• No results found

Mobiel
leren
in
een
museale
context

In document Laat
mij
maar
even (pagina 84-89)

Hoofdstuk
1 
 Inleiding
en
probleemstelling

6.3
 Mobiel
leren
in
een
museale
context


 ontwikkelen.
 Daarbij
 kan
 de
 aanwezigheid
 en
 rol
 van
 medeleerlingen
 doorslaggevend
zijn.
Door
het
sociale
contact
met
anderen
komt
de
leerling
mogelijk
 verder
 dan
 alleen,
 zonder
 daarbij
 af
 te
 hoeven
 wijken
 van
 de
 eigen
 leerwens.
 Gezamenlijk
 op
 pad
 gaan
 of
 een
 opdracht
 oplossen
 betekent
 niet
 het
 in
 de
 steek
 laten
van
de
eigen
interesse,
het
betekent
slechts
het
inslaan
van
een
mogelijk
heel
 interessant
 zijpad.
 Het
 sociale
 aspect
 verdient
 meer
 aandacht
 en
 verdieping.
 Leerlingen
 zijn
 weliswaar
 vaak
 samen
 te
 vinden,
 maar
 worden
 nu
 niet
 daad‐ werkelijk
 uitgedaagd
 tot
 gesprek,
 discussie
 of
 probleemoplossend
 werken.
 Hier
 liggen
nog
volop
mogelijkheden
voor
alle
musea.



Uit
 de
 analyse
 blijkt
 dat
 veel
 musea
 het
 ‘driekaraats
 nieuwe
 leren’
 nog
 niet
 in
 zijn
 geheel
 of
 optimaal
 hebben
 geïntegreerd
 in
 hun
 tentoonstellingen
 en
 educatieve
 programma’s.
 In
 dit
 onderzoeksrapport
 worden
 suggesties
 gedaan
 om
 de
 diverse
 elementen
toe
te
passen
in
de
educatieve
praktijk.



De
 mogelijkheden
 van
 multimediale
 toepassingen
 zijn
 nog
 niet
 uitgebreid
 aan
 bod
 gekomen.
 Uit
 verkennend
 onderzoek
 (Van
 Niejenhuis,
 2009)
 blijkt
 dat
 internationaal
gezien
steeds
meer
musea
gebruik
maken
van
mobiele
multimediale
 middelen
 (PDA’s,
 handhelds).
 Aangezien
 dit
 echter
 veelal
 om
 een
 forse
 financiële
 investering
vraagt,
zijn
veel

Nederlandse
musea
nog
steeds
erg
huiverig
om
de
stap
 te
 maken
 in
 de
 richting
 van
 dergelijke
 toepassingen.
 Is
 deze
 terughoudendheid
 gegrond?
 Hier
 zouden
 juist
 mogelijkheden
 kunnen
 liggen
 om
 aspecten
 van
 het
 nieuwe
leren
op
te
nemen
in
het
aanbod
voor
scholieren.


Schroyen
et
al.
(2007)
hebben
onderzoek
gedaan
naar
de
gevolgen
van
het
gebruik
 van
 mobiele
 multimediale
 middelen
 in
 een
 museale
 omgeving.
 Uit
 hun
 onderzoek
 blijkt
dat
het
werken
met
dergelijke
toepassingen
van
positieve
invloed
kan
zijn
op
 het
 leren
 in
 een
 museale
 setting.
 In
 de
 volgende
 paragraaf
 schets
 ik
 kort,
 op
 basis
 van
 een
 theoretische
 uiteenzetting,
 hoe
 de
 inzet
 van
 mobiele
 middelen
 bij
 zou
 kunnen
dragen
aan
de
integratie
van
leerlinggerichte
benaderingen
in
een
museale
 context.


6.3
Mobiel
leren
in
een
museale
context


Schroyen
 et
 al.
 stellen
 dat
 de
 mogelijkheden
 van
 een
 mobiel
 multimediaal
 middel
 drievoudig
 moeten
 zijn
 om
 optimaal
 te
 kunnen
 functioneren
 in
 een
 museum:
 de


84



 bezoeker
moet
informatie
kunnen
aanpassen
aan
de
eigen
behoeften
en
interesses
 (personalisatie),
de
bezoeker
moet
de
tentoonstelling
op
eigen
tempo
en
naar
eigen
 wil
 kunnen
 verkennen
 (lokalisatie)
 en
 men
 moet
 kunnen
 communiceren
 
 met
 medebezoekers
(communicatie).

 De
drie
functies
die
Schroyen
et
al.
toekennen
aan
een
mobiel
middel
vertonen
een
 sterke
verwantschap
met
de
driedeling
die
Teurlings,
Van
Wolput
&
Vermeulen
en
 Falk
&
Dierking
voorstellen.
Ook
de
elementen
die
ik
heel
specifiek
in
relatie
tot
het
 nieuwe
leren
in
een
museale
context
genoemd
heb,
lijken
in
relatie
te
staan
tot
de
 aspecten
die
Schroyen
et
al.
beschrijven.
 6.3.1
Personalisatie
 Het
eerste
aspect
dat
Schroyen
et
al.
noemen,
het
concept
van
personalisatie,
staat
in
 relatie
 tot
 de
 eerder
 genoemde
 trek
 naar
 een
 meer
 persoonlijk
 karakter
 van
 het
 museumbezoek.

De
nadruk
op
het
individuele
leerproces,
op
basis
van
persoonlijk
 kennis,
ervaring
en
leervoorkeur
speelt
ook
in
een
museale
context
een
belangrijke
 rol.


Zoals
 gesteld
 in
 de
 conclusie
 van
 het
 vorige
 hoofdstuk
 is
 het
 dit
 veelal
 het
 ontbrekende
element
in
de
educatieve
programmering
en
inrichting
van
de
musea
 in
 dit
 onderzoek.
 Schroyen
 et
 al.
 bespreken
 het
 voorbeeld
 van
 PDA‐gebruik
 in
 het
 Gallo‐Romeins
Museum
in
Tongeren,
waar
scholieren
aan
het
begin
van
het
bezoek
 een
 individueel
 profiel
 samenstellen
 op
 basis
 van
 interesses,
 bestaande
 kennis
 en
 mogelijke
 voorkeuren
 (Schroyen
 et
 al.,
 2007).
 Hierop
 wordt
 ook
 in
 de
 inhoud
 van
 het
bezoek
aangepast.




Een
 dergelijke
 aanpak
 zou
 ook
 in
 de
 voor
 dit
 onderzoek
 besproken
 musea
 toe
 te
 passen
zijn.
De
ervaring
zou
gepersonaliseerd
kunnen
worden
door
de
leerling
van
 tevoren
 een
 aantal
 paviljoens,
 tentoonstellingen
 of
 thema’s
 te
 laten
 selecteren.
 Op
 deze
 manier
 wordt
 de
 leerling
 beperkt
 in
 haar
 mogelijkheden,
 maar
 is
 de
 persoonlijke
 keuze
 vooralsnog
 steeds
 de
 belangrijkste
 motivator.
 Gezamenlijk
 vormen
 deze
 keuzes
 voorlopig
 de
 persoonlijke
 route
 van
 de
 leerling.
 Op
 basis
 van
 hoogstwaarschijnlijk
 de
 route
 van
 medeleerlingen
 (die
 zijn
 immers
 van
 grote
 invloed
op
de
museumervaring),
maar
ook
ervaringen
of
suggesties
‘onderweg’
kan
 de
 route
 aangepast
 worden.
 Deze
 suggesties
 onderweg
 kunnen
 in
 de
 vorm
 van
 berichten
 of
 alerts
 op
 het
 scherm
 verschijnen.
 Zo
 blijft
 de
 leerling
 betrokken
 bij
 datgene
dat
op
haar
scherm
gebeurt.


85



 Op
 deze
 wijze
 kan
 iedere
 leerling
 een
 individueel
 leertraject
 geboden
 worden,
 op
 basis
van
voorkeuren
en
bestaande
kennis.
De
leerling
kan
aangeven
waar
zij
meer
 informatie
over
wil,
of
doorklikken
naar
externe
bronnen
met
meer
informatie.
Deze
 bronnen
 kunnen
 opgeslagen
 worden
 op
 een
 persoonlijk
 webpagina
 die
 thuis
 te
 raadplegen
is,
zodat
de
museumervaring
ook
na
het
bezoek
voortgezet
kan
worden.
 


6.3.2
Lokalisatie



Het
 tweede
 aspect,
 lokalisatie,
 is
 verbonden
 aan
 de
 fysieke
 context
 die
 Falk
 &
 Dierking
beschrijven.
Lokalisatie
betekent
veelal
dat
de
informatie

gekoppeld
wordt
 aan
 de
 actuele
 locatie
 van
 de
 gebruiker.
 In
 de
 praktijk
 betekent
 dit
 vaak
 dat
 de
 bezoeker
informatie
binnen
krijgt
op
zijn
of
haar
apparaat
op
het
moment
dat
hij
of
 zij
 zich
 in
 de
 buurt
 van
 een
 bepaald
 oriëntatiepunt
 bevindt.
 Deze
 toepassing
 is
 echter
niet
altijd
even
betrouwbaar,
en
bovendien
niet
bijzonder
relevant
in
relatie
 tot
dit
onderzoek.
Interessanter
is
de
mogelijkheid
om
bijvoorbeeld
op
basis
van
een
 dergelijk
systeem
de
eigen
locatie
en
die
van
medebezoekers
te
kunnen
bepalen.
Een
 (driedimensionale)
 plattegrond
 is
 in
 dit
 geval
 onontbeerlijk.
 Leerlingen
 kunnen
 er
 vervolgens
voor
kiezen
samen
een
activiteit
uit
te
voeren
of
een
tentoonstelling
te
 bezoeken.
Een
dergelijke
functie,
aldus
Schroyen
et
al.,

bevordert
interactie
(2007:
 5).
Zeker
in
grote,
uitgebreide
musea
als
de
Experience,
het
Tropenmuseum
én
het
 Rijksmuseum
 voor
 Oudheden,
 die
 hun
 collectie
 verdeeld
 hebben
 over
 meerdere
 verdiepingen
 en
 afdelingen,
 is
 een
 dergelijke
 functie
 zeer
 nuttig.
 Het
 zal
 bijdragen
 aan
 de
 mogelijkheid
 tot
 oriëntatie,
 die
 volgens
 Falk&Dierking
 van
 groot
 belang
 is
 voor
de
museumervaring.
Ook
op
deze
wijze
zullen
leerlingen
beter
in
staat
zijn
hun
 bezoek
te
structureren
en
in
te
delen.



6.3.3
Communicatie


Bij
 het
 laatstgenoemde
 element
 van
 een
 optimaal
 functionerende
 mobiele
 gids
 volgens
 Schroyen
 et
 al.,
 communicatie
 is
 opnieuw
 de
 relatie
 te
 zien
 tussen
 de
 opvattingen
 van
 Schroyen
 et
 al.,
 Teurlings,
 Van
 Wolput
 &
 Vermeulen
 en
 Falk
 &
 Dierking.
Communicatie
en
samenwerking
is
van
groot
belang
in
de
sociaal‐culturele
 context
 van
 een
 museumbezoek.
 Schroyen
 et
 al
 stellen
 zelfs
 dat
 sociale
 interactie
 een
 voorwaarde
 is
 voor
 ontwikkeling
 (2007:
 5).
 In
 het
 licht
 van
 deze
 opvattingen
 zou
 een
 mobiel
 middel
 in
 staat
 moeten
 zijn
 sociale
 interactie
 te
 bevorderen
 en
 te


86



 stimuleren.
Dit
is
echter
niet
vanzelfsprekend.
Het
voorzien
van
iedere
leerling
van
 een
eigen
apparaat
met
een
individueel
in
te
stellen
route
wekt
een
andere
indruk.
 Belangrijk
 is
 dan
 ook
 dat
 het
 middel
 voorzien
 wordt
 van
 mogelijkheden
 tot
 communicatie
met
medeleerlingen.
Om
onderlinge
communicatie
te
stimuleren
zou
 het
 apparaat
 voorzien
 kunnen
 worden
 van
 een
 chat­functie,
 zodat
 ook
 medeleerlingen
 op
 afstand
 bereikt
 kunnen
 worden.
 Deze
 functie
 kan
 gebruikt
 worden
 om
 bijvoorbeeld
 suggesties
 te
 doen,
 of
 om
 iemand
 te
 betrekken
 bij
 een
 activiteit.
 Inhoudelijke
 verdieping
 kan
 bereikt
 worden
 door
 vraagstukken
 toe
 te
 voegen
die
gezamenlijk
opgelost
moeten
worden
(‘nodig
één
van
je
vrienden
in
de
 chatbox
uit
om
deze
opdracht
met
je
uit
te
voeren’),
of
bijvoorbeeld
in
de
vorm
van
 een
 inhoudelijke
 quiz,
 waarbij
 ook
 de
 antwoorden
 van
 medeleerlingen
 zichtbaar
 worden.
 Voorwerpen
 of
 objecten
 in
 het
 museum
 zouden
 door
 leerlingen
 voorzien
 kunnen
 worden
 van
 commentaar,
 dat
 onmiddellijk
 zichtbaar
 wordt
 voor
 medebezoekers.
Zo
zijn
er
talloze
mogelijkheden
te
bedenken
die
ook
in
de
musea
in
 dit
 onderzoek
 bij
 zouden
 kunnen
 dragen
 aan
 het
 stimuleren
 van
 onderlinge,
 inhoudelijke
communicatie
tussen
leerlingen.


6.3.4
Mobiel
nieuw
leren?


In
 relatie
 tot
 het
 gebruik
 van
 multimediale
 en
 mobiele
 toepassingen
 in
 musea
 worden
in
onderzoek
vaak
dezelfde
termen
genoemd
als
Schroyen
et
al.,
Teurlings,
 Van
Wolput
&
Vermeulen
en
Falk
&
Dierking
suggereren,
of
begrippen
van
eenzelfde
 strekking.
Zo
beschrijven
Woodruff
et
al.
(2004)
dat
onder
andere
medebezoekers
 en
de
lokatie
een
belangrijke
rol
spelen
in
de
museumervaring.
Laurillau
en
Paternò
 (2004)
 stellen:
 “communication,
 localization,
 orientation
 and
 mutual
 observation
 are
four
elements
that
are
key
to
a
collaborative
visit”
(in
Wakkary
et
al.,
2007:
5).
 Sharples
 (2000)
 stelt
 dat
 het
 construeren
 van
 een
 persoonlijke
 ervaring,
 het
 communiceren
 met
 anderen
 en
 de
 controle
 kunnen
 uitoefenen
 over
 het
 eigen
 leerproces
fundamentele
aspecten
zijn
voor
succesvol
leren.
Een
mobiele
toepassing
 moet
daarom
onder
andere
individueel
zijn,
overal
in
te
zetten
en
aan
te
passen
zijn
 en
geschikt
zijn
voor
communicatie
(7‐8).


Uit
 de
 voorgaande
 paragrafen
 blijkt
 dat
 een
 mobiele
 multimediale
 toepassing
 mogelijk
 een
 bijdrage
 zou
 kunnen
 leveren
 aan
 het
 verder
 integreren
 van
 leerlinggerichte
 benaderingen
 in
 de
 educatieve
 programmering
 van
 musea.
 Een
 mobiel
 multimediaal
 middel
 zou
 de
 leerling
 de
 ruimte
 en
 gelegenheid
 kunnen


87



 bieden
 om
 het
 museum
 op
 basis
 van
 de
 eigen
 leerwens
 te
 verkennen.
 Uit
 eerdere
 analyse
is
gebleken
dat
met
name
op
het
gebied
van
personalisatie
en
lokalisatie
in
 de
diverse
musea
winst
te
behalen
valt.
Hier
zouden
de
genoemde
toepassingen
in
 de
 toekomst
 mogelijk
 een
 meerwaarde
 kunnen
 bieden.
 Dit
 is
 echter
 nog
 niet
 voldoende
empirisch
bewezen
en

vraagt
om
meer
onderzoek.


6.4
Conclusie


Dit
onderzoek
richtte
zich
op
de
mogelijkheden
om
het
nieuwe
leren
toe
te
passen
in
 een
 museale
 context.
 Gebleken
 is
 dat
 het
 ‘museale
 nieuwe
 leren’
 uit
 drie
 kernelementen
bestaat:
(inter)actief
leren,
aansluiten
bij
de
belevingswereld
van
de
 leerling
en
samenwerken
in
kleine
groepjes.



Dergelijke
leerlinggerichte
benaderingen
zijn
nog
niet
of
niet
volledig
geïntegreerd
 in
 de
 educatieve
 programmering
 en
 tentoonstellingen
 van
 de
 onderzochte
 musea.
 Wel
liggen
hier
volop
mogelijkheden
en
de
bereidheid
van
de
musea
hun
educatieve
 programmering
 en
 tentoonstellingsbeleid
 aan
 te
 passen
 biedt
 perspectief
 voor
 de
 toekomst.
 De
 gevolgen
 van
 daadwerkelijke
 implementatie
 van
 het
 nieuwe
 leren
 in
 een
museale
context
verdienen
echter
nog
meer
empirisch
onderzoek.



Mobiele
multimediale
toepassingen
kunnen
mogelijk
een
interessante
rol
spelen
in
 het
integreren
van
leerlinggerichte
benaderingen
in
musea.
Op
basis
van
de
gekozen
 theoretische
 invalshoek
 kan
 gesteld
 worden
 dat
 dergelijke
 middelen
 met
 name
 zouden
 kunnen
 bijdragen
 aan
 het
 personaliseren
 en
 structureren
 van
 de
 museumervaring
 en
 het
 individuele
 leerproces,
 en
 het
 contextualiseren
 van
 informatie.
Ook
zou
het
begrip
van
de
fysieke
ruimte
verbeterd
kunnen
worden
door
 lokalisatiemogelijkheden.
 De
 communicatie
 tussen
 leerlingen
 zou
 een
 extra
 impuls
 en
verdieping
kunnen
krijgen.
Om
dit
te
bereiken
moet
er
tegelijkertijd
ook
gekozen
 worden
voor
een
werkvorm
waarin
meer
constructieve
en
inhoudelijke
vormen
van
 samenwerking
 opgenomen
 zijn.
 Gezamenlijk
 probleemoplossend
 werken,
 zoals
 in
 het
 Tropenmuseum
 en
 het
 Gallo‐Romeins
 Museum
 gebeurt,
 is
 een
 interessant
 voorbeeld.


Met
name
in
de
traditioneler
ingerichte
musea
zoals
bijvoorbeeld
het
Rijksmuseum
 voor
 Oudheden
 en
 het
 Tropenmuseum
 zou
 een
 mobiel
 multimediaal
 middel
 een
 bijzondere
en
uitgebreide
aanvulling
kunnen
vormen
op
de
bestaande
tentoonstel‐ lingsstructuur
 en
 educatieve
 programmering.
 Apparaten
 zouden
 ingezet
 kunnen


88



 worden
 als
 mobiele
 gidsen,
 die
 beschikken
 over
 mogelijkheden
 tot
 personalisatie,
 lokalisatie
 en
 communicatie
 en
 daarmee
 bijdragen
 aan
 (inter)actief
 leren,
 het
 aansluiten
bij
de
leerling
en
samenwerking.
Het
leerlinggericht
werken
zou
op
deze
 manier
een
nieuwe,
multimediale
dimensie
krijgen.



6.5
Aanbevelingen


Dit
 onderzoek
 kan
 beschouwd
 worden
 als
 de
 aanzet
 naar
 meer
 onderzoek
 ten
 aanzien
van
leren
en
met
name
leerlinggericht
werken
in
een
museale
context.
Op
 basis
 van
 de
 voornamelijk
 theoretische
 bevindingen
 in
 dit
 rapport
 worden
 een
 aantal
aanbevelingen
aan
het
onderzoeksveld
gedaan.


Meer
onderzoek
naar
de
educatieve
waarde
van
leerlinggericht
werken
in
een
museale
 context.


Een
 museum
 biedt
 een
 geheel
 andere
 leeromgeving
 dan
 een
 klaslokaal
 en
 biedt
 andere
 uitdagingen.
 In
 dit
 onderzoek
 is
 na
 analyse
 verondersteld
 dat
 het
 nieuwe
 leren,
dankzij
de
unieke
leeromgeving
die
een
museum
biedt,
in
een
museale
context
 zeer
waarschijnlijk
goed
tot
zijn
recht
zal
komen.
Er
wordt
tevens
verondersteld
dat
 een
omslag
richting
meer
leerlinggericht
werken
van
positieve
invloed
zal
zijn
op
de
 betrokkenheid
van
de
scholieren
en
leerresultaten
zal
doen
verbeteren.



Deze
 veronderstelling
 is
 gebaseerd
 op
 theoretisch
 onderzoek
 en
 kent
 slechts
 een
 kleine
 empirische
 basis.
 Nieuw,
 grootschaliger
 onderzoek
 is
 dan
 ook
 noodzakelijk
 om
 eerdere
 bevindingen
 te
 kunnen
 staven.
 Meer
 onderzoek
 naar
 het
 nut
 van
 leerlinggericht
 werken
 in
 een
 museale
 context
 
 –
 bijvoorbeeld
 door
 gedegen
 empirisch
onderzoek
naar
het
functioneren
van
het
programma
TM
Deluxe
van
het
 Tropenmuseum
–
is
in
de
toekomst
gewenst.



Meer
 onderzoek
 naar
 de
 rol
 van
 de
 (museum)docent
 in
 relatie
 tot
 leerlinggericht
 werken
in
een
museale
context.


In
dit
onderzoek
is
weinig
aandacht
besteed
aan
de
rol
van
de
museumdocent
in
de
 begeleiding
 van
 leerlingen
 in
 het
 museum.
 Het
 onderzoek
 richtte
 zich
 op
 de
 kijktochten,
de
zelfstandige
rondgang
van
scholieren,
waarbij
de
docent
geen
rol
van
 betekenis
 speelt.
 In
 verder
 onderzoek
 zou
 de
 inzet
 van
 de
 docent
 tevens
 onder
 de
 loep
 genomen
 moeten
 worden,
 aangezien
 leerlingen
 alleen
 zelfstandig
 en
 zelfverantwoordelijk
 aan
 het
 werk
 kunnen,
 wanneer
 zij
 gedegen
 voorbereid
 zijn.


In document Laat
mij
maar
even (pagina 84-89)