten
 en
 worden
 over
 het
 algemeen
 geacht
 opdrachten
 te
 voltooien.
Het
museum
biedt
echter
ook
een
nieuwe,
onbekende
leeromgeving,
wat


32



 van
 positieve
 invloed
 kan
 zijn
 op
 de
 motivatie
 van
 de
 leerling.
 Ook
 geldt
 vaak
 dat,
 eenmaal
in
het
museum,
leerlingen
zelfstandig
op
pad
mogen
en
de
leerkracht
naar
 de
achtergrond
verdwijnt.
Leerlingen
mogen
vaak
gezamenlijk
de
museumrondgang
 maken.
Het
eindresultaat
is
van
belang,
maar
wordt
niet
gemeten
en
heeft
–
voor
de
 doelgroep
 in
 kwestie
 –
 meestal
 geen
 invloed
 op
 de
 uiteindelijke
 kwantitatieve
 schoolresultaten.
Over
het
algemeen
heerst
er
een
informele
sfeer.


Hoe
verhoudt
dit
alles
zich
tot
de
eerder
besproken
kritieken
op
het
nieuwe
leren?
 Ook
 in
 een
 museale
 context
 zou
 het
 nieuwe
 leren
 een
 grote
 nadruk
 op
 de
 eigen
 verantwoordelijkheid
 van
 de
 leerling,
 op
 de
 minimale
 rol
 van
 de
 leerkracht
 en
 op
 actieve
kennisconstructie
betekenen.
In
hoeverre
biedt
het
museum
dan
een
andere
 leeromgeving
dan
een
klaslokaal?
 Het
grote
verschil
is
gelegen
in
de
relatieve
vrijheid
die
een
museum
de
leerling
kan
 bieden.
Doordat
er
in
principe
geen
vastgesteld
eindresultaat
van
de
leerling
wordt
 verwacht,
kan
de
leerling
hier
ook
meer
ruimte
geboden
worden.
Een
museum
kan
 (en
moet?)
gebruikt
worden
als
kans
om
te
exploreren;
de
leerling
mag
op
zoek
gaan
 naar
zaken
die
haar
daadwerkelijk
interesseren.
Binnen
de
grenzen
van
de
museale
 context
lijkt
dit
eenvoudiger
dan
binnen
de
grenzen
van
het
reguliere
onderwijs:
een
 klaslokaal
 is
 vaak
 simpelweg
 niet
 ingericht
 om
 op
 deze
 wijze
 aan
 de
 slag
 te
 gaan.

 Een
museum
biedt
in
praktische
zin
veel
mogelijkheden
om
aspecten
van
het
nieuwe
 leren
te
integreren,
terwijl
dit
in
een
reguliere
onderwijssetting
soms
niet
altijd,
of
in
 ieder
geval
niet
eenvoudig,
mogelijk
blijkt.
In
een
museale
context
kunnen
zaken
als
 samenwerking,
 communicatie
 en
 leren
 in
 authentieke
 situaties
 en
 het
 personaliseren
van
het
leerproces
gemakkelijker
tot
uiting
komen,
mits
het
museum
 bereid
 is
 dit
 te
 faciliteren:
 “musea…
 zijn
 plaatsen
 waar
 de
 voorwaarden
 voor
 zelfgestuurd
…
leren
wel
aanwezig
zijn”
(Weber,
2004:
5).
De
structuur
maar
ook
de
 thematiek
 van
 een
 tentoonstelling
 of
 museum
 leent
 zich
 vaak
 bij
 uitstek
 voor
 bijvoorbeeld
 gezamenlijke
 exploratie
 en
 leren
 in
 authentieke
 situaties.
 Maatschappelijke
 onderwerpen
 bijvoorbeeld,
 komen
 juist
 tot
 recht
 wanneer
 deze
 naar
 eigen
 inzicht
 verkend
 worden
 en
 in
 groepscontexten
 besproken
 worden.
 Historische
informatie
komt
tot
leven
wanneer
gezocht
wordt
naar
verbanden
met
 hedendaagse
 gebeurtenissen
 of
 wanneer
 de
 leerling
 de
 gelegenheid
 krijgt
 de
 informatie
in
een
passende,
authentieke
omgeving
te
verwerken.
Een
leerling
weet
 bijvoorbeeld
pas
hoe
moeilijk
het
is
om
vuur
te
maken
zonder
lucifers,
wanneer
zij


33



 zelf
met
stokjes
heeft
moeten
draaien.
Musea
bieden
dus
niet
alleen
in
praktische
zin
 voldoende
 mogelijkheden,
 maar
 zijn
 ook
 wat
 thematiek
 betreft
 zeer
 geschikt
 om
 nieuwe
vormen
van
leren
in
te
zetten.



Het
toepassen
van
het
nieuwe
leren
in
een
museale
context
zou
puntsgewijs
als
volgt
 omschreven
kunnen
worden:


1) (inter)actief
 leren
 (een
 activerende
 leeromgeving
 met
 accent
 op
 zelfstandig
 leren).
 Leerlingen
 dienen
 de
 gelegenheid
 te
 krijgen
 letterlijk
 in
 contact
 te
 komen
met
de
leerstof,
door
zelf
te
experimenteren
en
uit
te
proberen.
Het
 vormgeven
van
het
eigen
leerproces
draagt
ook
bij
aan
(inter)actief
leren.
 De
 museumdocent
 is
 hierin
 van
 groot
 belang.
 Zij
 zal
 functioneren
 als
 instructeur
 die
 introduceert,
 controleert
 en
 ondersteunt:
 zij
 zal
 leerlingen
 bijsturen
waar
nodig,
zonder
daarbij
het
zelfontdekkend
leren
in
de
weg
te
 staan.


2) Aansluiten
 bij
 de
 belevingswereld
 van
 de
 leerling
 (betekenisvolle
 en
 authentieke
contexten).
De
leerstof
zal
gaan
leven
voor
leerlingen
wanneer
zij
 de
 vertaalslag
 weten
 te
 maken
 naar
 hun
 eigen
 of
 een
 andere
 relevante
 situatie.
Ook
het
inspelen
op
diverse
leerstijlen
en
verschillende
vormen
van
 intelligentie

is
hierbij
van
belang.


3) Samenwerken
 in
 kleine
 groepjes
 (samenwerking
 van
 de
 leerlingen).
 Het
 verwerken
 van
 de
 leerstof
 in
 kleine
 groepjes
 stimuleert
 de
 samenwerking
 tussen
leerlingen
en
bevordert
onderlinge
kennisoverdracht.
Samenwerking
 motiveert
leerlingen

om
opdrachten
tot
een
goed
einde
te
brengen.


3.4
Conclusie


Er
 bestaat
 nog
 geen
 duidelijkheid
 over
 het
 daadwerkelijk
 succesvol
 zijn
 van
 het
 nieuwe
leren
in
een
museale
context.
Daarvoor
is
meer
onderzoek
naar
de
effecten
 van
 implementatie
 noodzakelijk.
 Er
 bestaat
 echter
 wel
 degelijk
 potentie.
 In
 hoofdstuk
5
zal
worden
besproken
hoe
aspecten
van
het
nieuwe
leren
oplossingen
 zouden
 kunnen
 vormen
 voor
 de
 problematiek
 van
 de
 diverse
 musea
 die
 in
 hoofdstuk
4
besproken
wordt.



 


In document Laat
mij
maar
even (pagina 30-34)