• No results found

Materiële daders

In document De strafbare deelneming (pagina 51-54)

Hoofdstuk 1. Daders en mededaders

1) Materiële daders

116. Artikel 66, lid 2 Sw. stelt het volgende:

“Zij die de misdaad of wanbedrijf hebben uitgevoerd of aan de uitvoering ervan rechtsreeks hebben meegewerkt.”

Dit artikel duidt de personen aan die door hun gedragingen onder de wettelijke omschrijving van het misdrijf vallen. Bijgevolg kunnen we uit de tekst van de wet twee categorieën van materiële

168J. CONSTANT, “La loi pénale‐ l’infraction‐ le delinquant”, in Traité élémentaire de droit pénal: principes generaux d

u droit pénal positif Belge, Liège, Imprimeries nationales, 1965, 264.

daders halen, namelijk de uitvoerders van het misdrijf en de rechtstreekse medewerkers aan het misdrijf.170

a) Uitvoerders

117. De ‘uitvoerders’ zijn die personen die het misdrijf materieel hebben voltrokken. Zij hebben persoonlijk de handelingen gesteld die onmiddellijk onder de delictsomschrijving vallen. Zo hebben die personen alle constitutieve bestanddelen van een welbepaald misdrijf voltooid. Een voorbeeld is iemand die eigenhandig een zaak wegneemt bij een diefstal. Kenmerkend is hier dat er een pluraliteit van deelnemers is. Het gaat immers over meerdere personen die samenwerken om een bepaald misdrijf te plegen. In feite zijn zij geen deelnemers, maar wel daders in de gebruikelijke betekenis van het woord. Elkeen van de betrokkenen pleegt op zichzelf een strafbaar feit.171

118. De dader kan zich dus laten bijstaan door andere personen om het misdrijf te voltrekken. De voorwaarde is wel dat die personen op de hoogte zijn van het misdadig opzet, anders zijn zij slechts een hulpmiddel voor de dader. Wanneer het misdadig opzet niet aanwezig is, kan er geen sprake zijn van een strafbare deelneming. Er is immers een vereiste kennis en opzet in hoofde van de materiële uitvoerder. Men kan dan ook zeggen dat het morele element ontbreekt, waardoor er geen toepassing kan worden gemaakt van de rechtsfiguur van de strafbare deelneming.172

b) Rechtstreekse medewerkers

119. De ‘rechtstreekse deelnemers’ zijn die deelnemers die het misdrijf materieel mee hebben uitgevoerd, zonder dat hun handelen op zichzelf beschouwd noodzakelijkerwijze onder de delictsomschrijving valt.173 De rechtstreekse deelnemers worden in principe niet beschouwd als

deelnemer, maar wel als dader in de strikte betekenis van het woord. Daarom worden ze ook op dezelfde manier behandeld als de uitvoerders van het misdrijf. De rechtstreekse deelnemers hebben meegewerkt aan de strafbare feiten, maar met dat verschil dat hun gestelde handelingen

170 L. DUPONT en R. VERSTRAETEN, Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1989‐90, 586.

171 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Intersentia 2018, 94.

172 Zie eerder bij de constitutieve bestanddelen van de strafbare deelneming. 173 Cass. 5 juni 1984, Arr.Cass. 1983-84, 1308.

niet rechtsreeks onder de delictsomschrijving vallen.174 Een voorbeeld van een rechtstreekse

medewerker is een persoon die een slachtoffer vasthoudt, terwijl een andere persoon hem besteelt.

c) Noodzakelijke hulp

120. We hebben nu het onderscheid gemaakt tussen de ‘uitvoerders’ en de ‘rechtstreekse medewerkers’, maar een noodzakelijke voorwaarde om van een materiële mededader te kunnen spreken is de noodzakelijkheid van de hulp. Deze voorwaarde voor een collectief gepleegd misdrijf is opgenomen in art. 66, lid 3 Sw. De geleverde hulp dient noodzakelijk te zijn om het feit te plegen zoals het in concreto werd gepleegd.175 Hulp die niet noodzakelijk was om het misdrijf te plegen

zoals het zich heeft voorgedaan, wordt beschouwd als een vorm van medeplichtigheid. Het is dan ook zonder belang of de aangeboden hulp groot of klein was176, de enige voorwaarde is de

noodzakelijkheid voor de totstandkoming van het misdrijf.177 Artikel 66, lid 3 Sw. formuleert dat als

volgt:

“Zij die, door enige daad, tot de uitvoering zodanige hulp hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf zonder hun bijstand niet had kunnen worden gepleegd”

121. Zoals hierboven reeds aangehaald, betreft het dus die personen die hulp of bijstand hebben geboden, zonder dewelke het misdrijf niet had kunnen worden gepleegd zoals het in werkelijkheid werd gepleegd.178 Er moet bij de beoordeling van de noodzakelijkheid dus rekening gehouden

worden met de concrete omstandigheden. Daardoor is het mogelijk dat éénzelfde gedraging in het ene geval een nuttige hulp oplevert en in het andere geval een noodzakelijke hulp.179 Met andere

woorden doet het er niet toe of die hulp groot of klein was, zolang ze maar noodzakelijk was voor het misdrijf.180 De hulp kan zowel geboden worden bij de uitvoering van het misdrijf, als bij de

voorbereiding ervan.181 Een voorbeeld van noodzakelijke hulp die geboden wordt bij de

174 A. DE NAUW, Inleiding tot het algemeen Strafrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 189. 175 Cass. 7 maart 1949, Arr.Cass. 1949, 164.

176 Cass. 3 december 2013, P.13.1366.N.

177 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en Strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen, Intersentia 2018, 94.

178 Cass. 28 september 1993, Arr.Cass. 1993, 773. 179 Cass 23 januari 1950, Pas. 1950, I, 341. 180 Cass. 3 december 2013, P.13.1366.N. 181 Cass. 13 juni 2001, Arr.Cass. 2001, 1164.

voorbereiding van een misdrijf is het leveren van een vuurwapen aan een persoon dat zal dienen om een bank te overvallen.182

122. Of de hulp of bijstand al dan niet noodzakelijk was voor de totstandkoming van het misdrijf in concreto, is een feitenkwestie die behoort tot de soevereine beoordelingsbevoegdheid van de feitenrechter.183

123. Het is bovendien niet vereist dat een misdrijf effectief wordt uitgevoerd zoals het werd voorgenomen. Het is al voldoende dat het materieel mogelijk wordt gemaakt om een misdaad of wanbedrijf te plegen zoals het initieel werd voorgenomen, ook al werd het in een andere vorm uitgevoerd. Dan spreekt men ook over een daad van strafbare deelneming184

In document De strafbare deelneming (pagina 51-54)