• No results found

Door listwise uitsluiting, resteerden er 109 participanten. Hiervan was 63,3% man (N= 69) en 36,7%

vrouw (N= 40). Meer dan de helft van de participanten bevond zich in de leeftijdscategorie 21 tot en met 30 jaar (N= 60). Van de participanten ontvingen 42,2% één of meerdere toeslagen (N= 46). Bovendien waren 56 van de 109 (51,4%) participanten (voormalig) fiscalist, accountant of had een vergelijkbare functie. Met 36 participanten was de groep met als hoogst genoten en afgeronde opleidingsniveau een universitaire Master, het best vertegenwoordigd. Het gevolg voor de representativiteit van relatief hoge vertegenwoordiging in bepaalde groepen zal kort worden besproken in de discussie. De demografische kenmerken zijn weergegeven in tabel 5.1.

Kenmerk Aantal (N= 109) Percentage

Geslacht

Hoogst genoten en afgeronde opleidingsniveau (of vergelijkbaar)

- Basisschool 0 0,0%

- Voortgezet onderwijs 11 10,1%

- Middelbaar Beroepsonderwijs 13 11,9%

- Hoger Beroepsonderwijs 23 21,1%

Tabel 5.1: De demografische kenmerken van de participanten (N= 109).

61 Tabel 5.2 toont de correlaties tussen de vier (overgebleven) variabelen. Hieruit blijken eveneens de gemiddelden en de standaarddeviaties.

Variabele Oordeel prog. Gevoel eerlijkheid Kennis248 Oordeel compl.

Oordeel prog. ~

** = significant bij een Alpha-niveau van 0,01 (tweezijdig) * = significant bij een Alpha-niveau van 0,05 (tweezijdig)

Tabel 5.2: De correlaties, het gemiddelde en de standaarddeviatie tussen en van de variabelen.

Interpretatie van de significante correlaties leert dat de correlatie tussen het oordeel over de progressiviteit van het stelsel en het gevoel dat het stelsel eerlijk is, middelmatig is (r = 0,36; p = 0,00; N= 109). De correlatie tussen datzelfde oordeel en het hebben van kennis voor eigen fiscale aangelegenheden neigt naar middelmatig (r = 0,25; p = 0,00; N= 109). De negatieve correlatie tussen het oordeel over de complexiteit van het stelsel en het gevoel dat het stelsel eerlijk is, neigt eveneens naar middelmatig (r = -0,22; p = 0,02; N= 109).

De beschrijvende data en de resultaten van de (twee) independent-samples T-testen worden weergegeven in tabel 5.3 en in tabel 5.4, respectievelijk. Hierbij is gekeken naar het verschil in het oordeel over de progressiviteit en over de complexiteit op basis van toeslag-ontvangst.

Kenmerk/variabele Oordeel progressiviteit Oordeel complexiteit

N Gem. Standaard

Tabel 5.3: Het aantal (N), het gemiddelde (Gem.) en de standaarddeviatie van belastingplichtigen in het oordeel progressiviteit en oordeel complexiteit.

Voor de uitgevoerde T-testen, wees de Levene’s test voor de homogeniteit van de varianties uit dat deze gelijk verondersteld moest worden. De voor de T-test relevante cijfers zijn om die reden cursief

weergegeven in de tabel. Geen enkel groepsverschil bleek significant te zijn.

248 In tegenstelling tot de andere variabelen, is bij deze variabele ergo sprake van een schaal van 2 t/m 10.

62 De resultaten van de meervoudige, lineaire regressieanalyses worden weergegeven in tabel 5.5. De getoonde coëfficiënten, betreffen de niet-gestandaardiseerde waarden. Volledigheidshalve zijn deze resultaten eveneens visueel weergegeven in figuur 5.1.

Afhankelijke variabele Voorspeller β Std. fout t R R2 Oordeel progressiviteit Intercept 2,43 0,34 7,07 0,43 0,18

Gevoel eerlijkheid 0,30** 0,08 4,00

Kennis 0,86* 0,03 2,59

Oordeel complexiteit Intercept 4,45 0,39 11,47 0,23 0,05 Gevoel eerlijkheid 0,02* 0,04 0,56

Kennis - 0,20 0,09 -2,36

** = significant bij een Alpha-niveau van 0,01 * = significant bij een Alpha-niveau van 0,05

Tabel 5.5: Resultaten van de meervoudige, lineaire regressieanalyses.

Figuur 5.1: Visualisatie (padmodellen) van de resultaten van de meervoudige, lineaire regressieanalyse.

Levene’s test voor gelijkheid

varianties T-test voor gelijkheid gemiddeldes

F Sig. t df

Tabel 5.4: Resultaten van de independent-samples T-testen.

63 De resultaten van de meervoudige, lineaire regressieanalyses beantwoorden de vraag of de correlaties tussen de variabelen in de padmodellen, verklaard kunnen worden door een causaal beeld. Hiermee suggereren de resultaten, causaliteit.

Zo volgt dat het gevoel van eerlijkheid (β = 0,30; t (106) = 4,00; p < 0,01) en het hebben van kennis (β = 0,86; t (106) = 2,59; p < 0,05) kunnen opgaan als positieve voorspellers voor het oordeel van progressiviteit.

Het hebben van kennis lijkt een negatieve voorspeller te zijn voor het oordeel van complexiteit, echter wordt dit effect niet significant (β = -0,20; t (106) = -2,36; p > 0,05) aangetoond. Het gevoel van eerlijkheid lijkt een klein, doch positief en significant effect te hebben op het oordeel van complexiteit (β = 0,02; t (106) = 0,056; p < 0,05).

Omdat de laatste vraag, waarbij gevraagd werd een bedrag in te vullen, de mogelijkheid had om ook tekst in te voeren, zijn niet alle antwoorden bruikbaar voor het onderzoek. Een aantal participanten hebben immers beschrijvende tekst of een relatief getal (%) ingevuld. Na het ordenen van deze gegevens, resteerde er een bruikbaar aantal antwoorden van 88. Tabel 5.6 toont deze gegevens.

Ondanks dat er in 21,6% van de gevallen een bedrag van € 60 werd ingevuld, impliceert een

standaarddeviatie van 40,62 een enorme spreiding in de geschatte netto-inkomensveranderingen. Grote verschillen in individuele inschattingen kunnen het gemiddelde (€ 50,51) sterk beïnvloed hebben.

Variabele N Gemiddelde Minimum Maximum Modus Standaard

deviatie Inschatting inkomensverandering 88 € 50,51 € -200 € 130 € 60 (N= 19) 40,62

Tabel 5.6: Samenvattende gegevens item over de inschatting van de inkomensverandering in euro’s (€).

Discussie

Uit onderzoek blijkt dat er geen significante verschillen bestaan tussen ontvangers en niet toeslag-ontvangers in het beeld dat zij hebben over de progressiviteit en de complexiteit van het stelsel (hypothese 1). Dat wil zeggen dat de verschillen er mogelijk zijn, maar er niet met zekerheid gesteld kan worden dat deze ook gelden voor de algemene populatie en of deze bij het herhalen van de studie eveneens gevonden zouden worden. Literatuuronderzoek, daarentegen, leert dat de afstemming tussen de inkomstenbelasting en de toeslagen gebrekkig is. Progressiviteit in het stelsel zou moeten volgen uit de combinatie van inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en toeslagen. De resultaten kunnen suggereren dat het hanteren van een apart stelsel van inkomensondersteuning geen invloed heeft op de progressiviteits- en

64 complexiteitservaring. Specifieker vervolgonderzoek zou kunnen aantonen of het hanteren van een (al dan niet gebrekkig afgestemd) toeslagenstelsel, invloed heeft op het beeld dat belastingplichtigen hebben over de progressiviteit en de complexiteit.

Doordat het gevoel van eerlijkheid zowel positief samengaat met het oordeel van progressiviteit als met het oordeel van complexiteit, wordt hypothese 2 slechts deels bevestigd. De positieve associatie met het oordeel van complexiteit is echter minimaal. Hypothese 3 wordt ook slechts deels bevestigd. De

voorspellende waarde van kennis, op het oordeel van complexiteit, is namelijk negatief en niet significant.

Uit de literatuur (zie paragraaf 4.3) volgt dat eerlijkheid en efficiency twee van de vier elementen zijn voor een deugdelijk belastingstelsel. Om de bereidwilligheid van belastingplichtigen in het naleven van fiscale wet- en regelgeving te vergroten, leert het onderzoek dat inzetten op het gevoel van eerlijkheid en het vergroten van fiscale kennis (efficiency) hier een bijdrage aan kan leven. Informatievoorziening, dan wel het accentueren van de informatiebehoefte, van belastingplichtigen leent zich mogelijk voor beide domeinen. Hoewel deze behoefte niet getoetst is, concludeert het onderzoek dat het hebben van kennis en het hebben van een eerlijk beeld, invloed kunnen hebben op het oordeel over het stelsel.

Een tegemoetkoming in deze behoefte is mogelijk het belastingplichtigen bieden van een nader inzicht in, onder meer de ratio achter, wet- en regelgeving. Wel moet dan worden verondersteld dat de Wetgevers intentie, eerlijk is. Deze kijk zal op de eerste plaats de perceptie eerlijkheid mogelijk positief beïnvloeden, waarmee belastingplichtigen het stelsel mogelijk progressiever inschatten. Dit zal op haar plaats weer een positief effect kunnen hebben op het ervaren van (procedurele) rechtvaardigheid en uiteindelijk de bereidwillige compliance.

Dit nadere inzicht kan eveneens de fiscale kennis van belastingplichtigen vergroten. Het begrijpen van het stelsel c.q. het hebben van fiscale kennis zal de perceptie eerlijkheid mogelijk positief beïnvloeden. Dit zal op dezelfde wijze als de perceptie eerlijkheid, een positief effect kunnen hebben op een bereidwillige naleving van fiscale wet- en regelgeving.

Vanwege het gebrek aan achtergrondkennis en een experimentele toetsing, kenmerken de aanbevelingen zich met een verkennend karakter. Vervolgonderzoek zou de gevonden relaties nader en/of experimenteel kunnen bevestigen, waarmee de gedane aannames verder onderbouwd kunnen worden. Niettegenstaande dit advies volgt reeds uit de literatuur de bevestiging dat het bieden van een dergelijk inzicht een, met voornoemde vergelijkbare, bijdrage kan leveren. De ervaring van procedurele rechtvaardigheid hangt namelijk af van de mate van transparantie.249 Heldere communicatie en een eenvoudig stelsel, waarmee

249 Ministerie van Financiën, IBO Toeslagen Deelonderzoek 1 - Eenvoud of maatwerk: Uitruilen binnen het bestaande toeslagenstelsel, oktober 2019.

65 onbegrip voorkomen kan worden doen deze procedurele rechtvaardigheid goed.250 Omdat de voorspellers van het oordeel over de complexiteit enerzijds een gering en anderzijds geen significant effect hebben, volgen vanuit de perceptie van belastingplichtigen voor dit oordeel geen expliciete aanbevelingen.

Vanwege de grote mate van spreiding tussen de inschattingen van de netto-inkomensverandering, wordt hypothese 4 bevestigd. Omdat participanten deze inschatting maakten op basis van hun eigen situatie, valt er geen oordeel te vellen over de juistheid van de antwoorden. Zoals eerder gesteld zou de grote variantie tussen individuele scores het gemiddelde beduidend aan kunnen tasten. Desalniettemin blijft het denkbaar dat deze grote mate van spreiding voortkomt uit de bestaande complexiteit en concreter wellicht het (on)vermogen om netto-inkomensveranderingen simpelweg te duiden als gevolg van deze complexiteit.

Een tekortkoming voor deze studie is de representativiteit van participanten. Het aantal participanten, het aandeel van participanten welke mogelijk beroepsmatig in aanraking komen met de fiscaliteit en het niet in acht nemen van de analyse-assumpties zullen problemen opleveren voor de generaliseerbaarheid van de resultaten.

Paragraaf 5.4 Conclusie

Met gemiddelde oordelen van 4,02 (SD= 0,94) en 3,99 (SD= 0,99), op een schaal van 1 tot en met 5, in de mate waarin belastingplichtigen progressiviteit en complexiteit (resp.) achten te bestaan in het stelsel, lijkt er een empirische aanvulling op literatuuronderzoek gevonden te zijn. Uit voorgaande hoofdstukken blijkt immers dat het stelsel progressief en complex is vormgegeven.

Ondanks dat de percepties niet significant samenhangen, lijkt het onderzoek toch waardevol inzicht te bieden in hoe deze percepties wel aanwezig zijn en wat dit kan betekenen voor fiscaal beleid. Centraal hierin kan de mogelijke afhankelijkheid van informatievoorzieningen en transparantie van het fiscale (rechts)stelsel staan. Volgens de, als waarheid beschouwde, theorie zou dit uiteindelijk kunnen leiden tot een toename in de bereidwillige naleving van fiscale wet- en regelgeving van belastingplichtigen. Hieruit volgt de aanbeveling voor beleidsmakers om dit in acht te nemen bij de (her)vorming van fiscaal beleid.

250 Ministerie van Financiën, IBO Toeslagen Deelonderzoek 1 - Eenvoud of maatwerk: Uitruilen binnen het bestaande toeslagenstelsel, oktober 2019.

66 Hoofdstuk 6 Slot

Op basis van de voorgaande hoofdstukken zal deze afsluiting een samenvatting vormen, waarmee het een antwoord vormt op de centrale probleemstelling:

Waaruit blijkt dat het stelsel van inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en toeslagen ten aanzien van het belastbaar loon, wordt gekenmerkt door een progressief en complex stelsel en op welke onderdelen is het wenselijk een herziening ten behoeve van (de perceptie over) de progressiviteit en eenvoud door te voeren?

Vanwege de tweeledigheid van de probleemstelling zal het antwoord achtereenvolgens opgedeeld worden in een deel over de progressieve en complexe vormgeving en in een deel over de onderdelen waarbij herziening wenselijk wordt geacht.

Paragraaf 6.1 Vormgeving

In dit onderzoek heeft het samenspel tussen de inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en het toeslagenstelsel centraal gestaan. Met de integratie van de premie volksverzekeringen in de eerste schijfgrootte lijkt er sprake te zijn van een tweeschijvenstelsel in de inkomstenbelasting (voor belastingplichtigen onder de AOW-gerechtigde leeftijd). Ondanks deze tariefdifferentiatie, lijken de inkomensafhankelijke regelingen noodzakelijk te zijn om tot een gewenste herverdeling van inkomens te komen. De heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen enerzijds en de toekenning van toeslagen anderzijds, zouden in dat kader gericht moeten zijn op een effectieve heffing naar draagkracht.

De uiteindelijke uitruil van draagkracht tussen hoge en lage inkomens lijkt bovendien te passen in het beeld dat hogere inkomens relatief minder van hun inkomen consumeren en het nut van deze consumptie af lijkt te nemen naar mate het inkomen verder toeneemt.

Het hanteren van een gemiddelde oplopende druk, waarbij relatief hogere inkomens, een meer dan proportionele bijdrage leveren, wordt daarvoor vaak geschikt geacht. Dit definieert progressiviteit. In het stelsel wordt dit toegepast door middel van tariefdifferentiatie in combinatie met minder effectieve, druk-verlichtende heffingskortingen naarmate het inkomen stijgt. De (inkomensafhankelijke) toeslagen lijken bovendien, gemiddeld genomen, bij te dragen aan deze progressiviteit. Daarbij komt dat deze toeslagen de degressiviteit van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (zie figuur 3.6) in de eerste twee inkomensdecielen, te niet lijkt te doen. Immers leiden deze twee heffingen, an sich, pas vanaf het derde inkomensdeciel tot een progressieve heffing.

67 Hoewel de toename van de gemiddelde druk gestremd lijkt te worden voor bruto-huishoudinkomens boven € 50.000, mag aangenomen worden dat het stelsel, in de regel, progressief is voor

belastingplichtige met loon, een uitkering of pensioen.

Niettegenstaande de herverdelende effecten van de inkomensafhankelijke regelingen, zijn het in het bijzonder diezelfde regelingen die het stelsel complex maken. Deze complexiteit uit zich met name in het gebrek aan transparantie, waardoor aan de ene kant onbegrip ontstaat en aan de andere kant het zicht op de fiscale uitkomst van arbeidskeuzes te niet is gegaan. Het bijgevolg van de inkomensafhankelijkheid van heffingskortingen en toeslagen is een gebrekkige afstemming van de inkomstenbelasting op het toeslagenstelsel. Dit allen lijkt mede voort te komen uit (inkomens)politieke voorkeuren en het gebrek aan een adequate beraming van beleidskeuzes. Alles overziend heeft de vormgeving van het stelsel tot gevolg dat de uitwerking van het draagkrachtbeginsel en de toepassing van het leefvormneutraliteitsbeginsel onder druk kunnen komen te staan.

Dit onderzoek bevatte daarnaast een surveyonderzoek naar de perceptie van belastingplichtigen met loon, een uitkering of pensioen. Hieruit blijkt dat belastingplichtigen, op een schaal van 1 tot en met 5, aan de progressiviteit van het stelsel een gemiddelde score van 4,02 toekennen en de complexiteit van het stelsel gemiddeld beoordelen met een 3,99. Derhalve volgt uit deze empirische studie dat de begrippen

progressiviteit en complexiteit het stelsel gelijktijdig kunnen typeren. Dit is in lijn met de bevindingen uit het literatuuronderzoek.

Paragraaf 6.2 Herziening

Nu is vastgesteld dat het stelsel progressief en complex is, zullen componenten van het stelsel worden besproken welke vatbaar zijn voor hervormingen ten behoeve van de progressiviteit en de eenvoud.

Progressiviteit als uitwerking voor de herverdeling van inkomens op basis van de draagkrachtbepaling, lijkt te beogen om relatief hogere inkomens te onderwerpen aan een hogere gemiddelde belastingdruk.

Het verloop van deze curve in loopt Nederland na bruto-huishoudinkomens ter grootte van € 50.000 minder hard op. Hierdoor rest de aanbeveling om na te gaan of dit verloop recht doet aan de ratio achter en de betekenis van een progressief stelsel. Bovendien zal het drukverschil tussen een- en tweeverdieners verkleind moeten worden, om de herverdeling zo leefvormneutraal mogelijk te houden. Mogelijkheden hiervoor zijn het verlagen van de druk op eenverdieners (bijvoorbeeld verhoging kindgebonden budget)

68 of het verhogen van de druk op tweeverdieners (bijvoorbeeld verlaging algemene inkomensafhankelijke combinatiekorting).251

De verzameling van verschillende inkomensbegrippen, op- en afbouwtrajecten en de afgrenzing van het maximumvermogen en inkomen maakt het stelsel complexer. De uniformering van de op individuele-basis geheven belasting en de op huishoud-individuele-basis toegekende inkomensondersteuning, lijkt een noodzakelijk uitgangspunt te zijn om het stelsel te kunnen vereenvoudigen. Het invoeren van een

splitsingsstelsel, waarbij belastbare inkomens voor 50% aan iedere partner worden toegekend, zou hierbij kunnen helpen. Deze optie maakt op zichzelf het stelsel niet eenvoudiger, maar zorgt voor een betere afstemming tussen de inkomstenbelasting en het toeslagenstelsel. Zo vormt het een aanzet tot

vereenvoudiging. Bovendien zou dit, het drukverschil tussen een- en tweeverdieners verkleinen.252

Verdere vereenvoudiging kan onder meer volgen uit de aanpassingen c.q. afschaffing van afbouwtrajecten in de heffingskortingen, door de afschaffing van de inkomensafhankelijkheid van de algemene

heffingskorting of door de harmonisatie van de vermogenstoetsen in de toeslagen. De integratie van de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget tot één basisbehoeftentoeslag vermindert in ieder geval het aantal van toepassing zijnde regelingen. Ook de fiscalisering van de premie volksverzekeringen ligt voor de hand.

De mate waarin het stelsel progressief moet zijn lijkt een (politieke) smaakkwestie. De geopperde vereenvoudigingsopties zijn om die reden, gegeven de progressiviteit.

Het inspelen op de mate waarin belastingplichtigen het stelsel progressief en complex achten te zijn, kan helpen in de bereidwillige naleving van fiscale wet- en regelgeving. Maatregelen waardoor het

(procedurele) rechtvaardigheidsgevoel van belastingplichtigen toeneemt, kunnen daar een bijdrage aan leveren. Het vergoten van de informatievoorzieningen, waaronder het inzicht bieden in de ratio achter wet- en regelgeving zou hier mogelijk een uitkomst in bieden. Mits dit helder wordt gecommuniceerd, kan dit het vertrouwen van belastingplichtigen in een legitieme behandeling vergroten.

Paragraaf 6.3 Afsluiting

Uit dit onderzoek is gebleken dat het stelsel van inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en toeslagen progressief en complex is vormgegeven. De behoefte aan een meer of minder progressief stelsel en diens mogelijke uitwerking zal nader onderzocht moeten worden. Niettemin is in kaart gebracht op

251 CPB (Jongen, De Boer & Koot), Eenverdieners onder druk, februari 2018.

252 CPB (Lejour e.a.), Kansrijk belastingbeleid, april 2020.

69 welke onderdelen hervorming wenselijk is en zijn er tal van opties beschikbaar om het stelsel te

vereenvoudigen.

Anders geformuleerd: Leuker kunnen we het misschien maken, zeker wel makkelijker!

70 Literatuurlijst

Literatuur

Albregtse, in: Cursus Belastingrecht

D.A. Albregtse, in: M.L.M. van Kempen, A.C. Rijkers & S.A.W.J. Strik (red.), Cursus Belastingrecht Awir en Toeslagen, Toesl.6.1.2. (online, bijgewerkt 20 maart 2020).

Alink, BB 2008/09-05

B. Alink, ‘Rubriek – Rangorde in de Wet IB 2001’, BB 2008/09-05.

Bosma, FF 2012/230-03

O. Bosma, ‘Invloed van de complexiteit van de wetgeving o de tax gap in Nederland’, FF 2012/230-03.

Bosman, WFR 1953/229

H.W.J. Bosman, ‘De psychologie van de belastingbetaler’, WFR 1953/229.

Caminada & Goudswaard 2019

C.L.J. Caminada & K.P. Goudswaard, ‘Fiscaal beleid leidt tot grote verschillen in lastendruk’, in: S.

Cnossen & B. Jacobs, Ontwerp voor een beter belastingstelsel, Meppel: Ten Brink 2019.

Caminada, Goudswaard & Knoef, WFR 2018/180

C.L.J. Caminada, K.P. Goudswaard & M.G. Knoef, ‘Toenemende spreiding in de drukverdeling van inkomensheffingen’, WFR 2018/180.

Caminada, Goudswaard & Vording, WFR 2000/937

C.L.J. Caminada, K.P. Goudswaard & H. Vording, ‘Verkenning van een vlakke belasting op inkomen’, WFR 2000/937.

Caminada & Stevens, WFR 2017/50

C.L.J. Caminada & L.G.M. Stevens, ‘Instrumenteel fiscaal beleid: oorzaak van complexiteit en scheefgroei’, WFR 2017/50.

71 Cnossen, WFR 1999/1583

S. Cnossen, ‘Analyse van een belastingherziening’, WFR 1999/1583.

Cohen 1988

J. Cohen, Statistical power analysis for the behavioral sciences, New York: Lawrence Erlbaum Associates 1988.

De Kam, Koopmans & Wellink 2015

C.A. de Kam, L. Koopmans & A.H.E.M. Wellink, Overheidsfinanciën, Groningen: Noordhoff Uitgevers 2015.

De Smit & Wijtvliet, WFR 2012/1453

R.C. de Smit & L.W.D. Wijtvliet, ‘Verslag van het eerste SIRET-congres ‘Fiscalisten en economen in dialoog’’, WFR 2012/1453.

Field 2009

A. Field, Discovering statistics using SPSS, Londen: SAGE Publications Ltd 2009.

Gradus, WFR 2019/58

R.H.J.M. Gradus, ‘Heffings- en arbeidskortingen: weg van het instrumentalisme’, WFR 2019/58.

Gribnau 2013

J.L.M. Gribnau, Belastingen als moreel fenomeen, Den Haag: Boom fiscale uitgever 2013.

Hoogeveen, in: Cursus Belastingrecht

M.J. Hoogeveen, in: M.L.M. van Kempen, A.C. Rijkers & S.A.W.J. Strik (red.), Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting, IB.2.0.1. (online, bijgewerkt 6 februari 2020) en IB.2.3.2.A. (online, bijgewerkt 22 april 2020).

Jongen 2019

E. Jongen, ‘Een verkenning van een optimale inkomstenbelasting in Nederland’. in: S. Cnossen & B.

Jacobs, Ontwerp voor een beter belastingstelsel, Meppel: Ten Brink 2019.

72 Koot & Gielen 2019

P. Koot & M. Gielen, ‘Naar eenvoudigere inkomensafhankelijke regelingen’, in: S. Cnossen & B. Jacobs, Ontwerp voor een beter belastingstelsel, Meppel: Ten Brink 2019.

Lejour, MBB 2020/7-8/26

A.M. Lejour, ‘Het toeslagenstelsel: van droom tot nachtmerrie naar nieuwe realisme’, MBB 2020/7-8/26.

Meussen, NTFR 2020/1

G.T.K. Meussen, ‘Vaarwel 2019 en welkom 2020’, NTFR 2020/1.

Poelmann, in: Cursus Belastingrecht

E. Poelmann, in: M.L.M. van Kempen, A.C. Rijkers & S.A.W.J. Strik (red.), Cursus Belastingrecht Awir en Toeslagen, Toesl.0.0.0. (online, bijgewerkt 22 april 2020) en Toesl.0.0.2. (online, bijgewerkt 22 april 2020).

Roosma, Sociologie 2015 11(3)

F. Roosma, ‘Minder ‘jaloeziebelasting’ of meer ‘dagobertducktaks’?’, Sociologie 2015 11(3), p. 475-493.

Spanjers 2006

M.P.A. Spanjers, ‘Inkomstenbelasting en vlaktaks’, in: C.A. de Kam & A.P. Ros, De Vlaktaks: Naar een inkomstenbelasting met een uniform tarief?, Den Haag: Wim Drees Stichting voor Openbare Financiën 2006.

Stam, WFR 2019/81

R. Stam, ‘Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet: ruw en onrechtvaardig’, WFR 2019/81.

Stevens, WFR 2018/33

L.G.M. Stevens, ‘Versterking van de leefvormneutraliteit in het fiscale beleid’, WFR 2018/33.

Stevens, WFR 2019/71

S.A. Stevens, ‘Belastinguitstel en -afstel in box 2: een evaluatie van risico’s en mogelijke beleidsalternatieven’, WFR 2019/71.

73 Stevens, WFR 2020/152

L.G.M. Stevens, ‘Twintig jaren worstelen met rechtsonzekerheid’, WFR 2020/152.

Stevens & Lejour 2016

L.G.M. Stevens en A.M. Lejour, Geloofwaardig belasting heffen, Wolters Kluwer 2016.

Stevens & Lejour, WFR 2018/157

L.G.M. Stevens & A.M. Lejour, ‘Vermogen als zelfstandige factor van draagkracht’, WFR 2018/157.

Tigelaar-Klootwijk 2013

Y.M. Tigelaar-Klootwijk, Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen: Een onderzoek naar fiscale

Y.M. Tigelaar-Klootwijk, Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen: Een onderzoek naar fiscale