• No results found

Meer bekendheid over het FARO-programma genereren & Right to Challenge- Challenge-regeling

Variant 2: midden: ratificeren en implementeren met focus

Optie twee is het ratificeren van het Verdrag en bij de implementatie kiezen voor bepaalde accenten of focus. Dat betekent het maken van een keuze voor die acties uit het Verdrag die goed bij de ontwikkeling van het erfgoedbeleid en de Nederlandse praktijk passen. In de internationale vergelijkingen kwam al naar voren dat dit de keuze is die verschillende landen hebben gemaakt. Zo heeft Zwitserland in haar

implementatie de nadruk gelegd op de ‘Baukultur’, waar België (Vlaanderen) juist focust op participatie en de brede benadering van erfgoed en Finland op educatie.

Argumentatie

Over het algemeen zijn de stakeholders waarmee we hebben gesproken positief over de mogelijkheden die FARO met zich meebrengt. Om deze reden heeft – zoals we al zagen – de minimale-variant bij hen geen draagvlak. Als het gaat over implementatie, ligt de voorkeur van de meeste stakeholders bij een

implementatieplan waarbij accenten worden gelegd en focus wordt aangebracht.

19 Al is hier ook nog weer sprake van een nuloptie: niks doen en niet tekenen.

Dit komt voort vanuit het gevoel dat vooral provincies en gemeenten hebben ‘al te werken in de geest van FARO’.

Daarnaast biedt de ‘midden-variant’ de meeste haalbare mogelijkheden. Door te kiezen voor aandachtsgebieden kan lokaal en regionaal uitwerking gegeven worden aan nationale kaders, wat lokaal bestuurlijk en politiek draagvlak voor de implementatie van FARO zal vergroten.

Het Verdrag is abstract en breed, en de keuze voor aandachtsgebieden maakt het Verdrag duidelijker en beter te interpreteren. Dit geldt zowel voor de landelijke, regionale en lokale politiek, het bestuur en de ambtenaren en de erfgoedsector. Wat we eerder ‘de systeemwereld’ noemden.

Ten slotte werkt een keuze voor aandachtsgebieden ook voor burgers - de leefwereld - verhelderend.

In plaats van dat je de burger overstroomt met thema’s en acties, kader je het af. Zo weet de burger beter wat het Verdrag in de Nederlandse – of zelfs de lokale - context inhoudt, en wat dit betekent voor zijn/haar praktijk.

Accenten/focus

Als we alle informatie die we in dit onderzoek vergaard hebben20 door de oogharen bekijken, dan kunnen we samenvattend stellen dat de volgende punten de belangrijkste accenten zijn bij implementatie van FARO in Nederland.

1 Participatie: mens – als individu, maar ook als groep en (erfgoed)gemeenschap - staat centraal in bepalen wat erfgoed is, waarborg brede en diverse benadering van wat erfgoed is (zeggenschap en eigenaarschap).

2 Erfgoed als hulpbron voor sociale, culturele en ruimtelijke ontwikkeling; denk daarbij ook aan de internationale aspecten (erfgoed als middel).

3 Brede definitie: integrale en inclusieve benadering van erfgoed; geen onderscheid

materieel/immaterieel, alledaags erfgoed, meerstemmigheid en herinterpretatie (inclusiviteit en diversiteit).

4 Collectief digitaal geheugen (toegang) (digitalisering van erfgoed).

Aanvullend op deze 4 aandachtsgebieden, geven we nog 2 potentiële aandachtspunten mee. Namelijk:

1 Erfgoed als hulpbron voor economische ontwikkeling: toerisme en recreatie.

2 Onderwijs: erfgoed is onderwerp in educatie en opleidingen (inclusief vakmanschap en erfgoededucatie).

Deze punten kwamen in het onderzoek meermalen naar voren. Enerzijds omdat een nadruk op de potentiële economische meerwaarde van erfgoed FARO voor een breed publiek aantrekkelijk kan maken.

Anderzijds omdat het bevorderen van erfgoededucatie (erfgoedwijsheid en erfgoedbegrip) draagvlak genereert, wat op een latere leeftijd resulteert in meer betrokkenheid en participatie. Deze punten zijn dus belangrijk om mee te nemen in de overwegingen bij de keuze van aandachtsgebieden, omdat ze van invloed zijn op duurzame implementatie op de langere termijn.

20 Zie ook in de bijlagen de onderzoeksverantwoording.

Faseren

Om te kijken naar welke aandachtsgebieden in de praktijk goed uitwerken en welke niet, bestaat de

mogelijkheid om het Verdrag gefaseerd in te voeren. Eerst is er een periode waarin geëxperimenteerd wordt met bovengenoemde aandachtsgebieden, waarna bij officiële implementatie een gegronde duurzame keuze kan worden gemaakt.

Überhaupt heeft het proces van het tekenen tot het ratificeren van het Verdrag vaak even de tijd nodig.

Deze ‘natuurlijke tussenperiode’ zou ook actief benut kunnen worden om dergelijke experimenten uit te voeren.

Wat is hiervoor nodig: kansen/beperkingen

We zijn al vrij uitgebreid ingegaan op de kansen, aanknopingspunten en de (mogelijke) beperkingen in het voorgaande hoofdstuk (zie met name paragraaf 3.4: Lessen voor ‘werken in de geest van FARO’ ). We benoemen met nadruk hier nog:

Veranderende rollen en verantwoordelijkheden overheden: het Verdrag spreekt van het intensiveren van participatie. Dit verandert de rol van overheden en leidt tot vragen over waar nieuwe grenzen liggen. Wat bepaalt de gemeenschap en wat bepaalt de expert (aanvullend aan elkaar)?

Nieuwe (bredere) benadering van participatie: wanneer men momenteel spreekt over participatie in beleid, is het vaak nog steeds de overheid die de arena vormgeeft waarbinnen die participatie plaats vindt. Volgens FARO moet het vormgeven van die arena ook door burgers kunnen worden gedaan.

Overheden moeten hierin leren los te laten en meer een faciliterende rol op zich te nemen. We benoemden hier eerder de ‘verbinder/makelaar’ als schakelfunctie tussen systeem- en leefwereld en gaven aan dat geleerd kan worden van eerdere ervaringen uit de stedelijke

vernieuwing/stadsvernieuwing, herstructurering en wijk/buurtaanpak (gebiedsgericht werken aan leefbaarheid, welzijn, cultuur en zorg).

De invoering van de midden-variant vraagt om het intensiveren van de samenwerking en

afstemming tussen kennisinstellingen erfgoed zoals Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN), RCE, DEN, organisaties als Federatie Ruimtelijke Kwaliteit en de erfgoedorganisaties die in provincies en gemeenten werkzaam zijn. Dat geldt ook voor rijk, provincies en gemeenten.

De invoering van de midden-variant vraagt om uitgebreide voorlichting en kennisuitwisseling in samenwerking met gemeenten en provincies. De informatie zal (vooral) ook gericht moeten zijn op het sociale, ruimtelijke en economische domein (daar waar erfgoed als hulpbron fungeert).

De midden-variant samengevat:

1 Erfgoedbeleid: beste variant volgens meeste geïnterviewde stakeholders (“we doen al Faro, maar dit geeft net even meer mogelijkheden”) en focus geeft duidelijkheid en maakt het haalbaar.

2 Andere beleidsdomeinen (sociaal, ruimtelijke ordening, economie, toerisme ): erfgoed komt in andere domeinen sterker te staan en daar is volgens stakeholders behoefte aan.

3 Wet en regelgeving (taken provincies en gemeenten): uitdagingen liggen vooral op het terrein van participatie en het helder positioneren van erfgoed-gemeenschappen en vormgeven van de rol van

‘verbinder/makelaar’.

4 Verantwoordelijkheden van gemeenten en provincies (en rijksoverheid): meer taken maar volgens de meeste betrokkenen geldt “we werken al à la Faro”. De erfgoedsector ziet Faro als steun in de rug.

5 Erfgoedpraktijk (organisaties, erfgoedgemeenschappen, vrijwilligers): idem.

6 Financiën: afhankelijk van te kiezen focus, maar participatie zal - vooral lokaal en in ondersteuning ook provinciaal en nationaal – financiële consequenties hebben met als keerzijde minder

strijd/procedures en meer inzet en betrokkenheid van burgers.