• No results found

De strafbare deelneming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De strafbare deelneming"

Copied!
124
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE STRAFBARE DEELNEMING

Aantal woorden: 41731

Brent Van Hecke

Studentennummer: 01504745

Promotor(en): Prof. dr. Tom Vander Beken, Prof. dr. Stéphanie De Coensel

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten. Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

Voorwoord

Met deze masterproef eindigt mijn opleiding rechten aan de Universiteit Gent. Het was de laatste zware opdracht voor de eindmeet. Naarmate mijn studies op zijn einde liepen, diende ik mij te verdiepen in een zelfgekozen onderwerp om daar vervolgens een masterproef over te schrijven. Het schrijven van deze masterproef is niet geheel vlekkeloos verlopen. Dit onderzoek groeide uiteindelijk toch uit tot een boeiende studie die mij veel nieuwe inzichten heeft bijgebracht over dit interessante onderwerp.

Alvorens ik deze uiteenzetting aanvat, wil ik mijn promotor Professor Dr. Vander Beken bedanken, die mij de mogelijkheid heeft geboden om mijn werk tot een goed einde te brengen. Hij hielp mij bij de afbakening van het onderwerp en gaf mij de nodige tijd en ruimte om mijn onderzoek uit te voeren. De goede raad, nuttige commentaren en bemoedigende feedback wisten mij steeds op het juiste pad te zetten. Dit alles maakte het schrijven van deze masterproef voor mij een erg interessante en leerrijke ervaring

Gent, 15 mei 2020

(3)

Inhoud

Voorwoord ... 2 INLEIDING ... 7 Algemeen ... 7 Probleemstelling ... 9 Onderzoeksvraag ... 10 Structuur ... 11 Methodologie ... 11

DEEL 1. DE TOTSTANDKOMING EN DE ONTWIKKELING VAN DE RECHTSFIGUUR VAN DE STRAFBARE DEELNEMING ... 13

Hoofdstuk 1. De moeizame totstandkoming van de rechtsfiguur van de strafbare deelneming in België .... 13

Hoofdstuk 2. Wijzigingen aan de bepalingen m.b.t. strafbare deelneming ... 15

Hoofdstuk 3. De huidige tekst van Art. 66-69 Sw. ... 16

Hoofdstuk 4. Wetsvoorstel nieuw Strafwetboek ... 17

DEEL 2. THEORETISCHE GRONDSLAGEN ... 19

Hoofdstuk 1. De theorie van de zelfstandige of de onzelfstandige deelneming ... 19

Hoofdstuk 2. Onderscheid tussen de relatieve en absolute onzelfstandige deelneming ... 20

1) De absoluut onzelfstandige deelneming ... 20

2) De relatief onzelfstandige deelneming ... 21

Hoofdstuk 3. Invloed van het Göktepe arrest EHRM ... 22

1) Situatie voor het Göktepe arrest ... 22

2) Situatie na het Göktepe arrest ... 23

Hoofdstuk 4. Wetsvoorstel nieuw Strafwetboek ... 25

Hoofdstuk 5. Conclusie: Ingewikkeld kluwen ... 26

DEEL 3. DE CONSTITUTIEVE BESTANDDELEN VAN DE STRAFBARE DEELNEMING ... 28

Hoofdstuk 1. De wilsovereenstemming ... 28

1) Kennis ... 29

2) Deelnemingsopzet ... 30

3) Geen deelneming aan onopzettelijke misdrijven ... 32

4) Verzwarende omstandigheden ... 33

5) Foutieve wilsovereenstemming ... 33

Hoofdstuk 2. Deelname aan een misdrijf ... 35

1) Deelname aan een misdaad of wanbedrijf ... 36

2) De hoofddader moet niet effectief worden bestraft ... 37

3) Een in concreto strafbaar hoofdfeit ... 37

(4)

5) Het misdrijf moet niet noodzakelijk voltooid zijn ... 39

a) Deelneming aan een poging ... 39

b) Poging tot deelneming ... 41

Hoofdstuk 3. Deelnemingsdaad ... 42

1) Deelnemingsdaad opgesomd in art. 66-67 Sw. ... 42

2) Positieve deelnemingsdaad ... 43

3) Strafbare deelneming aan een kwaliteitsmisdrijf ... 43

4) Deelneming door onthouding ... 44

5) Timing van de positieve deelnemingsdaad ... 48

Hoofdstuk 4. Conclusie: Hiaten in het Strafwetboek ... 50

DEEL 4. DE DEELNEMINGSVORMEN... 51

Hoofdstuk 1. Daders en mededaders... 51

1) Materiële daders ... 51

a) Uitvoerders ... 52

b) Rechtstreekse medewerkers ... 52

c) Noodzakelijke hulp ... 53

2) Morele daders ... 54

a) Individuele aanzetting of uitlokking ... 55

b) Openbare of collectieve uitlokking ... 58

c) Politionele uitlokking of provocatie ... 60

Hoofdstuk 2. De medeplichtigen ... 61

1) Materiële medeplichtigen ... 61

2) Morele medeplichtigen ... 62

3) Nuttige hulp of bijstand ... 64

Hoofdstuk 3. Onderscheid tussen daders/mededaders en medeplichtigen... 65

1) Onderverdeling ... 65

2) Afbakeningsprobleem ... 66

Hoofdstuk 4. Wetsvoorstel nieuw Strafwetboek ... 67

1) Nieuw begrip daderschap ... 67

a) Rechtstreeks daderschap ... 68

b) Middellijk daderschap ... 68

c) Co-daderschap ... 69

2) Nieuw begrip strafbare deelneming ... 70

a) Algemeen ... 70

b) Deelnemingsgedragingen ... 71

(5)

1) Het begrip daderschap: uitbreiding ... 72

a) (Mede)daderschap in het huidige strafrecht ... 73

b) Nieuwe vormen van daderschap in het wetsvoorstel ... 75

2) Het begrip deelneming: inperking ... 76

a) Deelneming in het huidig strafrecht ... 76

b) Afschaffing onderscheid mededader en medeplichtigen ... 77

Hoofdstuk 6. Conclusie: Afbakeningsprobleem ... 79

DEEL 5. BESTRAFFING VAN DE DEELNEMING ... 80

Hoofdstuk 1. Bestraffing dader en mededader ... 80

Hoofdstuk 2. Bestraffing medeplichtige ... 80

1) Medeplichtigen aan een misdaad ... 81

2) Medeplichtigen aan een wanbedrijf ... 81

3) Probleemstelling ... 82

Hoofdstuk 3. Wetsvoorstel nieuw Strafwetboek ... 83

Hoofdstuk 4. Conclusie: Naar éénzelfde uitgangsbestraffing? ... 84

DEEL 6. DE RECHTSPERSONEN ... 85

Hoofdstuk 1. Strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen ... 85

Hoofdstuk 2. Toerekening van binnen een rechtspersoon gepleegde strafbare feiten aan een natuurlijk persoon ... 86

Hoofdstuk 3. Decumulregel afgeschaft ... 88

Hoofdstuk 4. Relatie met de rechtsfiguur van de strafbare deelneming ... 89

Hoofdstuk 5. Conclusie: Uitzondering op de strafbare deelneming ... 90

DEEL 7. NIEUWE COLLECTIEVE MISDRIJVEN IN DE HEDENDAAGSE SAMENLEVING ... 91

Hoofdstuk 1. Situering ... 91

Hoofdstuk 2. Bendevorming ... 92

1) Algemeen ... 92

2) Constitutieve bestanddelen ... 93

a) Het bestaan van een vereniging ... 94

b) De organisatie van de vereniging ... 94

c) Het oogmerk om een aanslag te plegen op personen of op eigendommen als doel van de vereniging ... 95

3) Strafbaarstelling ... 96

4) Relatie met de rechtsfiguur van de strafbare deelneming ... 97

Hoofdstuk 3. Criminele organisaties... 98

1) Algemeen ... 98

(6)

a) Het bestaan van een gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die duurt in de tijd

……… ... 100

b) Met als oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden en wanbedrijven die strafbaar zijn met een gevangenisstraf van 3 jaar of een zwaardere straf ... 101

c) Om direct of indirect vermogensvoordelen te verkrijgen ... 102

3) Strafbaarstellingen ... 102

a) Eerste misdrijf : het lidmaatschap van een criminele organisatie die een bepaalde modus operandi gebruikt ... 103

b) Tweede misdrijf: deelneming aan de voorbereiding of de uitvoering van enige geoorloofde activiteit van de criminele organisatie ... 104

c) Derde misdrijf: deelneming aan het nemen van welke beslissing dan ook in het raam van de activiteiten van de criminele organisatie ... 104

4) Relatie met de rechtsfiguur van de strafbare deelneming ... 105

Hoofdstuk 4. Terroristische misdrijven ... 106

1) Algemeen ... 106

2) Constitutieve bestanddelen ... 107

3) Strafbaarstellingen ... 108

4) Relatie met de rechtsfiguur van de strafbare deelneming ... 110

Hoofdstuk 5. Conclusie: Het klassieke leerstuk van de strafbare deelneming aan de kant geschoven ... 110

BESLUIT ... 112 BIBLIOGRAFIE ... 115 Wetgeving ... 115 Rechtspraak ... 116 Rechtsleer ... 121 Andere ... 124

(7)

INLEIDING

Algemeen

1.‘Deelnemen’ of ‘participeren’ is een leenvertaling van het Latijnse werkwoord participere, letterlijk ‘deel nemen’.1 Wat verstaan we vandaag onder de term ‘deelnemen’? Als we het woordenboek er

op naslaan, vinden we onder dit trefwoord twee verschillende betekenissen terug. De eerste omschrijving is “meedoen, meewerken”, terwijl in de tweede omschrijving deelnemen ook als “meevoelen, meeleven” wordt gedefinieerd.2 Dit betekent dat men dus zowel kan deelnemen aan

de lotto, als deelnemen aan iemand anders zijn vreugde wanneer die persoon de lotto wint. Zo kan men, in de eerste omschrijving van het woord, dus ook deelnemen aan een strafbaar feit. Dit betekent dan ‘meedoen of meewerken aan een strafbaar feit’. J.D.M. LELIARD duidde dit door te beschrijven dat achter deelnemen in de zin van ‘meedoen’ of ‘meewerken’ zowel een pluraliteit als een eenheid schuilt: zo doet men samen iets of gaat men samen werken met één of meerdere personen aan éénzelfde iets.3 Als men dit dan toepast op een deelneming aan een misdrijf, kunnen

we stellen dat een enkelvoudig misdrijf niet door één enkele persoon wordt gepleegd, maar meerdere personen hebben samengewerkt om het misdrijf tot stand te brengen. Alle deelnemers hebben elk een aandeel in het plegen van het misdrijf. De pluraliteit zit in het feit van de meerdere deelnemers, terwijl de enkelvoudigheid slaat op het plegen van één enkel misdrijf. Dit onderscheidt zich van de samenloop van misdrijven. Hierbij gaat het over één persoon die meerdere misdrijven pleegt, terwijl bij de strafbare deelneming één misdrijf door meerdere personen wordt gepleegd (concursus plurium ad delictum).4

2. De Belgische wetgever was bij de opstelling van Boek II van het Strafwetboek (afgekort als Sw.) er vanuit gegaan dat de meeste misdrijven individueel worden gepleegd en niet door meerdere personen samen, maar vaak zijn ook meerdere personen betrokken bij het plegen van een misdrijf. Zo zouden misdrijven zonder de medewerking van een andere persoon vaak niet tot stand gekomen zijn of zouden ze andere proporties hebben aangenomen. Het strafrecht stond hier voor

1 M. PHILIPPA, F. DEBRABANDERE, A. QUAK, T. SCHOONHEIM en N. VAN DER SIJS, Etymologisch Woordenboek van het

Nederlands, 4 delen, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2007, 695.

2 Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse Taal, Utrecht-Antwerpen, Van Dale Lexicografie, 2015, 736.

3 J.D.M. LELIARD, “Een wetboek herschrijven?”, RW 2006-2007, 1147.

4 P.E. TROUSSE, Les principes généraux du droit pénal positif belge, Les Novelles. Droit Pénal, Brussel, Larcier, 1968, nr.3843, 629.

(8)

een uitdaging. Het is dan ook vanzelfsprekend dat vaak niet alleen de (hoofd)dader dient bestraft te worden, maar ook die personen die hebben bijgedragen aan de uitwerking van het misdrijf.

3. De wetgever heeft het probleem van de strafbare deelneming in het Strafwetboek op drie verschillende wijzen geregeld. Ten eerste heeft de strafwetgever een algemene regel uitgedacht die terug te vinden is in Boek I van het Sw, meer bepaald in de artikels 66-69 Sw. onder de titel “Deelneming van verscheidene personen aan eenzelfde misdaad of wanbedrijf”. In de rechtsleer wordt dit omschrijven als de ‘toevallige deelneming’ aangezien dit betrekking heeft op meerdere personen die betrokken zijn bij een misdrijf, terwijl deze pluraliteit van delictsbetrokkenen niet tot het wezen van het misdrijf behoort. De deelneming is als het ware niet essentieel aan het misdrijf.5

Een tweede methode die de wetgever heeft gebruikt is om een verzwaring van de wettelijk strafmaat in te voeren indien een misdrijf door verschillende personen samen is gepleegd, de zogenaamde ‘deelneming als verzwarende omstandigheid’. Dit is ingevoerd voor een aantal misdrijven waarvoor de pluraliteit van de delictsbetrokkenen niet wezenlijk is, maar het in voorkomend geval wel een verzwarende omstandigheid is. De ratio hierachter is dat omwille van het feit dat het misdrijf door meerdere personen is gepleegd, hier een groter gevaar van uit gaat.6

Ten derde vereisen sommige misdrijven uit Boek II de samenwerking van verscheidene personen, ook wel de ‘noodzakelijke deelneming’ genoemd. De pluraliteit van delictsbetrokkenen kan hier immers als een essentieel of wezenlijk bestanddeel van het misdrijf worden beschouwd.7

4. In de tweede helft van de twintigste eeuw werd er in de rechtsleer de stelling verdedigd volgens dewelke niet enkel een handeling, maar ook een onthouding aanleiding kan geven tot een bestraffing wegens deelneming. Het Hof van Cassatie bevestigde dit voor het eerst op 8 januari 19738 en later ook in verschillende andere arresten. Het uitgangspunt is dat een onthouding onder

welbepaalde voorwaarden een strafbare deelneming kan opleveren. Het is wel minder duidelijk welke voorwaarden er concreet dienen vervuld te worden. Er zouden twee voorwaarden zijn, namelijk dat van de onthouding een aanmoedigend effect moet uitgaan en dat de onthouding bestaat in de niet-naleving van een juridische plicht tot handelen.9

5 M. RIGAUX en P.E. TROUSSE, Les crimes et délits du code pénal, Brussel, Bruylant 1950, 528.

6 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk”, in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Preadviezen voor de Nederlands-Vlaamse

Vereniging voor Strafrecht 8 oktober 2004 te Tilburg, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, 54.

7 J. RUBBRECHT, Inleiding tot het Belgische strafrecht, Leuven, Wouters 1958, 183-184. 8 Cass. 8 januari 1973, Arr.Cass. 1974, 464.

(9)

5. Nieuwe uitingen van collectieve criminaliteit zijn er gekomen in de vorm van de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme. Als gevolg hiervan zijn er twee nieuwe wetten uitgevaardigd, namelijk de wet van 10 januari 1999 betreffende de criminele organisaties10 en wet van 19 december 2003

betreffende terroristische misdrijven11. De wetgever heeft als reactie hierop nieuwe, specifieke

deelnemingsmisdrijven in Boek II van het Sw. ingevoerd ter bestrijding van criminele organisaties en terroristische groepen. Dit betekent dus dat de wetgever er niet voor heeft geopteerd om de wettelijke deelnemingsbepaling uit Boek I van het Sw. te herzien en aan te vullen met meerdere nieuwe deelnemingsvormen.12 Volgens het wetgevend werk zou het klassieke leerstuk van de

strafbare deelneming immers geen adequaat instrument zijn om de moderne vormen van criminaliteit met een collectieve dimensie aan te pakken, maar klopt deze zienswijze wel?

6. Ook bij de strafrechtelijke beteugeling van misdrijven die worden gepleegd door rechtspersonen wordt er als het ware over de rechtsfiguur van de strafrechtelijke deelneming heen gesprongen. Deze verschijningsvorm van criminaliteit met een collectieve dimensie was ten tijde van de invoering van het Strafwetboek nauwelijks bekend. Aangezien bij misdrijven die worden gepleegd door rechtspersonen in een groot aantal gevallen meerdere personen zijn betrokken, kon men zich de vraag stellen of deze niet onder het toepassingsgebied van de rechtsfiguur van de strafbare deelneming dienen gebracht te worden. Zo worden veel strafbare feiten in ondernemingsverband gepleegd door het uitvoerend personeel, waarbij deze vaak in opdracht en/of onder leiding worden uitgevoerd van hiërarchisch hoger geplaatste personen binnen deze onderneming.13

7. In maart 2019 is er een wetsvoorstel tot invoering van een nieuw Strafwetboek ingevoerd.14 Het

opzet van dit wetsvoorstel bestaat uit het creëren van een vereenvoudiging. De wetgever had hiermee dan ook de bedoeling het leerstuk van de strafbare deelneming eenvoudiger en transparanter te maken, zodat dit de leesbaarheid bevordert.

Probleemstelling

8. Het leerstuk van de strafbare deelneming leidt in het Belgische strafrecht een sluimerend bestaan. Er zijn nauwelijks wijzigingen aangebracht aan de wettelijke bepalingen sinds de

10 Wet van 10 januari 1999 betreffende criminele organisaties, BS 26 februari 199.

11 Wet van 19 december 2003 betreffende terroristische misdrijven, BS 29 december 2003. 12 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 92-95. 13 F. DERUYCK, De rechtspersoon in het strafrecht, Gent, Mys & Breesch, 1996, 10.

14 Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot invoering van een nieuw Strafwetboek - Boek 1 en Boek 2, Parl.St Kamer 2018-19, nr. 3651/001.

(10)

inwerkingtreding en ook de rechtsleer hecht niet al te veel belang aan dit leerstuk. De stilstand in rechtsleer en het stilzitten van de wetgever kunnen de indruk wekken dat het leerstuk van de strafbare deelneming in het Belgische strafrecht goed functioneert, maar is deze opvatting wel correct?

9. De rechtsfiguur van de strafbare deelneming in het Belgische strafrecht worstelt met nog enkele andere problemen. Zo kampt men met een probleem inzake de afbakening. Het is niet altijd even duidelijk wanneer een bepaald feit of gedraging onder het concept van de strafbare deelneming valt. Daarom dienen, net zoals voor elk ander misdrijf, de constitutieve bestanddelen van het deelnemingsmisdrijf duidelijk te zijn. Hierdoor zal er een duidelijke grens kunnen getrokken worden tussen de strafbare en de niet-strafbare gedragingen. Dat is namelijk essentieel om te kunnen bepalen wanneer een bepaalde betrokkenheid de grens van strafbaarheid overschrijdt. Hoewel in de memorie van toelichting een definitie is neergeschreven van de strafbare deelneming waaruit de grondvoorwaarden voor het bestaan van deze rechtsfiguur kunnen worden afgeleid, heeft de wetgever ervoor geopteerd om een limitatieve lijst van gevallen van strafbare deelneming op te nemen. Bovendien is een duidelijk onderscheid vereist tussen welke personen we als dader, mededader en medeplichtige beschouwen. Daarbij kunnen we ons de vraag stellen naar de relevantie van het verschil in bestraffing tussen enerzijds de daders en de mededaders en anderzijds de medeplichtige.

10. Een ander probleem betreft het gebrek aan de terminologische eenduidigheid en de conceptuele zuiverheid. Er wordt in de rechtsleer niet zo veel aandacht besteed aan de theoretische uitgangspunten en de constructie van de deelnemingsfiguur, waardoor de figuur van de deelneming geleidelijk werd ontwikkeld door de rechtspraak. Zo werd ook het onderscheid tussen mededader en medeplichtige verder uitgewerkt. In België hanteren wij de theoretische grondslag van de (relatieve) onzelfstandige deelneming. Deze ontwikkeling heeft voor een labyrint aan termen gezorgd waardoor het moeilijk wordt om het bos door de bomen nog te zien.15

Onderzoeksvraag

11. We kunnen ons, na het overlopen van de probleemstellingen waarmee de rechtsfiguur van de strafbare deelneming kampt, dan ook de vraag stellen hoe de strafbare deelneming vandaag precies is geregeld en welke hervormingsvoorstellen hierover op tafel liggen. Is de huidige

(11)

reglementering van de strafbare deelneming wel consistent genoeg om op te treden tegen collectieve misdrijven in onze hedendaagse maatschappij? Waar liggen de hiaten en de discussiepunten, en biedt het wetsvoorstel tot invoering van een nieuw strafwetboek hier mogelijke oplossingen op.

Structuur

12. Op bovenstaande onderzoeksvraag zal de paper trachten een antwoord te bieden. Dit zal gebeuren door middel van het grondig aankaarten van de verschillende probleemstellingen doorheen de paper. Bovendien zal er per hoofdstuk gekeken worden naar het wetsvoorstel van het nieuw Strafwetboek. De voorgestelde wetswijziging zal besproken worden samen met de vraag of deze voorgestelde veranderingen oplossingen zouden kunnen bieden op de probleemstellingen.

13. Beginnen doen we met een bespreking over de totstandkoming en de ontwikkeling van de rechtsfiguur van de strafbare deelneming. Een beeld over de historiek van dit leerstuk is immers noodzakelijk om de huidige reglementering te begrijpen. Vervolgens wordt er een hoofdstuk gewijd aan de theoretische grondslagen van de strafbare deelneming, met een uitgebreide behandeling van de evolutie van de theoretische grondslag welke België toepast. Vervolgens wordt de huidige reglementering van de strafbare deelneming behandeld door eerst een overzicht te geven van de constitutieve elementen, gevolgd door een bespreking van de verschillende deelnemingsvormen en tenslotte de bestraffing van deze deelnemingsvormen. Daarna zal er een hoofdstuk gewijd worden aan de strafbare deelneming gepleegd door rechtspersonen. Daaropvolgend zullen er verschillende vormen van nieuwe collectieve criminaliteit besproken worden die nog vreemd waren voor de wetgever bij de totstandkoming van het strafwetboek in 1867. Deze vormen van criminaliteit zijn de criminele organisaties, terrorisme en bendevorming. Tot slot wordt er een evaluatie opgemaakt van de huidige reglementering van de strafbare deelneming. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de algemene bepalingen en bepaalde misdrijven, maar wordt de regelgeving in zijn geheel beschouwd.

Methodologie

14. Het overgrote deel van het onderzoek naar de strafbare deelneming zal bestaan uit literatuuronderzoek. De doelstelling is enerzijds de theoretische stand van zaken van de strafbare deelneming in kaart te brengen. Hierbij wordt er geheel en al op de bestaande vakliteratuur gesteund. Anderzijds maakt deze onderzoeksmethode gebruik van door andere geproduceerd

(12)

materiaal waarbij er geacht wordt door middel van reflectie en raadpleging van literatuur tot nieuwe inzichten te komen.16 Deze onderzoeksmethode zal worden toegepast om de huidige regelgeving

omtrent de strafbare deelneming te bestuderen.

15. De paper focust zich uitsluitend op het Belgische rechtssysteem, waardoor er niet aan rechtsvergelijking wordt gedaan. Sporadisch zal het buitenlands recht eens aangeraakt worden of naar een buitenslandse bron verwezen worden. Dit zal gebeuren wanneer het recht uit het buitenland grote verschillen vertoont of net identiek is, en dit enkel ter staving van het Belgische recht.

16. De literatuur die dient te worden bestudeerd zijn zowel de wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, enzovoort.. De wetgeving, de voornaamste bron in dit onderzoek, zal vooral terug te vinden zijn in het Strafwetboek en in mindere mate in bijzondere wetgeving. De interpretatie van de rechtspraak is ook een belangrijke bron, deze vertelt je immers over hoe de regels in de praktijk worden toegepast. Het is dan ook aangeraden om de rechtspraak over een breed tijdsoppervlakte te bestuderen, om zo een globaal zicht te krijgen over de toepassing van de regels van de strafbare deelneming doorheen haar evolutie. Bovendien zal ook de rechtsleer worden bekeken. Hiermee moet net zoals bij de rechtspraak niet alleen rekening gehouden worden met de recente rechtsleer. De reden hiervoor is dat rechtsleer evolueert en de zienswijze over de strafbare deelneming doorheen de tijd veranderd kan zijn. Daarenboven dient men op te letten voor het feit dat een tekst geschreven door een rechtsgeleerde slechts de opinie is van die persoon en niet noodzakelijk door de meerderheid van de rechtsgeleerden gedragen wordt. Het is dan ook belangrijk om werken van een aanzienlijk aantal rechtsgeleerden te bekijken om zo tot een globaal beeld te komen.

(13)

DEEL 1. DE TOTSTANDKOMING EN DE ONTWIKKELING VAN

DE RECHTSFIGUUR VAN DE STRAFBARE DEELNEMING

Hoofdstuk 1. De moeizame totstandkoming van de rechtsfiguur van de

strafbare deelneming in België

17. Toen het Koninkrijk België zijn onafhankelijkheid uitriep in 1830, was de Franse Code Pénal nog steeds van kracht. De Franse deelnemingsregels waren dus nog van toepassing in het nog jonge België, dat zich heeft losgetrokken van de Noordelijke Nederlanden. Deze deelnemingsregels hanteerde een onderscheid tussen twee categorieën van deelnemers, namelijk de ‘auteurs’ en de ‘complices’. Beiden werden volgens de toen geldende Franse regels op dezelfde wijze bestraft.17

18. Het Nationaal Congres stuurde al een geruime tijd aan om een eigen Belgisch strafwetboek tot stand te brengen. De wetgever was daartoe ook verplicht door een bepaling die in de Belgische grondwet is opgenomen.18 Als reactie hierop werd in 1835 een bijzondere commissie aangesteld

in opdracht van de toenmalige minister van Justitie J. LEBEAU. Deze commissie had als opdracht om een ontwerp tot herziening van de Franse Code Pénal op te stellen. Fundamentele wijzigingen stelde deze commissie echter niet voor. Dat was ook zo voor de rechtsfiguur van de strafbare deelneming, waarbij het ontwerp allesbehalve vernieuwend was.19 Dit ontwerp heeft echter nooit

het voorwerp gevormd van parlementaire debatten.

19. In 1848 werd er een nieuwe poging ondernomen. Deze keer kwam het initiatief van de toenmalige minister van Justitie F.P. DE HAUSSY die een commissie aanstelde tot herziening van de Code Pénal en het ontwerp van 1834. Dit ontwerp deelde het Belgische strafwetboek op in twee boeken. Boek I ging over de algemene beginselen van misdrijven en straffen, terwijl in Boek II de verschillende misdrijven met hun straffen zijn opgenomen. De commissie heeft in het zevende hoofdstuk van Boek I de regels met betrekking tot de strafbare deelneming en de heling opgenomen. De reden waarom de heling in hetzelfde hoofdstuk als de strafbare deelneming stond,

17 NYPELS, J. S. G., Législation criminelle de la Belgique ou commentaire et complement du Code penal belge, I, Introduction, I-IV, Brussel, Brylant-Christophe, 1867-1870.

18 Art. 139, 11° van het Décret contenant la Constitution de la Belgique (7 februari 1831), Pasin. 1830-31, I, 182. 19 J.J. HAUS, Observations sur le projet du code penal belge, I, Gent, Chez la veuve L. De Busscher-Braeckman, 1835, II, 48-49.

(14)

kon gevonden worden in de overtuiging van de commissie die het misdrijf helen als een collectief gebeuren zag, waarbij de helers hulp boden aan die personen die een misdrijf hadden gepleegd.20

20. Bij de regeling omtrent de strafbare deelneming streefde de commissie een dubbele doelstelling na. Enerzijds wou ze verduidelijken welke personen kunnen worden bestraft bij een misdrijf waarbij een samenwerking heeft plaatsgevonden. Er werd gezocht naar een duidelijke grens tussen de strafbare en de niet-strafbare gedragingen. Anderzijds was het ook het doel van de commissie om een verschil in te voeren omtrent de straftoemeting naargelang welke rol een persoon heeft gespeeld bij de uitvoering van een misdrijf. Dit heeft men verwezenlijkt door in de artikels van de strafbare deelneming in abstracto een aantal categorieën van personen te omschrijven aan de hand van hun gedragingen, waardoor de strafbare van de niet-strafbare deelnemers worden onderscheiden.21 In tegenstelling tot de eerdere commissie van 1834, heeft deze commissie de

verwachtingen wel kunnen inlossen.

21. Het ontwerp van de commissie is in 1853 nagenoeg ongewijzigd goedgekeurd door de wetgevende kamers. Op een aantal lichte wijzigingen na, verschillen de goedgekeurde bepalingen met betrekking tot de strafbare deelneming niet met de bepalingen van het door de commissie voorbereide ontwerp. Wat wel veranderd is, is het feit dat de bepalingen over het misdrijf heling ergens anders zijn ondergebracht. De bijzondere Senaatscommissie was de mening toegedaan dat de bepalingen met betrekking tot de heling van personen die een misdrijf hebben gepleegd en de heling van zaken niet in het boek van de algemene beginselen thuishoorden, maar wel in Boek II bij de specifieke misdrijven.22

22. Na nog een kleinschalige herziening en aanvulling van het in 1853 goedgekeurde ontwerp, werd het Strafwetboek dan uiteindelijk afgekondigd in 1867. Het Strafwetboek was uitsluitend in het Frans opgesteld, waar men dan in Hoofdstuk VII de bepalingen vond over de strafbare deelneming: art. 66-69 Sw.

20 Ibid.

21 F. TULKENS en M. VAN DE KERCHOVE, Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques, Brussel, Editions Kluwer, 2003, 392-393.

(15)

Hoofdstuk 2. Wijzigingen aan de bepalingen m.b.t. strafbare deelneming

23. In 1886 heerste er in België een periode van onrust die bekeken dient te worden in het licht van de sociaaleconomische crisis. Het was in die tijd dat de arbeidersbewegingen ontstonden en mensen op straat kwamen om hun ongenoegen te uiten. Het aantal stakingen was niet meer op één hand te tellen. Betogingen mondden uit in rellen waarbij huizen en fabrieken werden vernield of zelfs in brand gestoken werden. Deze sfeer bleek een voedingsbodem voor misdadigheden, die volgens de wetgever vooral het gevolg waren van toespraken en pamfletten die de mensen aanzetten tot revolutie en vernieling. Het probleem was dat de mensen die toespraken hielden of de auteurs van pamfletten niet veroordeeld konden worden omdat het onmogelijk was om aan te duiden dat deze toespraken of geschriften de oorzaak waren van de gepleegde misdrijven.23

Als reactie hierop heeft men op 23 augustus 1887 een wet uitgevaardigd welke stelt dat een openbare aanzetting tot een misdaad of wanbedrijf die zonder uitwerking is gebleven, strafbaar is.24 Dit heeft dan geleid tot een aanvulling van art. 66, vijfde lid Sw. met de strafbaarstelling van

de openbare aanzetting die zonder uitwerking is gebleven. Hierbij is de lijst van de mogelijke verspreidingsmiddelen van aanzetting uitgebreid met ‘tekeningen en zinnebeelden’. Deze wet was echter een tijdelijke wet met een geldigheidsduur van drie jaar. De wetgever heeft daarom, na een positieve evaluatie, de wet bevestigd en uitgebreid door een nieuwe wet in te voeren in 1891.25

Deze nieuwe wet laat meer wanbedrijven onder het toepassingsgebied vallen.

24. Een nieuwe uitbreiding van de regels m.b.t. de strafbare deelneming is er gekomen met de wet van 28 juli 1934.26 De aanleiding van deze wet is de toename van het aantal dienstweigeringen en

andere misdrijven uit het Militair Strafwetboek. Deze verruiming van het toepassingsgebied is drieledig. Ten eerste heeft men de deelneming van zowel militairen als burgers aan misdrijven uit het Militair Strafwetboek, die door een militair zijn gepleegd, strafbaar gesteld. Bovendien heeft de wetgever ook de gevolgloze openbare aanzetting tot de wanbedrijven, omschreven in het Militair Strafwetboek, strafbaar gesteld. Ten slotte was het vanaf deze wet ook strafbaar om militairen

23 V. ROBERT, “De arbeidersbewegingen in België”, in J.A. VAN HOUTTE, J. NIERMEYER, J. PRESSIER, J. ROMEIN en H. VAN WERVEKE, Algemene geschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, N.V. Standaard Boekhandel, 1956, 26.

24 Wet houdende beteugeling van het opstoken tot het plegen van misdaden en wanbedrijven, MB 29-30 augustus 1887.

25 Wet houdende beteugeling van het ophitsen tot plegen van misdaden of wanbedrijven, MB 27 maart 1891. 26 Wet tot aanvulling van de bepalingen op de deelneming aan de bij het Militair Strafwetboek voorziene misdrijven en tot bestraffing van het openbaar aanzetten en het voeren van systematische propaganda tot het plegen van feiten die de werving van en de tucht in het leger in gevaar brengen, BS 2 augustus 1934.

(16)

openbaar aan te zetten tot dienstweigering en het systematisch voeren van propaganda, ongeacht het gevolg. Deze laatste aparte regel is er gekomen omdat een militair die weigert zijn dienst te vervullen geen misdrijf is.27

25. De wetgever heeft er voor geopteerd om de openbare aanzetting zonder (aanwijsbare) uitwerking strafbaar te stellen als misdrijf sui generis. Bovendien kunnen we besluiten dat de creatie van nieuwe strafbaarstellingen een uitbreiding van de lijst van de verspreidingsmiddelen in art. 66, vijfde lid Sw. met zich meebrengt.

Hoofdstuk 3. De huidige tekst van Art. 66-69 Sw.

26. Zoals eerder al aangehaald was het Strafwetboek van 1867 uitsluitend in het Frans opgesteld. In 1923 werd een eerste commissie aangesteld om de belangrijkste wetteksten, dus ook het Strafwetboek, te vertalen naar het Nederlands. Deze vertaling had toen echter nog niet dezelfde authentieke waarde als de Franse tekst. De Franstalige tekst van de bepalingen m.b.t. de strafbare deelneming zijn niet meer op grote vlakken gewijzigd sinds 1867. Dit betekent dan ook dat de taalvorm van de Nederlandse vertaling deze is die gangbaar was in 1867. De wetgever heeft de authentieke Nederlandse tekst pas in 1964 goedgekeurd.28 De Nederlandse tekst van de strafbare

deelnemingsbepalingen is als volgt opgenomen in Hoofdstuk VII van Boek I van het Sw.:

Hoofdstuk VII. Deelneming van verscheidene personen aan eenzelfde misdaad of wanbedrijf

Art. 66. Als daders van een misdaad of wanbedrijf worden gestraft:

Zij die de misdaad of het wanbedrijf hebben uitgevoerd of aan de uitvoering rechtstreeks hebben meegewerkt;

Zij die door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf zonder hun bijstand niet had kunnen worden gepleegd;

Zij die, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, de misdaad of het wanbedrijf rechtstreeks hebben uitgelokt; Zij die, hetzij door woorden in openbare bijeenkomsten of plaatsen gesproken, hetzij door enigerlei geschrift, drukwerk, prent of zinnebeeld aangeplakt, rondgedeeld of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld, het plegen van het feit rechtstreeks hebben uitgelokt, onverminderd de straffen die bij de wet bepaald zijn tegen daders van aanzetting tot misdaden of wanbedrijven, zelfs voor het geval dat die aanzetting zonder gevolg is gebleven.

27 J. D’HAENENS, “Strafbare deelneming”, in APR, Brussel, Larcier, 1959, 45.

(17)

Art. 67. Als medeplichtigen aan een misdaad of een wanbedrijf worden gestraft: Zij die onderrichtingen hebben gegeven om de misdaad of het wanbedrijf te plegen; Zij die wapens, werktuigen of enig ander middel hebben verschaft, die tot de misdaad of het wanbedrijf hebben gediend, wetende dat ze daartoe zouden dienen;

Zij die, buiten het geval van artikel 66, § 3, met hun weten de dader of de daders hebben geholpen of bijgestaan in daden die de misdaad of het wanbedrijf hebben voorbereid, vergemakkelijkt of voltooid.

Art. 68. Zij die, bekend met het misdadig gedrag van boosdoeners die roverijen plegen of gewelddaden tegen de veiligheid van de Staat, tegen de openbare rust, tegen personen of eigendommen, er een gewoonte van maken hun een onderdak, een schuilplaats of een vergaderplaats te verschaffen, worden als hun medeplichtigen gestraft.

Art.69.Medeplichtigen aan een misdaad worden gestraft met de straf die, overeenkomstig de artikelen 80 en 81 van dit wetboek, onmiddellijk lager is dan die waarmee zij als daders van die misdaad zouden worden gestraft. Zij worden echter gestraft met twintig jaar tot dertig jaar opsluiting of twintig jaar tot dertig jaar hechtenis indien zij medeplichtig waren aan een misdaad die strafbaar is met levenslange opsluiting of met levenslange hechtenis. De straf tegen medeplichtigen aan een wanbedrijf zal niet hoger zijn dan twee-derden van die welke op hen zou worden toegepast, indien zij de daders van dat wanbedrijf waren.

Hoofdstuk 4. Wetsvoorstel nieuw Strafwetboek

27. Op 13 maart 2019 hebben R. TERWINGEN en S. BECK een wetsvoorstel ingediend tot invoering van een nieuw Strafwetboek. Drie bouwstenen vormen de rode draad van deze beoogde hervorming, namelijk accuraatheid, coherentie en eenvoudigheid.29

28. Onder accuraatheid verstaan we de doelstelling dat de tekst in het strafwetboek moet aansluiten bij de praktijk. Dit is vandaag allesbehalve het geval. Zo heeft het wetsvoorstel de bedoeling om het systeem van de correctionalisering te verlaten en beoogt het wetsvoorstel om de bestraffing van misdrijven uit het huidige Strafwetboek om te zetten naar straffen die in de praktijk daadwerkelijk worden uitgesproken. Bovendien stelt het wetsvoorstel dat de straffen evenredig moeten zijn met het nagestreefde doel en dat de vrijheidsstraf voortaan een ultimum remedium moet zijn. Strafrechtelijke assumpties dienen voortaan ook wetenschappelijk gefundeerd te worden.30 Zo verdwijnt bijvoorbeeld het klachtmisdrijf.

29 Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot invoering van een nieuw Strafwetboek - Boek 1 en Boek 2, Parl.St Kamer 2018-19, nr. 3651/001, 4.

30 Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot invoering van een nieuw Strafwetboek - Boek 1 en Boek 2, Parl.St Kamer 2018-19, nr. 3651/001, 5.

(18)

29. Coherentie betekent dat de rechtsregels samenhangend moeten zijn. Het wetsvoorstel beoogt de tegenstijdigheden in het huidige kluwen van rechtsregels, vervat in het Strafwetboek en in de bijzondere wetten, weg te werken. Zo is momenteel de coherentie in de wildgroei van wetsbepalingen soms ver zoek. Het is dan ook de doelstelling van het wetsvoorstel om overlap van rechtsregels te vermijden en een duidelijke wisselwerking tussen Boek I en Boek II te bewerkstelligen. Er wordt geprobeerd om de huidige problemen op te lossen door de misdrijven duidelijker te omschrijven en de rechtspraak te codificeren.31

30. Tenslotte moet het nieuwe Strafwetboek eenvoudig en transparant zijn. Hiermee wordt bedoeld dat iedereen de wet zou moeten kunnen lezen en begrijpen, vooraleer ze deze wet kunnen kennen. Het taalgebruik is op vele plaatsen aangepast om zo tot een eigentijdse, duidelijke en leesbare tekst te komen.32

31. Dit wetsvoorstel heeft ook veranderingen geïmplementeerd voor de rechtsfiguur van de strafbare deelneming samen met het begrip daderschap.33 Het wetsvoorstel schaft het onderscheid

tussen de mededaders en de medeplichtigen af. Een andere belangrijke wijziging is de gelijkschakeling qua uitgangsbestraffing wat betreft de daders en de deelnemers. Zo worden zij beide op hetzelfde niveau bestraft.34

31 Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot invoering van een nieuw Strafwetboek - Boek 1 en Boek 2, Parl.St Kamer 2018-19, nr. 3651/001, 10.

32 Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot invoering van een nieuw Strafwetboek - Boek 1 en Boek 2, Parl.St Kamer 2018-19, nr. 3651/001, 246.

33 J. VANHEUL en F. Verbruggen, “Hink-stap-struikel naar het recht van morgen: Daderschap, deelneming en (een beetje) bestraffing in het nieuwe boek 1 van het Strafwetboek” in A. BAILLEUX, B. Spriet, R. VAN HERPE, J. VANHEUL, F. VERBRUGGEN EN R. VERSTRAETEN, Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2019, p. 18.

34 Het wetsvoorstel tot invoering van een nieuw Strafwetboek wordt verder in deze paper telkens bij het betreffende onderwerp besproken.

(19)

DEEL 2. THEORETISCHE GRONDSLAGEN

Hoofdstuk 1. De theorie van de zelfstandige of de onzelfstandige deelneming

32. Men kan het leerstuk van de strafbare deelneming op twee verschillende manier opvatten: ofwel is men aanhanger van de theorie van de zelfstandige deelneming, ofwel volgt men de theorie van de onzelfstandige deelneming, ook wel de accessoriteit van de deelneming genoemd.35

33. De theorie van de zelfstandige deelneming is van oordeel dat alle deelnemers elk een afzonderlijk misdrijf hebben gepleegd. De deelnemingsgedraging is dus uit zichzelf strafbaar, zonder dat er een band moet zijn met het strafbare hoofdfeit.

34. De theorie van de onzelfstandige deelneming of de accessoriteit van de deelneming is daarentegen van oordeel dat de deelnemers een zelfde misdrijf hebben gepleegd. De deelnemingsgedraging zal uit zichzelf niet als een misdrijf beschouwd worden, want de deelnemingsgedraging dient samen te hangen met een hoofdfeit dat op zichzelf strafbaar gesteld wordt.36 Dit betekent dus dat een deelnemingsgedraging pas een strafbaar karakter zal krijgen als

ze bijdraagt aan een bepaald feit dat wel strafbaar is.37

35. Deze twee theorieën kunnen het best geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld: Een zoon zet zijn vader aan om een televisietoestel te stelen op zijn werk, de vader werkt immers in een elektronicawinkel en de zoon zou graag een televisietoestel willen voor op zijn kot. Als de vader effectief overgaat tot de diefstal, dan kan men de feiten op twee manieren bekijken. De aanhangers van de theorie van de zelfstandige deelneming zijn van oordeel dat er twee afzonderlijke misdrijven zijn gepleegd. De vader is schuldig aan het plegen van de diefstal, terwijl de zoon schuldig is aan het ‘aanzetten tot diefstal’. Als men deze feiten bekijkt volgens de theorie van de onzelfstandige deelneming, dan spreekt men van één enkel misdrijf waaraan twee personen hebben deelgenomen. Beiden zijn dan schuldig aan hetzelfde misdrijf van diefstal, de vader als uitvoerder en de zoon als aanzetter van het misdrijf.

35 J. D’HAENENS, “Strafbare deelneming”, in APR, Brussel, 1959, 5‐11. 36 Cass. 18 januari 2000, Arr.Cass. 2000, 132.

37F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk”, in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Preadviezen voor de Nederlands-

(20)

36. In België past men de theorie toe van de onzelfstandige deelneming of de accessoriteit van de deelneming, net zoals in onze buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland. Dit vereist wel dat het hoofdfeit strafbaar moet zijn, anders kan de deelnemingsgedraging zelf niet strafbaar gesteld worden.

37. De reden waarom België deze theorie van de onzelfstandige strafbare deelneming toepast, is omdat ze een praktisch nut heeft. In tegenstelling tot de theorie van de zelfstandige deelneming moet ze niet voor elke deelnemingsvorm een aparte straf gaan voorzien. De straf wordt immers voor elke deelneming bepaald op grond van de straf die op het hoofdfeit staat. De deelnemers ontlenen als het ware hun strafbaarheid aan elkaar.38 Zo kan de strafrechter bij de straftoemeting,

op grond van de omstandigheden van de zaak, de straf voor iedere deelnemer afzonderlijk bepalen. Dit blijft wel op voorwaarde dat deze straf binnen de door de wet bepaalde minimum- en maximumstraf ligt. Bovendien moet het opzet dan niet voor alle deelnemers apart bewezen worden.

Hoofdstuk 2. Onderscheid tussen de relatieve en absolute onzelfstandige

deelneming

38. Zoals hierboven al werd aangehaald, is België een aanhanger van de theorie van de onzelfstandige deelneming. Deze theorie is op zijn beurt opnieuw onder te verdelen in twee stromingen. Enerzijds hebben we de theorie van de relatief onzelfstandige deelneming en anderzijds hebben we de theorie van de absoluut onzelfstandige deelneming.

1) De absoluut onzelfstandige deelneming

39. De absoluut onzelfstandige deelneming stelt dat de criminaliteit in hoofde van de deelnemer van het misdrijf wordt bepaald op basis van de kwalificatie van het feit in hoofde van de dader.39

Dit betekent dus dat alle verzwarende omstandigheden toegerekend zullen worden aan iedere deelnemer van het misdrijf. Het feit dat het gaat over objectieve, dan wel subjectieve verzwarende omstandigheden speelt geen rol. Alle verzwarende omstandigheden zijn op iedere deelnemer van toepassing. De reden hiervoor is dat de verzwarende omstandigheden een deel zijn van een bepaald misdrijf, waardoor ze dan ook betrekking hebben op alle deelnemers van dat bepaalde misdrijf.

38 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME en P. TRAEST, Strafrecht & Strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2017, 376.

(21)

40. Deze zienswijze wordt in België niet gevolgd, omdat ze ongerechtvaardigde en nadelige gevolgen met zich meebrengt voor de deelnemers. Deze kunnen dan immers aansprakelijk gesteld worden voor niet voorziene of ongewilde verzwarende omstandigheden. Dit lijkt niet echt te rijmen met het beginsel van nullum crimen sine culpa. België gaat deze stroming dus niet volgen, maar wel de theorie van de relatief onzelfstandige deelneming.40

2) De relatief onzelfstandige deelneming

41. Bij de relatief onzelfstandige deelneming zijn enkel de objectieve, en niet de subjectieve, verzwarende omstandigheden toerekenbaar aan alle deelnemers. De redenering hierachter is dat de subjectief verzwarende omstandigheden persoonlijk zijn en dus enkel toepasselijk zijn voor de persoon in kwestie. België volgt deze theorie die nog dateert van het Franse strafwetboek waaruit ze dit systeem hebben overgenomen.

We kunnen dus stellen dat de stroming van de relatief onzelfstandige deelneming een onderscheid maakt tussen de objectieve en de subjectieve verzwarende omstandigheden. De objectieve verzwarende omstandigheden kleven aan de feiten, terwijl de subjectieve verzwarende omstandigheden aan de dader zelf kleven. Wegens de individualisering van de subjectieve verzwarende omstandigheden, kunnen we stellen dat enkel de objectieve verzwarende omstandigheden automatisch toegerekend kunnen worden aan iedere deelnemer van het misdrijf.41

42. De wettelijke strafverzwaring die verbonden is aan een objectief verzwarende omstandigheid waarmee het plegen van een misdrijf gepaard is gegaan, treft de deelnemers zonder dat er vereist is dat de deelnemers zelf persoonlijk en rechtstreeks hebben deelgenomen aan die verzwarende omstandigheid. Het feit dat de deelnemer weet moet hebben van objectieve verzwarende omstandigheden, was geen voorwaarde bij de toerekening ervan.42

40 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 330.

41F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk”, in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Preadviezen voor de Nederlands-Vlaamse

vereniging voor Strafrecht 8 oktober 2004 te Tilburg, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, 63.

(22)

43. Zo moest het hof van beroep in Antwerpen in 2002 uitspraak doen over het leerstuk van de strafbare deelneming in het kader van hooliganisme in het voetbal. In het concrete voorval is er een schermutseling ontstaan tussen een supporter van Lommel en een aanhanger van Anderlecht. Deze twee geraken betrokken in een gevecht. Een medesupporter van Lommel schoot te hulp en deelde eveneens enkele rake klappen uit aan de aanhanger van Anderlecht. Deze verloor echter zijn evenwicht en kwam met zijn hoofd tegen de grond terecht. Hij overleed aan zijn verwondingen. Hoewel het duidelijk was wie de fatale slag heeft uitgedeeld, is het feit ‘de dood te hebben veroorzaakt’ een objectieve verzwarende omstandigheid die aan alle bij de feiten betrokken mededaders en medeplichtigen worden toegerekend. De fatale afloop van het incident is immers het gevolg van het geheel van geweldplegingen, dat juist door de tussenkomst van de tweede Lommel-supporter nog verder is geëscaleerd.43

Hoofdstuk 3. Invloed van het Göktepe arrest EHRM

1) Situatie voor het Göktepe arrest

44. De objectieve verzwarende omstandigheden worden aan alle deelnemers toegerekend, hoewel de vaste rechtspraak stelt dat de wilsovereenstemming enkel betrekking heeft op het hoofdfeit, niet op de eventuele objectieve verzwarende omstandigheden waarmee het plegen van een misdaad kan gepaard gaan. Dat deze verzwarende omstandigheden toch worden toegerekend aan alle deelnemers volgt uit de theorie van de accessoriteit van de deelneming.44

45. Hoewel de Belgische rechtsleer en rechtspraak hier geen problemen mee hadden, is de automatische toerekening van de objectieve verzwarende omstandigheden aan alle mededaders en medeplichtigen onder druk komen te staan. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft hierover uitspraak gedaan in het arrest Göktepe tegen België.

Deze zaak ging over een diefstal die gepaard ging met dodelijk geweld waarbij verschillende daders zijn betrokken. Tijdens de rechtspleging voor het hof van assisen stelde de voorzitter meerdere vragen aan de jury. De vragen hadden betrekking op de kwalificatie van het feit als een diefstal met dodelijke afloop. Het was uit de behandeling van de zaak duidelijk welke dader deze

43 S. VANDROMME, “Strafrechter duldt geen zinloos supportersgeweld”, Juristenkrant 2003, nr. 69, 5.

44 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME en P. TRAEST, Strafrecht & Strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2017, 381.

(23)

dodelijke verwondingen had toegebracht bij het slachtoffer. De voorzitter van het hof van assisen weigerde echter om aan de jury afzonderlijke vragen te stellen over de schuld van elk van de andere daders, waaronder Göktepe, aan de verzwarende omstandigheid van het veroorzaken van de dood van het slachtoffer. Dit hoefde ook niet volgens de theorie van de onzelfstandige deelneming, aangezien de objectieve verzwarende omstandigheden automatisch aan alle betrokkenen worden toegerekend. Daardoor moest enkel de schuld van elke dader aan het hoofdfeit bewezen worden.45

46. De redenering van de Belgische rechtsleer luidde dat iedereen zich ervan bewust moet zijn dat hij vrijwillig deelneemt aan een misdadige situatie.46 Hieruit volgt dat die persoon dan ook alle

risico’s moet dragen die verbonden zijn aan het uitvoeren van een bepaald feit, zelfs als de objectieve verzwarende omstandigheden ongewenst zijn. Dit noemt men de risicoaanvaarding. Later werd dit ook bevestigd door de rechtspraak.47

47. Het EHRM was echter een andere mening toegedaan. Het Hof zag hierin een schending van het recht op een eerlijk proces. Het feit dat niet elke dader de mogelijkheid krijgt om zijn individueel aandeel in het plegen van het misdrijf aan te tonen is een schending van artikel 6 EVRM. Het laat aan de jury ook geen ruimte om voor eenieder een gedifferentieerde uitspraak te doen. Het feit dat bij de bepaling van de strafmaat nog met deze elementen rekening kan gehouden worden, volstaat niet.48

2) Situatie na het Göktepe arrest

48. Het Göktepe arrest van het EHRM luidde een ommekeer in de rechtspraak in. België wou toekomstige veroordelingen vermijden. Dit had tot gevolg dat elke mededader en medeplichtige voortaan de mogelijkheid moet krijgen om aan te tonen dat hij of zij niet had ingestemd met of niet betrokken was bij de verwezenlijking van de objectieve verzwarende omstandigheden. Aan alle deelnemers blijft wel het basismisdrijf ten laste gelegd, waardoor de theorie van de onzelfstandige deelneming weldegelijk overeind blijft. Er moet echter vanaf dan een onderscheid gemaakt worden tussen die deelnemers die zich enkel schuldig hebben bevonden aan het basismisdrijf en die

45 EHRM 2 juni 2005, Göktepe v. Belgium, T.Strafr. 2006, 78, noot P. HERBOTS.

46 C.J. VANHOUDT en W. CALEWAERT, Belgisch Strafrecht, ΙΙ, Gent, Story‐Scientia, 1976, 530. 47 Brabant 17 juni 1986, RW 1986‐87, 1928.

(24)

deelnemers aan wie, bovenop het basismisdrijf, ook nog verzwarende omstandigheden kunnen toegerekend worden. Er moet met andere woorden kennis zijn van de deelnemer over de objectief verzwarende omstandigheden.49

49. Uiteindelijk is er een nieuw wetsontwerp gekomen welke stelt dat voortaan de doodslag gepleegd bij diefstal enkel wordt toegerekend aan de deelnemers als zij er materieel aan hebben meegewerkt.50

50. Dit zorgt voor een verhoging van de bewijslast voor het openbaar ministerie, aangezien zij de objectieve verzwarende omstandigheden ten aanzien van alle deelnemers moet bewijzen. Alle betrokkene hebben immers de mogelijkheid om het tegenbewijs te leveren en dus aan te tonen dat de objectieve verzwarende omstandigheden niet op hun van toepassing zijn. Hier wordt dan eigenlijk hetzelfde principe toegepast als bij de subjectieve verzwarende omstandigheden, waardoor we ons de vraag kunnen stellen of er nog wel verzwarende omstandigheden zijn die objectief op iedereen van toepassing zijn. Het onderscheid lijkt overbodig te zijn geworden.

51. Deze problematiek van de verzwarende omstandigheden kunnen we illustreren aan de hand van een voorbeeld: Drie vrienden (ter vereenvoudiging A, B en C genoemd) komen overeen om samen een bank te beroven. Op voorhand maken ze de afspraak om enkel te dreigen, maar dat ze niet effectief gaan overgaan tot het gebruiken van geweld. Tijdens de overval weigerde de bankbediende het geld over te maken aan de overvallers, waarop A reageert door enkele rake klappen uit te delen aan de bediende. De bankbediende houdt hier een blijvend trauma aan over. In deze case zullen zowel A, B als C veroordeeld worden voor het basismisdrijf diefstal (art. 461 Sw.). Wat de verzwarende omstandigheid betreft dat de overval met geweld gebeurde (art. 468 Sw.), zal ook aan alle drie de daders worden toegerekend. Ze hadden immers vooraf overeengekomen om de bank met bedreigingen binnen te komen en dat is genoeg om van deze verzwarende omstandigheid te kunnen spreken. B en C zouden echter kunnen aantonen dat ze niet overeengekomen zijn om de bankbediende neer te slaan, waardoor de verzwarende omstandigheid van blijvende fysische of psychische schade (art. 472 Sw.) enkel aan A toerekenbaar zal zijn.

49 F. KUTY, “La responsabilité pénale du chef des circonstances aggravantes réelles”, in F. ROGGEN, Actualités du droit

pénal, Brussel, Bruylant, 2009, 31-88.

(25)

52. Na de veroordeling van België door het EHRM diende het hof van assisen de zaak Göktepe opnieuw te beoordelen. Het hof heeft Göktepe toch schuldig bevonden aan het basismisdrijf met inbegrip van alle verzwarende omstandigheden. Göktepe is dus schuldig aan de roofmoord. Het hof van assisen heeft geoordeeld dat hij vooraf kennis had van het feit dat er zwaar geweld nodig zou zijn om de diefstal te kunnen plegen en dat hij de mogelijke gevolgen ervan behoort te kennen, namelijk de risico’s op ernstige gezondheidsschade voor het slachtoffer bij het gebruik van zwaar geweld. Göktepe wist op voorhand dat het slachtoffer eerst moest worden uitgeschakeld vooraleer het geld kon worden weggenomen. Hieruit kunnen we afleiden dat hij met alles had ingestemd voordat de feiten werden gepleegd. Göktepe is dan ook individueel schuldig bevonden aan de verzwarende omstandigheden van het hoofdfeit van diefstal met geweld of bedreigingen, gepleegd zonder het oogmerk te doden, maar toch met de dood tot gevolg.51

Hoofdstuk 4. Wetsvoorstel nieuw Strafwetboek

53. Het wetsvoorstel tot invoering van een nieuw strafwetboek heeft de problematiek van de doorwerking van de verzwarende bestanddelen en verzwarende omstandigheden gecodificeerd in artikel 21 van het wetsvoorstel, waarbij het eerste lid specifiek betrekking heeft op de objectieve verzwarende omstandigheden:

“De deelnemer die kennis had of kennis had moeten hebben van het bestaan van een objectief verzwarend bestanddeel of een objectieve verzwarende omstandigheid bij het misdrijf of die wist of had moeten weten dat de verwezenlijking van dat bestanddeel of die omstandigheid in de lijn lag van het normale of voorzienbare verloop van de gebeurtenissen en die, met kennis van zaken, heeft volhard in zijn wil om mee te werken aan het plegen van dat misdrijf, zal worden gestraft als dader van het verzwaarde misdrijf.”52

54. Het wetsvoorstel voorziet dan ook een codificering van de rechtspraak van het Göktepe arrest door een zekere mate van schuld te vereisen in hoofde van de deelnemer aan het misdrijf met betrekking tot het objectief verzwarend bestanddeel of de objectieve verzwarende omstandigheid. De objectieve verzwarende omstandigheden of bestanddelen kunnen enkel aan de deelnemers toegerekend worden wanneer zij hierover kennis hadden of zich bewust waren of zouden moeten zijn van het feit dat het objectief verzwarende bestanddeel of de objectief verzwarende 51 Assisen West-Vlaanderen 26 november 2009, RAGB 2010, 438, noot D. VAN DER KELEN en L. GHYSELAERS.

52 Art. 21, lid 1 wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot invoering van een nieuw Strafwetboek - Boek 1 en Boek 2, Parl.St Kamer 2018-19, nr. 3651/001, 845.

(26)

omstandigheid een voorzienbaar gevolg of deel van het misdrijf zou zijn. Bovendien moeten zij desondanks, met kennis van zaken, volharden in hun wil om deel te nemen aan het misdrijf.53

Dit houdt dus in dat artikel 21 wetsvoorstel vereist dat er een zekere mate van schuld met een kennis- en intentionele component moet bestaan. Toegepast op de Göktepe zaak betekent dit dat indien de deelnemer het opzet had om deel te nemen aan de slagen en verwondingen en de dood van het slachtoffer hiervan een voorzienbaar gevolg was voor de deelnemer, dit gevolg naar hem kan doorwerken.

55. Hieruit kan geconcludeerd worden dat aan de twee componenten voldaan moet zijn, vooraleer er doorwerking kan plaatsvinden. De deelnemer kan echter elementen aanbrengen die het tegendeel bewijzen, maar de onvoorzienbaarheid van de verzwarende bestanddelen zal niet aanvaard worden wanneer deze onvoorzienbaarheid te wijten is aan zijn eigen foutieve gedrag. Een deelnemer zal tevens de doorwerking niet kunnen ontlopen door het loutere feit zich niet te informeren naar de verzwarende bestanddelen die zich kunnen voordoen.54

Hoofdstuk 5. Conclusie: Ingewikkeld kluwen

56. België is aanhanger van de theorie van de relatief onzelfstandige deelneming. Dit houdt in dat de deelnemers éénzelfde misdrijf hebben gepleegd als de dader. De deelnemingsgedraging krijgt pas een strafbaar karakter als ze bijdraagt aan een strafbaar hoofdfeit. Bovendien rekent men de objectieve verzwarende omstandigheden toe aan iedere deelnemer van het misdrijf, in tegenstelling tot de subjectief verzwarende omstandigheden die persoonlijk zijn.

57. Het EHRM heeft België op de vingers getikt voor het feit dat de objectief verzwarende omstandigheden wel nog automatisch doorwerken naar iedere deelnemer van het misdrijf. België is in het Göktepe arrest hier dan ook voor veroordeeld. Voortaan krijgt iedere deelnemer de mogelijkheid om aan te tonen dat ze niet betrokken waren bij of niet hebben ingestemd met de objectieve verzwarende omstandigheden. Dit is positief voor de deelnemers, maar toch zijn de betrokkenen hier niet volledig met geholpen. Deze hele ontwikkeling van de theoretische grondslag heeft namelijk voor een labyrint aan termen gezorgd, waarbij het voor de deelnemers niet altijd

53 Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot invoering van een nieuw Strafwetboek - Boek 1 en Boek 2, Parl.St Kamer 88. 54 Wetsvoorstel (R. TERWINGEN e.a.) tot invoering van een nieuw Strafwetboek - Boek 1 en Boek 2, Parl.St Kamer 90.

(27)

gemakkelijk is om de gevolgen van hun handelingen te kunnen inschatten. In het wetsvoorstel tot invoering van een nieuw strafwetboek is de rechtspraak van het Göktepe arrest gecodificeerd.

(28)

DEEL 3. DE CONSTITUTIEVE BESTANDDELEN VAN DE

STRAFBARE DEELNEMING

58. Naast het feit dat er bij de strafbare deelneming meerdere personen betrokken zijn, onderscheidt de rechtsleer nog drie andere constitutieve bestanddelen van dit leerstuk. Ten eerste moet er een wilsovereenstemming zijn tussen alle betrokkenen, ten tweede is er de vereiste van een misdrijf waaraan wordt deelgenomen en als laatste constitutief bestanddeel moet er effectief een positieve deelnemingsdaad zijn.55 Dit betekent dat er naast een strafbaar hoofdfeit, ook een

materiële en morele band dient te bestaan tussen de deelnemingsgedraging en het strafbaar hoofdfeit.56 Deze constitutieve bestanddelen zullen hieronder één voor één besproken worden.

59. De vereiste pluraliteit van deelnemers wordt in de rechtsleer niet echt als een constitutief element beschouwd. Het ziet dit meer als een vanzelfsprekendheid die onderdeel is van het constitutief bestanddeel van de wilsovereenstemming. Hierdoor zal er geen apart hoofdstuk aan gewijd worden. Wel kan nog gesteld worden dat de vereiste van pluraliteit niet inhoudt dat de betrokkenen onderling contact hebben. Zo kan de strafbare deelneming, wanneer alle constitutieve bestanddelen vervuld zijn, zich ook voltrekken door middel van het gebruik van tussenpersonen. Hieruit volgt dat de samenwerking tussen de betrokkenen dient afgeleid te worden uit de omstandigheden en kan men dus zonder rechtstreeks contact vervolgd worden.57

Hoofdstuk 1. De wilsovereenstemming

60. Het constitutieve bestanddeel van de wilsovereenstemming kunnen we opdelen in twee subcriteria. Enerzijds hebben we de vereiste van een ‘deelnemingsopzet’. Dit houdt in dat alle deelnemers akkoord moeten zijn over het doel van hun handeling. Anderzijds is er ook de noodzaak van de ‘kennis’, welke stelt dat iedere betrokkene zich bewust moet zijn van het illegale karakter van de handeling die ze samen uitvoeren. Strafbare deelneming veronderstelt dat verscheidene personen overeenkomen om samen een welbepaald misdrijf te plegen.58

55 J. CONSTANT, “La loi pénale‐ l’infraction‐ le delinquant”, in Traité élémentaire de droit pénal: principes generaux

du droit pénal positif Belge, Liège, Imprimeries nationales, 1965, 242.

56 Cass. 17 april 2013, NC 2015, 114, noot J. VANHEULE.

57 J. RUBBRECHT, Inleiding tot het Belgisch strafrecht, Leuven, Firma L. Wouters, 1958, 181.

58 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht in Hoofdlijnen, D.1, Antwerpen/ Apeldoorn, Maklu, 2003, vijfde editie, 317.

(29)

1) Kennis

61. Strafbare deelneming veronderstelt dat verscheidene personen overeenkomen om samen een misdrijf te plegen. Dit brengt met zich mee dat de deelnemer ook moet weten dat het om een strafbaar feit gaat, vandaar de vereiste ‘kennis’. Is hij zich niet bewust van het strafbaar karakter, dan is er geen strafbare deelneming.59 De betrokkene moet zich bewust zijn van de illegale aard

van de handeling, vandaar dat dit ook de wilsovereenstemming met betrekking tot de illegaliteit van de handeling wordt genoemd. Volgens de oudste rechtspraak diende de wilsovereenstemming de vorm aan te nemen van een (voorafgaand) overleg.60 Volgens de actuele rechtspraak is dit niet

meer vereist.61

Stel een kennis van u vraagt u om hem een paar uur te helpen verhuizen, aangezien hij vandaag nog de woning moet verlaten. Achteraf bleek dit niet zijn huis te zijn, maar wel de woning van een ander koppel die een week op reis was. U was zich van geen kwaad bewust en dacht dat het effectief om een verhuis ging, maar in feite was het diefstal. U bent geen mededader aan het misdrijf diefstal, omdat in uw hoofde de vereiste kennis ontbrak van het illegale karakter van de feiten.

62. De medewerker dient echter niet op de hoogte te zijn van alle bijzondere uitvoeringsmodaliteiten van het desbetreffende misdrijf.62 Zo hoeft hij het tijdstip en de locatie van

de uitvoering van het misdrijf niet te weten63, zolang de deelnemer maar duidelijk kennis heeft van

alle omstandigheden die aan het feit, waaraan hij zijn medewerking verleent, de kenmerken geeft van een misdrijf. De medewerker dient bovendien ook niet te weten wie het slachtoffer van het misdrijf zal zijn.64 Zo zal iemand als mededader beschouwd worden wanneer hij wapens levert aan

overvallers, ook al weet hij niet wanneer en waar de overval precies zal plaatsvinden.

63. Het feit dat een betrokkene weet heeft van het feit dat hij deelneemt aan een bepaald misdrijf, maar het nalaat om verdere informatie in te winnen over het strafbare feit, heeft niet tot gevolg dat

59 C. VAN DEN WYNGAERT, S. VANDROMME en P. TRAEST, Strafrecht & Strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2017, 379.

60 Cass. 16 maart 1920, Pas. 1920, I, 90, concl. B. JOTTRAND en Cass. 8 april 1929, Pas. 1929, 148. 61 Cass. 5 oktober 2005, RCJB 2006, 243, noot F. KUTY.

62 Cass. 15 maart 2017, P.16.1261.F.

63 Corr. Brussel 18 april 1974, RW 1974‐75, 496, noot A. VANDEPLAS. 64 Cass. 9 december 1986, RW 1987‐88, 856, noot M. DE SWAEF.

(30)

hij onbewust deelneemt aan dat misdrijf. Volgens de rechtspraak betekent dit dat hij deelneemt aan om het even welk misdrijf.65 Het Hof van Cassatie stelt deze vorm van medewerking zelfs gelijk

met het opzettelijk handelen. De mededader had immers de mogelijkheid om zich beter en grondig te informeren over het voorgenomen misdrijf, maar heeft dit nagelaten.66 Om bij het voorbeeld van

de leverancier van wapens te blijven, kunnen we dit ook hier toepassen. De leverancier hoeft niet te weten voor welk toekomstig misdrijf hij die wapens geleverd heeft. Hij is immers strafbaar omdat hij het nagelaten heeft om verdere informatie in te winnen omtrent het te plegen misdrijf.

64. We kunnen dus concluderen dat wanneer iemand niet op de hoogte is van het feit dat zijn handelingen bijgedragen hebben aan een misdrijf, hij zelf niet strafbaar is voor dat bepaald misdrijf. Het hebben van de vereiste kennis is noodzakelijk, maar op zich niet voldoende om strafbaar te zijn. Zo is men ook niet strafbaar wanneer men vermoedt of veronderstelt deel te nemen aan een misdrijf. De vereiste kennis alleen is niet voldoende om van een wilsovereenstemming te kunnen spreken, ook een deelnemingsopzet moet aanwezig zijn. Dit houdt in dat men ook daadwerkelijk een welbepaald misdrijf als deelnemer wil plegen.67

2) Deelnemingsopzet

65. Zoals hierboven al gesteld, veronderstelt de strafbare deelneming dat verscheidene personen samen een misdrijf plegen. Dit betekent dus ook dat de deelnemingsdaad moet gesteld zijn met het vereiste opzet. Onder opzet verstaan we in deze context het wetens en willens verlenen van medewerking tot het bereiken van een gemeenschappelijk strafbaar doel.68 Er moet met andere

woorden een wilsovereenstemming zijn met betrekking tot het voorgenomen misdrijf.69

Zo moeten de verschillende daders vooraf tot een akkoord zijn gekomen over het doel van hun handelingen, anders kan men niet spreken van een deelneming aan één misdrijf. Dit betekent dat alle betrokkenen handelen voor dezelfde zaak. Hieruit volgt dus dat er geen strafbare deelneming

65 Cass. 16 december 2003, T.Strafr. 2004, 357.

66 Cass. 16 december 2003, RABG 2005, 542, noot L. DELBROUCK.

67 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk”, in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Preadviezen voor de Nederlands-Vlaamse

Vereniging voor Strafrecht 8 oktober 2004 te Tilburg, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, 68.

68 Cass. 22 juni 2004, Arr.Cass. 2004, 1154. 69 Cass. 9 december 1986, Arr. Cass. 1986-87, 473.

(31)

is wanneer iedereen zijn eigen bedoelingen heeft die niet overeenstemmen met de bedoelingen van de anderen.70

Dit kunnen we het best illustreren aan de hand van een voorbeeld van een inbraak door twee personen waarbij de ene persoon de intentie heeft om te stelen en de andere persoon ingebroken heeft met de bedoeling om het leven van de eigenaar van het huis te ontnemen. Er is dan geen overeenstemming tussen beide doelen. Beide personen zijn wel schuldig aan het misdrijf inbraak. De eerste persoon is bovendien schuldig aan de diefstal, terwijl de andere schuldig is aan de moord. Er is in deze case dus geen sprake van wilsovereenstemming, waardoor er geen deelneming is aan de diefstal en de moord, maar wel aan de inbraak. Zij hebben bovendien, naast de inbraak, elk ook een afzonderlijk misdrijf gepleegd. De wilsovereenstemming moet met andere woorden specifiek zijn en betrekking hebben op hetzelfde misdrijf.

66. Alle betrokkenen dienen tot een overeenkomst te zijn gekomen tot het plegen van een misdrijf. Dit vereist dan ook dat de deelnemer op de hoogte is dat hij werkelijk deelneemt aan een bepaald misdrijf of dat hij bepaalde handelingen stelt die de realisatie van dat misdrijf mogelijk maken. Het deelnemingsopzet omvat in feite een dubbele opzetvereiste.71 Enerzijds dient het opzet in hoofde

van de deelnemer gericht te zijn op het deelnemen zelf en anderzijds moet de deelnemingsdaad in hoofde van de deelnemer gesteld worden met het duidelijk opzet om een misdrijf te plegen.72

67. Er blijft wel een onderscheid in het opzet tussen de hoofddader en de deelnemers van het misdrijf. In hoofde van de hoofddader is het opzet immers het subjectief delictsbestanddeel van het hoofdmisdrijf. Dit is niet zo bij de deelnemers, waarbij er geen bijzondere opzet vereist is.73 Het is

voldoende dat de deelnemer weet dat er een bijzonder opzet aanwezig is in hoofde van de dader die het hoofdfeit pleegt. Zo hoeft het opzet van de deelnemer niet overeen te stemmen met de opzetvorm die in de delictsomschrijving van het hoofdmisdrijf voorkomt. Wel blijft vereist dat hij met kennis van zaken bijdroeg tot het plegen van het misdrijf.74

70 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht in Hoofdlijnen, D.1, Antwerpen/ Apeldoorn, Maklu, 2003, vijfde editie, 317.

71 Cass. 29 november 2011, P.11.1250.N. 72 Cass. 24 mei 2016, P.15.1604.N. 73 Cass 5 juni 2012, P.11.0902.N.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van toepassing van videoconferentie wordt bovendien geen gebruik gemaakt indien de te horen persoon een zodanige auditieve of visuele handicap heeft waardoor redelijkerwijs kan

Hoewel het dagelijks voorkomt, dat een groep zich beledigd acht door een niet te individualiseren belediger (bijvoorbeeld vrouwen in hun emancipatiestreven) is in de door

6:107a lid 2 BW zo uit te leggen dat de werkgever ook voor het op het loon ingehouden werknemersgedeelte van de pensioenpremie geen verhaal heeft en dus alleen een verhaalsrecht

De resultaten van het onderzoek naar commune discriminatie zijn gebaseerd op dossieronderzoek, maar veel meer dan voor de specifieke variant op de scenariostudies met politie,

In deze krantenbak wordt een groot, dun prentenboek gelegd zoals in figuur 8 in een vooraanzicht te zien is.. Het prentenboek is 50 bij 65 cm groot en wordt met de zijde van 50 cm

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

De maatregelen tegen corona legden niet alleen het hele land plat maar ook de lokale democratie lam.. Gemeenteraden kunnen namelijk alleen in fysieke vergaderingen officiële

Wij herkennen de wens om duidelijkheid te verkrijgen in de rollen voor betrokken partijen bij de verschillende routes voor een geneesmiddel om in het verzekerde pakket te