• No results found

| 169 De meeste geïnterviewden zien in eerste instantie vooral kansen voor het skills

In document Vrij reizen over de arbeidsmarkt (pagina 169-173)

werknemers en zzp’ers

| 169 De meeste geïnterviewden zien in eerste instantie vooral kansen voor het skills

paspoort als ‘een informatief instrument voor het individu’. Een instrument dat antwoord geeft op de vraag ‘waar sta ik in mijn ontwikkeling?’ en dat ‘systema­

tisch zicht geeft op de eigen ontwikkelingen’ heeft belangrijke meerwaarde. Die potentie maakt het instrument dan ook kansrijk. Deze experts wijzen daarbij wel ook op het belang van experimenten op kleine schaal en met verschil­

lende concepten, zodat geleerd kan worden of en hoe dat inzicht kan worden geboden en wat de meerwaarde daarvan écht is.

Enkele geïnterviewden zien de kansen voor het skillspaspoort toenemen omdat ‘behoeften bij werkgevers en ook opleiders om mensen die vroegtijdig (moeten) vertrekken wel wat mee te geven’ groeit en doordat ‘vanuit sommige, meer nieuwe branches, de druk toeneemt om een actueler beeld te hebben van wat iemand kan’.

6.3.1. Kanttekeningen

Hoewel de geïnterviewden de skillspaspoorten zowel wenselijk als kansrijk achten, worden tegelijkertijd verschillende kanttekeningen geplaatst.

Ten eerste vragen enkele experts zich af of een skillspaspoort wel nodig is en of het de juiste oplossing is voor het probleem dat actuele skills niet volledig inzichtelijk zijn. Zo wordt de vragen gesteld: ‘wat voegt een skillspaspoort toe aan bijvoorbeeld LinkedIn?’, en: ‘bestaan er geen andere en betere oplossingen dan een skills paspoort?’ Een van de geïnterviewden wijst bijvoorbeeld op de mogelijkheid van een ‘verlengde proefperiode’ om de skillsmatch ‘al doende’

vast te stellen in plaats van te trachten die te voorspellen. Vraag is of dat niet een veel efficiëntere oplossing zou zijn voor het matchen van werkzoekenden aan werkgevers dan een skillspaspoort.

Een tweede kanttekening die wordt geplaatst is dat harde skills­eisen (bevoegd­

heden en voorbehouden handelingen) vooralsnog voor veel beroepen gesteld zullen blijven worden en dat dus certificaten en/of diploma’s en registratie daarvan nodig blijven. Dat zal niet verdwijnen met de introductie van iets als een skillspaspoort en de vraag is of met zo’n document wel betrouwbaar kan worden aangetoond dat aan die harde skills­eisen wordt voldaan. Enkele geïn­

terviewden stellen om die reden ook dat het skillspaspoort vooral kansrijk zou zijn voor het aantonen van (generieke) bekwaamheden en minder voor het aantonen van bevoegdheden.

170 |

Derde kanttekening is of een skillspaspoort wel op te leggen is en of dit dan ook sectorbreed of zelfs nationaal zou moeten en kunnen functioneren. Ook als een skillspaspoort generieke vaardigheden weergeeft, blijft het ‘de vraag of een vaardigheid als samenwerken hetzelfde betekent in het domein van een fysio als in het domein van de IT’. Als een skillspaspoort inderdaad generiek zou moeten kunnen functioneren, kan dat een struikelblok gaan vormen. Een kant­

tekening die hierbij aansluit is de mate waarin er verschillende niveaus toege­

kend zouden moeten worden aan vaardigheden en skills, en hoe dat dan zou moeten gaan gebeuren.

Een vierde kanttekening betreft de snelheid van het proces, en daarmee het vereiste geduld dat nodig kan zijn om een skillspaspoort in te voeren. Ervaring leert bijvoorbeeld dat onderwijsveranderingen moeizaam gaan. Dat is volgens een van de geïnterviewden echter niet zozeer een gebrek aan ‘inzien van belang of wenselijkheid’, maar vooral ‘een gebrek aan verandermanagement’. Deze kanttekening over geduld en snelheid hangt ook samen met opmerkingen van meerdere geïnterviewden over draagvlak en onderling vertrouwen. Een geïn­

terviewde stelt bijvoorbeeld dat ‘de kansrijkheid van het skillspaspoort afhangt van het draagvlak in de onderwijssector en bij de werkgeversorganisaties’, een ander wijst erop dat ‘de kansrijkheid heel erg afhangt van de steun door O&O fondsen en branches om erkenning van skills voor bijvoorbeeld mbo­diploma’s te realiseren’ en weer een ander noemt een skillspaspoort kansarm als ‘het vertrouwen bij onderwijsinstellingen in de erkenning of validering door anderen dan zijzelf blijft ontbreken’.

Een vijfde kanttekening is twijfel over de haalbaarheid in relatie tot eerdere erva­

ringen met EVC. ‘EVC loopt nog altijd niet lekker. Wat maakt dat een skillspas­

poort nu dan wél haalbaar zou zijn?’ ‘Hoe kunnen we de lessen van EVC optimaal benutten om te voorkomen dat bij de introductie van skillspaspoorten vergelijk­

bare problemen de kop opsteken?’ Daarvoor is het nodig om de lessen uit EVC helder in beeld te hebben. Volgens sommige geïnterviewden zijn nou juist die lessen onvoldoende in beeld. Daardoor is niet goed duidelijk welke problemen met EVC niet, maar met skillspaspoorten wél opgelost kunnen worden.

Een zesde kanttekening bij de kansrijkheid betreft het eigenaarschap en de privacy. Meerdere geïnterviewden wijzen op het belang van duidelijke afspraken daarover. Een van de geïnterviewden verzucht daarbij: ‘In al die twintig jaren

| 171 dat ik dit werk doe, wordt er al gewerkt aan ‘iets als een skillspaspoort’, maar

telkens strandt het op eigenaarschap en privacy.’

Ten slotte komt bij enkele geïnterviewden nog de vraag op of een skillspaspoort niet zou leiden tot grotere kansenongelijkheid, bijvoorbeeld doordat kinderen uit hoge SES­gezinnen meer middelen en mogelijkheden hebben om gerichter een bredere en daarmee waardevollere skillset op te bouwen. Dit, doordat er meer geld beschikbaar is en omdat het netwerk van deze ouders ingezet kan worden en kinderen daardoor op plekken terecht komen die ‘beter’ zijn voor de ontwikkeling van hun skillspaspoort. Gebruik van een skillspaspoort zou daar­

door niet tot kleinere, maar tot grotere kansenongelijkheid kunnen leiden.

6.3.2. Skillspaspoorten en de structuur van het onderwijs

Op de vraag naar mogelijke gevolgen van de introductie van een skillspaspoort in het onderwijs worden vooral de volgende drie gevolgen genoemd: (1) het zal/

moet leiden tot meer flexibilisering en maatwerk, waarbij opleidingen voort­

borduren op reeds aanwezige skills; (2) zowel de horizontale als verticale over­

stap binnen het onderwijs zou makkelijker kunnen worden, mits er een omslag plaatsvindt naar vertrouwen in het oordeel van anderen binnen en buiten het (beroeps)onderwijs; en (3) het onderwijs kan mogelijk extra services gaan aanbieden als het gaat om het valideren van reeds bestaande skills.

Een skillspaspoort kan vooraf inzicht geven aan student en opleider als het gaat om mogelijkheden en noodzaak voor maatwerk binnen de gekozen opleiding.

Een gesprek of kortlopend traject, zoals een begeleide cursus om een skills­

paspoort te maken, voorafgaand aan toelating, wordt door meerdere geïnter­

viewden aanbevolen, ook om de mate van maatwerk te bepalen. Daarbij wordt door een geïnterviewde opgemerkt: ‘Maatwerk betekent niet per se dat een leertraject verkort (of verlicht) wordt. Het kan ook verlengd worden.’ Deze beslis­

singen zouden onderdeel moeten zijn van een gesprek met een coach binnen de opleiding. Het is belangrijk dat verkeerde studiekeuzes snel bespreekbaar gemaakt worden om een eventuele vroegtijdige switch naar een andere oplei­

ding te faciliteren. Deze vraag naar maatwerk gaat tevens gepaard met een behoefte aan meer coaching en individuele begeleiding vanuit de opleider.

172 |

Sommige geïnterviewden geven aan dat denken over skills al jong aangeleerd zou kunnen en moeten worden, wil een skillspaspoort daadwerkelijk geac­

cepteerd gaan worden. Dit vergt een mogelijke omslag in het denken binnen het onderwijs, van zowel lerenden als docenten. De rol van reflectie en inzicht in eigen kunnen en eigen leertraject zou al op een jonge leeftijd aangeleerd moeten worden, wat al zou kunnen beginnen op de basisschool. Het daad­

werkelijk verankeren in een skillspaspoort hoeft dan nog niet te gebeuren. Het inzicht verkrijgen dat leren en ontwikkelen overal plaatsvindt, zowel binnen een formele als informele setting, en dat dat een leven lang doorgaat, zou leiden tot meer motivatie en, op latere leeftijd, tot vraag naar bijscholing. Daarin liggen mogelijkheden tot een betere aansluiting bij alumni, ook om als onderwijs­

sector te polsen waar behoeftes uit bestaan.

Een van de genoemde voordelen van een skillspaspoort is dat de bewijslast in het paspoort omgedraaid wordt. In het onderwijs van ‘dit is wat je moet kunnen’ versus ‘dit is wat ik kan’. De bewijslast over ‘dit is wat ik kan’, die in een skillspaspoort weergegeven wordt, moet dan natuurlijk wel geloofwaardig zijn. Onderling vertrouwen van de verschillende partijen die een rol spelen bij het inzichtelijk maken van de skills is daarvoor een noodzaak, aldus meerdere geïnterviewden. Juist dit is volgens enkelen ook waar het, bijvoorbeeld bij het EVC, nog vaak misgaat. Met name de onderwijssector staat erom bekend weinig vertrouwen te hebben in de oordelen van anderen. Het onderwijs heeft niet alleen weinig vertrouwen in oordelen van werkgevers, maar vaak ook in het oordeel van andere opleiders of zelfs van andere opleidingen binnen het eigen instituut, zo blijkt uit meerdere interviews. Dit vertrouwen zou vergroot kunnen worden als er heldere kaders worden geschapen voor validering en als er een gemeenschappelijk taal komt waarin de skills worden genoteerd.

Op dit moment worden skills/vaardigheden in het onderwijs minder goed inzich­

telijk gemaakt dan wellicht mogelijk is. Vaardigheden opgedaan voorafgaand aan een opleiding worden veelal niet meegenomen in het opleidingstraject van studenten. Tegelijkertijd worden vaardigheden die worden opgedaan tijdens de opleiding niet goed geborgd in diploma’s. De huidige diploma’s zijn geschikt voor het aangeven van ‘wat je moet kunnen’ als het gaat om bevoegdheden en denkniveau, maar minder als het gaat om soft skills. Als je inzichtelijk kunt maken wat er aan kennis en vaardigheden is opgedaan, tijdens bijvoorbeeld groepspro­

jecten en stages, is dat een enorme verrijking. Zo zou het skillspaspoort ‘veel meer verankerd kunnen worden in de bestaande beoordelingsvormen’.

| 173

In document Vrij reizen over de arbeidsmarkt (pagina 169-173)