• No results found

Morele daders

In document De strafbare deelneming (pagina 54-61)

Hoofdstuk 1. Daders en mededaders

2) Morele daders

124. De morele daders zijn diegene die een persoon of meerdere personen hebben aangezet of aangemoedigd om een welbepaald misdrijf te plegen. Ze zijn echter niet rechtstreeks betrokken bij de uitvoering van een misdrijf, maar ze dragen in principe wel de ‘morele verantwoordelijkheid’. Ze hebben in hoofde van de uitvoerder de wil doen ontstaan om een bepaald misdrijf te plegen. Daarom zullen de uitvoerders en de aanzetters op gelijke voet worden geplaatst en dus ook op dezelfde wijze worden bestraft.185

125. Er dient gewezen te worden op het verschil tussen het aanzetten tot het plegen van een welbepaald misdrijf en het iemand ‘doen plegen’ van een misdrijf. Bij het ‘doen plegen’ gaat men misbruik maken van iemand. Daarbij laat hij een andere persoon een misdrijf plegen, zodat hij zelf niet moet overgaan tot de uitvoering van de materiële handelingen eigen aan het misdrijf. Dit staat tegenover de aanzetting tot het plegen van een misdrijf. Hierbij gaat men iemand door middel van beloften, bedreigingen of misbruik van macht een misdrijf laten plegen. De aanzetter gaat als het ware een wil creëren tot het plegen van het misdrijf in hoofde van de effectieve uitvoerder.

182 A. DE NAUW en F. DERUYCK, Overzicht van het Belgische algemeen strafrecht, Brugge, Die Keure, 2017, 93. 183 Cass. 7 mei 1951, Pas. 1951, I, 599.

184 Cass. 3 december 2013, P.13.1366.N.

185F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk”, in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Preadviezen voor de Nederlands-Vlaamse

126. Bij de morele daders kunnen we een onderscheid maken tussen de individuele aanzetting of uitlokking en de openbare of collectieve uitlokking.186 Beiden worden hierna besproken.

a) Individuele aanzetting of uitlokking

127. De individuele aanzetters of uitlokkers noemt men ook wel de categorie van de morele daders of de zedelijke daders. Dit komt omdat zij wel de oorzaak zijn van het gepleegde misdrijf, maar toch niet rechtstreeks hebben meegewerkt aan de uitvoering ervan. Men spreekt pas van aanzetting tot een misdrijf wanneer men in hoofde van degene die het misdrijf uitvoert het delictueel opzet doet ontstaan of aanmoedigt. De individuele aanzetting betekent dan dat de aanzetting zich richt tot één of meer welbepaalde personen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van beloften, giften, misbruik van macht of misbruik van gezag.187 Deze individuele aanzetting of uitlokking is

opgenomen in art. 66, lid 4 Sw.:

“Zij die, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, de misdaad of het wanbedrijf rechtstreeks hebben uitgelokt”

128. Er dienen wel enkele voorwaarden te worden vervuld om te kunnen spreken van een strafbare deelneming in het kader van de individuele aanzetting of uitlokking:

129. De aanzetting moet individueel zijn. Dit houdt in dat de aanzetting of uitlokking gericht moet zijn op één of meer welbepaalde personen. Dit betekent echter niet dat de aanzetter straffeloos blijft wanneer de materiële dader niet van meet af aan geïndividualiseerd is. Zo spreekt men ook nog altijd van aanzetting of uitlokking wanneer deze gericht is aan drie personen waarvan er uiteindelijk één tot de uitvoering overgaat. De uitlokker hoeft bovendien niet te weten wie van de drie dit zal zijn.188

130. De aanzetting moet bijzonder zijn. Deze voorwaarde betekent dat de aanzetter de verwezenlijking beoogt van een welbepaalde misdaad of wanbedrijf.189 Opdat er sprake zou zijn

186 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Intersentia 2018, 94-95.

187 L. DUPONT, Beginselen van Strafrecht, Ι, Acco, Leuven, 1983, 646.

188 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Intersentia 2018, 95.

van een strafbare deelneming, vereist men vooreerst een wilsovereenstemming tussen de dader en de mededaders. Indien men een ander misdrijf pleegt dan waartoe werd aangezet dan zal men de wilsovereenstemming als inadequaat of foutief beschouwen. In dat geval wijkt het vooropgestelde misdrijf dan af van het gepleegde misdrijf. Hierdoor kan men niet spreken van een strafbare deelneming, wegens gebrek aan wilsovereenstemming.190 Soms bestaat er de

mogelijkheid dat de deelnemer toch strafbaar zal zijn, ook al is het vooropgestelde misdrijf onbepaald. In deze hypothese weet de deelnemer wel dat hij een delictuele handeling steunt, maar kent de concrete vorm die deze zal aannemen nog niet.191

131. Het misdrijf moet rechtstreeks zijn uitgelokt. Hiermee bedoelt men dat er een oorzakelijk verband moet bestaan tussen de positieve daad van aanzetting of uitlokking en het gepleegde misdrijf.192 De aanzetting moet als doel hebben dat het misdrijf effectief wordt gepleegd. Zo is pas

voldaan aan het vereiste oorzakelijk verband wanneer het opzet in hoofde van de dader werd uitgelokt. Het voornemen om het welbepaalde misdrijf te plegen mag nog niet bestaan bij de dader. Indien dat wel zo is, dan is er geen sprake meer van een rechtstreekse aanzetting omdat de dader al de bedoeling had om het misdrijf te plegen.193

132. De aanzetting of uitlokking moet uitwerking hebben gehad. Met het begrip uitwerking is men van oordeel dat het uitgelokte misdrijf effectief gepleegd moet zijn of, indien dat niet het geval is, er minstens op strafbare wijze een poging werd ondernomen om dat misdrijf te plegen. Zo wordt de aanzetting niet strafbaar gesteld wanneer iemand wordt aangezet tot het plegen van een bepaald misdrijf, indien die persoon na de aanzetting uiteindelijk niet over ging tot de uitvoering ervan.194 Wanneer de materiële dader slechts een strafbare poging onderneemt of als hij een

minder zwaar misdrijf pleegt, dan kan de aanzetter slechts proportioneel aansprakelijk gesteld worden.195

190 L. DUPONT en R. VERSTRAETEN, Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1989‐90, 590.

191 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Intersentia 2018, 95.

192 Cass. 4 november 1946, Arr.Cass. 1946, 370.

193 J. VANHALEWIJN, “Bijdrage tot de studie van de strafbare deelneming in Belgisch Strafrecht”, RW 1961‐62, 1539‐ 1540.

194 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Intersentia 2018, 95.

133. De aanzetting moet gebeurd zijn met gebruik van één van de door de wet genoemde

middelen. Wanneer in een veroordelend vonnis of arrest niet wordt vastgesteld dat de aanzetting

is geschied door één van de wettelijke beïnvloedingsmiddelen, is de strafrechtelijke veroordeling wegens individuele aanzetting niet wettig gemotiveerd.196 Deze middelen zijn opgenomen in art.

66, lid 4 Sw. De opgesomde beïnvloedingsmiddelen zijn giften en beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of macht, misdadige kuiperijen en arglistigheden.

De aanzetting door giften of beloftes veronderstelt een overeenkomst tussen de aanzetter en de aangezette, waarbij deze laatste een voordeel ontvangt of een voordeel wordt beloofd. Dit voordeel kan zowel van materiële of immateriële aard zijn.197

Bij de aanzetting door bedreiging moet de bedreiging het wilsbesluit om een misdrijf te plegen, opwekken of versterken. De mogelijkheid bestaat ook dat de aanzetting zo een grote omvang kan aannemen dat zij de wilsvrijheid van de materiële uitvoerder totaal ontneemt. De uitvoerder is in dat geval een louter willoos instrument in handen van de aanzetter. In dit uitzonderlijk geval wordt de aanzetter dan ook als enige dader van het misdrijf beschouwd en dus niet meer als deelnemer.198

Bij misbruik van gezag en macht dient er weldegelijk een bestaande machtsrelatie te zijn tussen de betrokken personen. Dit is een verhouding van ondergeschiktheid.199 Deze machts- of

gezagsrelatie kan wettelijk zijn, bijvoorbeeld het ouderlijk gezag tussen de ouders en de kinderen. Deze relatie kan ook feitelijk zijn, bijvoorbeeld de relatie tussen een sporter en zijn trainer.200 Wel

is vereist dat er misbruik wordt gemaakt van deze gezags-machtsverhouding, wat veronderstelt dat het gezag of de macht wordt uitgeoefend.201

Arglistigheden is een moeilijke term voor vormen van bedrog, list of vermomming van de waarheid, waardoor men de werkelijkheid zo voorstelt dat de dader tot het plegen van dat welbepaalde

196 Cass. 26 februari 2008, NC 2009, 312.

197 J. VANHEULE, “Deelneming van verscheidene personen aan een zelfde misdaad of wanbedrijf, in Duiding Strafrecht, Brussel, Larcier, 2018, 135.

198 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Intersentia 2018, 95.

199 Cass. 28 oktober 1986, Arr.Cass. 1986-87, 279. 200 Luik 16 juni 1938, Pas., 28.

misdrijf wordt verleid.202 Dit komt er op neer dat een eenvoudige raadgeving niet zal volstaan, er

moet immers gebruik gemaakt worden van één van de middelen opgesomd in de wet. Ook een eenvoudige leugen is geen listige kunstgreep.203 Wanneer de aanzetter de aangezette heeft

misleid omtrent het strafbare karakter van een gedraging, door te beweren dat de gedraging door geen enkele wet wordt verboden of dat de gedraging in de gegeven omstandigheden geen misdrijf oplevert, is er volgens het Hof van Cassatie sprake van aanzetting door misdadige kuiperijen of arglistigheden.204

b) Openbare of collectieve uitlokking

134. De openbare uitlokking of aanzetting richt zich, in tegenstelling tot de individuele aanzetting, tot een onbepaalde groep van personen. Het openbare karakter van deze collectieve aanzetting houdt in dat het zich zowel kan richten tot één welbepaald individu, als tot een onbepaald publiek. Bij deze categorie van aanzetting wordt gebruik gemaakt van pamfletten of woorden, aanmoedigingen in openbare bijeenkomsten of vergaderingen.205 De collectieve aanzetting is

opgenomen in art. 66, lid 5 Sw.:

“Zij die hetzij door woorden in openbare bijeenkomsten of plaatsen gesproken, hetzij door enigerlei geschrift, drukwerk, prent of zinnebeeld, aangeplakt, rondgedeeld of verkocht, te koop aangeboden of openlijk tentoongesteld, het plegen van het feit rechtstreeks hebben uitgelokt”

135. De wetgever dient aan de openbare of collectieve uitlokking bijzondere aandacht te geven. Dit omwille van het feit dat deze vorm van aanzetting meerdere personen kan aanspreken en dus ook een groter publiek kan bereiken. Het is eigen aan de mens om beïnvloed te worden door uitspraken van anderen. Hierdoor heeft de wetgever de openbare of collectieve uitlokking strafbaar gesteld, zonder dat daarvoor de specifieke middelen, eigen aan de individuele aanzetting of uitlokking, vereist zijn.206

202 Cass. 31 maart 2015, P.13.0869.N. 203 Cass. 2 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, 836. 204 Cass. 14 februari 1949, Pas. 1949, I, 136.

205 L. DUPONT, Beginselen van Strafrecht, Ι, Acco, Leuven, 1983, 646.

136. Voor de openbare of collectieve aanzetting zijn in principe dezelfde voorwaarden als voor de individuele aanzetting van toepassing, op enkele verschillen na. De openbare aanzetting hoeft niet individueel te zijn, maar ze kan wel specifiek gericht zijn op een welbepaalde persoon. Om dan van een openbare aanzetting te kunnen spreken, moet het wel gaan over een aanzetting die gebeurt in een openbare vergadering of tijdens een openbare bijeenkomst waarbij meerdere personen aanwezig zijn.207

137. In art. 66, lid 5 Sw. worden enkele publiciteits- of verspreidingsmiddelen opgesomd waarvan gebruik kan gemaakt worden om tot openbare aanzetting over te gaan. Via de evolutieve interpretatie vallen toespraken of prenten die via de radio of televisie het grote publiek bereiken ook onder de verspreidingsmiddelen die openlijk tentoongesteld worden. Bij de openbare of collectieve aanzetting kan in principe gebruik gemaakt worden van om het even welk middel. Er bestaat geen limitatieve lijst van middelen.208

138. Een belangrijke vereiste voor de collectieve aanzetting of uitlokking is wel dat deze in het openbaar plaatsvindt. Dit betekent dat de aanzetting of uitlokking plaats moet vinden in een plaats die voor het publiek toegankelijk is. Dit kan gaan van een café tot een stadspark. Dit brengt met zich mee dat een aanzetting zijn openbaar karakter krijgt ten gevolge van het openbare karakter van de plaats waar de aanzetting zal plaatsvinden.209

139. Een voorwaarde voor het strafbare karakter van de aanzetting is dat het misdrijf effectief wordt uitgevoerd. In bepaalde gevallen wordt de gevolgloze aanzetting toch strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling staat wel volledig los van het leerstuk van de strafbare deelneming, waarbij de aanzetting op zich het voorwerp uitmaakt van een autonome strafbaarstelling. Zo is er een wet ingevoerd die de openbare aanzetting tot misdaden en bepaalde wanbedrijven, die zonder uitwerking zijn gebleven, strafbaar stelt als afzonderlijk misdrijf.210 Een voorbeeld uit deze wet is

iemand die andere personen aanzet tot het plegen een drugsmisdrijf. Bovendien heeft de wetgever ook een wet ingevoerd die het rechtstreekse aanbod of voorstel om een met minstens 10 tot 15

207 C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch strafrecht, Gent, Story-scientia, 1976, 1243.

208 J. VANHEULE, “Deelneming van verscheidene personen aan een zelfde misdaad of wanbedrijf, in Duiding Strafrecht, Brussel, Larcier, 2018, 136-137.

209 L. DUPONT en R. VERSTRAETEN, Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1989-90, 593.

210 Art. 1 van de wet van 25 maart 1891 houdende de bestraffing van de aanzetting tot het plegen van misdaden of wanbedrijven, BS 26 maart 1891.

jaar opsluiting strafbare misdaad te plegen, strafbaar gesteld als zelfstandig misdrijf.211 Ook in

bijzondere wetten wordt het aanzetten tot het plegen van bepaalde misdrijven soms strafbaar gesteld als een autonoom misdrijf, bijvoorbeeld het aanzetten tot discriminatie.212

c) Politionele uitlokking of provocatie

140. Een bijzonder geval dat wat extra aandacht verdient is de politionele uitlokking of provocatie. Dit betekent dat de persoon die overgaat tot de uitlokking van een bepaald misdrijf, de functie heeft van een politieagent. Deze techniek, waarbij de politieagent zich zelf voordoet als een crimineel, heeft als doel om daders op te sporen en bewijzen te verzamelen. De wetgever heeft ervoor geopteerd om niet de term ‘uitlokking’ te gebruiken, maar wel ‘provocatie’.213

141. Er is geen sprake van uitlokking indien het oogmerk of het voornemen om een misdrijf te plegen al bestond in hoofde van de dader. De uitlokking mag een bepaalde grens niet overschrijden. Zo zijn er twee voorwaarden aan gekoppeld. Ten eerste mag het voornemen om een misdrijf te plegen niet worden aangescherpt door de agent. Ten tweede mag de politie enkel maar overgaan tot provocatie als ze van oordeel is dat het gebruik ervan de vaststelling van een misdrijf vereenvoudigd.214

142. De provocatie mag enkel het vaststellen van een misdrijf als doel hebben en niet het doen plegen van een misdrijf, anders maken de politiediensten zich schuldig aan een verboden politionele uitlokking.215 Bovendien is het verboden voor de politie om een bedrieglijk middel aan

te wenden waardoor een strafbaar feit wordt gepleegd. Zo mag de politie niet bij iemand een voornemen tot het plegen van een misdrijf doen ontstaan indien deze persoon aanvankelijk helemaal geen voornemen had enig misdrijf te plegen. Dit soort uitlokking zal een ongeoorloofd middel uitmaken bij de opsporing van de strafbare feiten, waardoor de dader niet vervolgd kan

211 Art. 1 van de wet van 7 juli 1875 tot bestraffing van het aanbod of het voorstel om bepaalde misdaden te plegen,

BS 9 juli 1875.

212 Art. 20 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, BS 9 augustus 1981.

213 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Intersentia 2018, 95.

214 Cass. 5 februari 1985, Arr.Cass. 1984-85, 772-775. 215 Brussel 19 november 1984, RW 1984-85, 2563-2572.

worden.216 De politieambtenaren lopen in dergelijke situatie het risico om als medeplichtigen te

worden beschouwd.

In document De strafbare deelneming (pagina 54-61)