• No results found

De ervaringen van burgers met belastingen en toeslagen zijn de afgelopen jaren niet altijd positief

geweest. Tegelijkertijd is de ongelijkheid tussen bruto-inkomens toegenomen, terwijl de ongelijkheid van het besteedbaar inkomen al enige tijd niet veel is veranderd. Deze situatie laat zich omschrijven als Simpsons paradox: beiden lijken waar te zijn.168

Het inkomensherverdelende effect van belastingen wordt herkend als traditionele functie. Herverdeling op basis van draagkracht lijkt daarbij een voor de hand liggende optie te zijn. Ondanks dat er in de literatuur geen overtuigend bewijs wordt gevonden om dit draagkrachtbeginsel uit te werken aan de hand van een effectieve progressieve druk op het inkomen, blijkt het in de praktijk een breed gedragen principe te zijn.

168 J. Lukkezen, ‘Simpsons paradox in ongelijkheid’, esb.nu 27 december 2016.

41 Niettemin valt op te maken dat deze progressiviteit zich zou kunnen laten omschrijven als een oplopende gemiddelde druk, waarbij relatief hogere inkomens, een meer dan proportionele bijdrage leveren.

In dit hoofdstuk is gebleken dat deze progressiviteit, gemiddeld genomen, wel degelijk terugkomt in het stelsel van inkomstenbelasting, premie volksverzekering en toeslagen. De inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op zichzelf, vertonen een progressieve druk vanaf het derde inkomensdeciel. Hierbij zijn de heffingskortingen, welke naar mate het bruto-(huishoud)inkomen stijgt een lagere

druk-verlichtend effect kennen, meegenomen. Verder blijkt dat met name huishoudens in de eerste twee inkomensdecielen relatief veel toeslaggerechtigd zijn. Naargelang toeslaggerechtigde huishoudens een hoger besteedbaar inkomen hebben, neemt het aandeel dat deze toeslagen hebben in dit inkomen, af. De toekenning van de toeslagen lijkt een cruciaal element te zijn voor de progressiviteit van het stelsel.

Immers leiden de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen slechts tot deze progressiviteit vanaf het derde inkomensdeciel (zie figuur 3.6).

Het beeld dat alleenstaanden, een- en tweeverdieners gemiddeld genomen onderworpen zijn aan een progressieve druk, bevestigt deze bevindingen. Voor hen geldt dat de gemiddelde druk snel toeneemt bij een huishoudinkomen vanaf € 20.000 en dat deze druk weer minder snel toeneemt bij een bruto-huishoudinkomen vanaf € 50.000, maar wel blijft stijgen. Ondanks dat er verschillen lijken te bestaan in het type huishouden, gebaseerd op het aantal kostwinnaars en het al dan niet hebben van kinderen, beaamt ook dit beeld dat er sprake is van een oplopende gemiddelde druk, naarmate inkomens (relatief)

toenemen.

42 Hoofdstuk 4 De complexiteit van belastingen en toeslagen

Zoals voorgedragen in het eerste hoofdstuk en meerdere malen (impliciet) benoemd in dit onderzoek, gaat complexiteit van het stelsel verder dan alleen het aangifteproces. Vereenvoudiging van het stelsel wordt vaak verbonden aan transparantie, het begrip van regelgeving en de moraal (bv. compliance) van belastingplichtigen.169

Dit hoofdstuk zal allereerst ingaan op de achtergrond van, en daarmee de aanleiding voor het schrijven over, de complexiteit van het stelsel. Hierbij inbegrepen een subparagraaf over de afstemming van de inkomstenbelastingen op de toeslagen. Vervolgens zal het de componenten, welke bijdragen aan deze complexiteit, uiteenzetten en analyseren. Ook zullen er alternatieven, ter vereenvoudiging, aan bod komen.

Paragraaf 4.1 Complexiteit

‘Als links het voor het zeggen krijgt, hebben we straks inkomensafhankelijke krentenbollen’, aldus en naar verluidt de destijds en vooralsnog regerende Minister-President Mark Rutte (VVD, doorgaans rechts-georiënteerd170) op een partijcongres in 2010.171 Enigszins saillant, zeker nu het Ministerie van Financiën erkent dat de complexiteit in het huidige stelsel wordt versterkt door de opeenstapeling van

inkomensafhankelijke regelingen. Bovendien zou het de transparantie van het stelsel sterk begrenzen. Dit heeft als gevolg dat het weinig inzichtelijk is wat de netto-uitkomsten zijn van (veranderingen in) de arbeidsvoorwaarden.172 Ook Van der Linden vraagt zich openlijk af of het stelsel niet te onlogisch, complex en/of rigide geworden zou zijn. Huidige juridische classificaties leiden namelijk niet per definitie tot heffing naar draagkracht.173

Ook Koot en Gielen hebben kritiek op de vormgeving van het stelsel.174 Onder andere deze zienswijzen gaan parallel aan een periode waarin het toeslagenstelsel, de organisatorische indeling van

Belastingdienst/Toeslagen en voormalig Staatssecretaris van Financiën, Menno Snel, onder druk kwamen te staan door een vermeende toeslagenaffaire.175 (Disproportionele) fraudeaanpak met de uitvoering van

169 CPB (Lejour e.a.), Kansrijk belastingbeleid, april 2020.

170 ‘VVD links of rechts’ vvd.nl.

171 CPB (Jongen, Koot & Vlekke), De politieke economie van inkomensbeleid: Makkelijker kunnen we het niet maken?, juni 2016.

172 Ministerie van Financiën, Belasten van inkomsten in Box 1, mei 2020.

173 Van der Linden, WFR 2020/23.

174 Koot & Gielen 2019.

175 Meussen, NTFR 2020/1.

43 de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onterechte stopzettingen en terugvorderingen.176 Dit heeft het toeslagenstelsel verder onder druk gezet. Van der Linden hecht bij een reformatie van het toeslagenstelsel belang aan een uitvoerigere bestudering van de materiële kinderopvangtoeslag. Zo vraagt hij zich onder meer af wat het effect zou zijn van publieke, in plaats van private, kinderopvang en of daarbij het aanvankelijk gestelde doel gehandhaafd zou kunnen blijven. Namelijk het stimuleren van de arbeidsparticipatie.177

In het kader van transparantie, gebruikt Van Aalst (evenals Teunissen (zie hoofdstuk 1)) het woord

‘stiekem’. Zij vraagt zich openlijk af of inkomens-(de)nivellering bewust niet wordt gecommuniceerd. Dit door aan de ene kant de nadruk te leggen op de verlaging van belastingtarieven en de verhoging van heffingskortingen en aan de andere kant de versnelde afbouw van heffingskortingen zo veel mogelijk stil te houden. Bovendien zouden netto-inkomenseffecten van bijvoorbeeld een loonsverhoging volkomen ingewikkeld en onbegrijpelijk geworden zijn.178 Het vraagstuk of werknemers zich realiseren wat de financiële consequenties van meer of minder werken zijn, stelt ook Jongen in het geding. Het aantal (complexe) regelingen zou het hen niet gemakkelijk maken om inzicht te krijgen in het recht op toeslagen en (heffings)kortingen.179

Dat hiervoor zeker wat te zeggen valt, blijkt onder meer uit het feit dat in de periode 2014-2016 door circa 150.000 huishoudens de huurtoeslag en door circa 120.000 huishouden het kindgebonden budget niet aangevraagd is, terwijl zij daar wel recht op hadden. Onder andere de complexiteit van het

aanvraagproces (c.q. het stelsel) zou hier debet aan zijn.180

Verder, vanwege de inkomensafhankelijkheid en het uitkeren op voorschot-basis, bestaat de kans op terugvordering van toeslagen. Dit gebeurt vaak vanwege het herzien van het toetsingsinkomen na afloop van het belastingjaar, met als gevolg toeslagschulden. Een dergelijk voorschot-systeem leidt derhalve tot financiële onzekerheid.181 De huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag worden in relatief hoge mate teruggevorderd in verhouding tot het netto-inkomen; 43% en 34% respectievelijk. Het kindgebonden budget (20%) en de zorgtoeslag (17%) daarentegen minder.182 Het beroep op de oplettendheid van toeslaggerechtigden, naarmate toeslagen complex zijn, is een beroep op het mentale vermogen van hen.

176 Problemen met de kinderopvangtoeslag’, rijksoverheid.nl.

177 Van der Linden, WFR 2020/112.

178 A. van Aalst, ‘Bitterzoet’, taxlive.nl 31 oktober 2018.

179 Jongen 2019.

180 CPB (Berkhout, Bosch & Koot), Gebruik (en niet-gebruik) van toeslagen in Nederland: Empirische analyse van huurtoeslag en kindgebonden budget, november 2019.

E. Berkhout, N. Bosch en P. Koot, 2019.

181 Algemene Rekenkamer, Toeslagen terugbetalen, juni 2019.

182 Algemene Rekenkamer, Toeslagen terugbetalen, juni 2019.

44 Deze dagelijks echter beperkt om weloverwogen afwegingen te maken. Het vermogen wordt verder ingeperkt door vermoeidheid, verdriet, stress en eenzaamheid.183 Naast problemen voor het begrip van fiscale regelgeving, zijn derhalve ook (sociaal)psychologische aspecten belangrijk bij de inrichting van de regelgeving van belang.

Een ander gevolg van de complexe fiscale regelgeving is niet beoogde non-compliance. Doordat belastingplichtigen de wetgeving simpelweg niet kunnen naleven, ontstaat er een verschil tussen potentiële en werkelijke belastingopbrengsten. Deze ‘tax gap’ schrijft Bosma deels toe aan complexe fiscale regelgeving.184 Ondanks dat Bosma hier in 2012 al over rapporteerde, klinken dus ook recenter geluiden dat het stelsel te ingewikkeld zou zijn. Merkwaardig is dat zowel de indertijd zittende

Staatssecretaris van Financiën Frans Weekers (2010-2014), als zijn opvolger Eric Wiebes (2014-2017), als zijn opvolger Menno Snel (2017-2019), als zijn (gezamenlijke) opvolgers Hans Vijlbrief

(Belastingdienst) en Alexandra van Huffelen (toeslagen en douane) zich uitspraken over de complexiteit van het stelsel en zich gereedmaakten voor de vereenvoudiging daarvan.185 Het roept in ieder geval de vraag op waarom het stelsel ondanks deze intenties niet echt vereenvoudigd lijkt te zijn.

Snel deed in zijn jaar van aftreden overigens de belofte om met welomschreven verbeterpunten (in het kader van vereenvoudigen en verbeteren) voor het Nederlandse stelsel te komen. Kort na zijn aantreden, presenteerde Vijlbrief daarom de rapporten ‘Bouwstenen voor een beter belastingstelsel’.186 Als gevolg van de COVID-19 pandemie zou er op korte termijn weinig ruimte zijn om beleidsopties van dit project te implementeren. Ingrijpende wijzigingen zijn in het Belastingplan 2021 ook niet aangekondigd.

Paragraaf 4.1.1 Wederzijdse afstemming

Afzonderlijk van de complexiteit van de regelgeving, is het stelsel in beginsel ingericht op een manier welke Fransman omschreef als een rondpompmachine (zie hoofdstuk 2). Volgens Lejour valt dit vaak te interpreteren als kritiek op het stelsel, of althans een pleidooi om het stelsel te hervormen. Volgens hem zijn er een drietal definities aan het gebruik van de term rondpompen te verbinden. Allereerst de

herverdeling van geld tussen hoge en lage inkomens. Een tweede mogelijkheid is hetgeen waar Fransman op doelde, namelijk het betalen van belastingen en het ontvangen van toeslagen op individueel niveau.

Als derde worden geldstromen tussen overheid, huishoudens en instanties herkend.187 Het onnodig

183 WRR, Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid, april 2017.

184 Bosma, FF 2012/230-03.

185 Van Lint, NTFR 2015/279; Kamerstukken II 2018/19, 32 140, nr. 50; Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 624;

Kamerstukken II 2019/20, 32 140, nr. 71.

186 Kamerstukken II 2019/20, 32 140, nr. 71.

187 Lejour, MBB 2020/7-8/26.

45 rondpompen van geldstromen wijten Caminada en Stevens deels aan de doorwerking van instrumentele maatregelen in de inkomstenbelasting op het toetsingsinkomen. Het afschaffen daarvan zou dan daarnaast en tegelijkertijd een gelijkere behandeling teweegbrengen.188 Blijkens hoofdstuk 3 is de

leefvormneutraliteit als gevolg van de keuze voor de gezinsbenadering in de toeslagen en de individuele benadering in de inkomstenbelasting, onder druk komen te staan. Ondanks dat heffingskortingen veelal inkomensafhankelijk zijn, kenmerkt het verschil met de toeslagen zich door een verzilveringsbeperking.

Heffingskortingen kunnen namelijk nimmer leiden tot een negatieve aanslag.189 Toeslagen kennen een dergelijke beperking niet. Het zij opgemerkt dat de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting onder voorwaarden wel beperkt (20%) kunnen worden uitbetaald.190

Dat het toeslagensysteem gebrekkig is afgesteld op de inkomstenbelasting wordt verder beargumenteerd met het gegeven dat vermogensinkomsten in de inkomstenbelasting (box-III) doorgaans en relatief licht worden belast (in tegenstelling tot box-I inkomen), terwijl het vermogen een relatief zware factor is in de toekenning van toeslagen. Dit verhoogt indirect de marginale druk (in tegenstelling tot ditzelfde

vermogen in de inkomstenbelasting) en verkleint de samenhang van het draagkrachtbeleid in het inkomsten- en toeslagenstelsel.191 Op de kinderopvangtoeslag na, geldt vermogen aldus als een zelfstandige factor van draagkracht. Daartegenover staat dat vermogen met een ‘knock-out’ methode wordt behandeld. Bij het bereiken van de vastgestelde vermogensgrens leidt dit tot compleet verval van het recht op de toeslag. Deze onevenwichtige consequentie past daarom minder bij het

draagkrachtbeginsel.192

Paragraaf 4.2 Inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en toeslagen

Met de invoering van het toeslagenstelsel (in haar huidige vorm) heeft zich in het stelsel van

inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en toeslagen een lappendeken aan regelgeving ontplooid.

Apart van de vormgeving en indeling van het stelsel, is het belangrijk te beseffen dat

inkomensondersteunende maatregelen vaak een grote invloed hebben op non-fiscale beleidsterreinen, zoals de woning- en arbeidsmarkt. Afschaffing of hervorming hiervan zou dan ook grote nadelige gevolgen kunnen hebben op deze markten.193

188 Caminada & Stevens, WFR 2017/50.

189 ‘Heffingskortingen laten uitbetalen – kan dat?’ belastingdienst.nl.

190 Caminada & Stevens, WFR 2017/50.

191 Caminada & Stevens, WFR 2017/50.

192 Stevens & Lejour, WFR 2018/157.

193 Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, Naar een activerender belastingstelsel: Eindrapport, juni 2013.

46 Volgens de Commissie Van Dijkhuizen kan het behulpzaam zijn om tussen de bestaande regelgeving onderscheid te maken tussen participatiebevorderende- en inkomensondersteunenderegelingen, op individueel- en huishoudenniveau respectievelijk. In beginsel zou een tariefsstructuur met een laag tarief194 en de algemene heffingskorting op individueel niveau bijdragen aan de participatie. Werkenden kunnen op dat niveau eveneens gestimuleerd worden door de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. Inkomensondersteunend, voor huishoudens, zijn de zorgtoeslag, de huurtoeslag, het kindgebonden budget en de kinderbijslag.195 Mogelijkerwijs hekelt juist deze indeling Stevens (en Caminada), in het kader van leefvormneutraliteit.

Paragraaf 4.2.1 Componenten

De toon van de in dit onderzoek frequent aangehaald, en alom gerespecteerd196, fiscaal econoom Leo Stevens is typerend voor de bevindingen in de literatuur over de complexiteit van het stelsel. Zijn frustratie over de complexiteit lijkt te overheersen. Bovendien ervaart hij druk om het stelsel enerzijds beknopt te omschrijven en anderzijds het risico op niet voldoende uitgediepte leerstukken. Hij geeft af op de Wetgever en benoemt het rechtstekort: het niet weten waar men aan toe is in de fiscaliteit.197

In de deze subparagraaf zullen de componenten, welke een vermeende bijdrage leveren aan de

complexiteit van het stelsel (binnen de afbakening van dit onderzoek), worden samengevat en toegelicht.

Reeds in voorgaande paragrafen en hoofdstukken geopperde uitingen van deze complexiteit (zoals hoge individuele marginale tarieven en het gebrek aan transparantie), zullen daarin niet expliciet betrokken worden.

Heffingskortingen

Volgens Koot en Gielen is de complexiteit van het stelsel een neveneffect van opgekomen

inkomensafhankelijkheid van heffingskortingen en toeslagen.198 Om te beginnen de heffingskortingen.

Impliciet lijkt het CPB deze keuze om de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk te maken, te bekritiseren door het een ‘nieuwe knop’ te noemen, terwijl de overheid ook aan al bestaande knoppen had kunnen draaien.199 Naast een budgettair, positief effect heeft het vooral geleid tot complexiteit. Bovendien

194 Ten tijde van het definitieve adviesrapport bestond de tariefsstructuur in de inkomstenbelasting uit vier schijven.

De Commissie merkte derhalve op dat niet één, maar twee lagere tarieven zouden bijdragen.

195 Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, Naar een activerender belastingstelsel: Eindrapport, juni 2013.

196 W. Berkhout, ‘Goede fiscalist levert overheid geld op’, ed.nl 20 juni 2012.

197 Stevens, WFR 2020/152.

198 Koot & Gielen 2019.

199 CPB (Jongen, Koot & Vlekke), De politieke economie van inkomensbeleid: Makkelijker kunnen we het niet maken?, juni 2016.

47 is dit gebleken het alternatief te zijn voor het inkomensafhankelijk maken van de nominale

zorgverzekeringspremie.200 Daarbij komt dat er geen beleidsvoorbereiding ten grondslag ligt aan deze keuze.201

De afbouw van de algemene heffingskorting (zie hoofdstuk 2) heeft effect op het marginale tarief. Zoals eerder in dit onderzoek beschreven, vermindert dit de transparantie drastisch en maakt het arbeidskeuzes daarom lastig. Dezelfde gedachte kan gedeeld worden over de arbeidskorting.202 De ratio achter de arbeidskorting ontvangt bovendien kritiek. De korting vervangt namelijk het niet langer aftrekbaar zijn van kosten in het kader van de dienstbetrekking en streeft daarbij om arbeidsparticipatie te stimuleren.

Een dergelijke combinatie van regelgeving kan in strijd zijn met het draagkrachtbeginsel, daar waar ook belastingplichtigen zonder arbeidskosten thans een tegemoetkoming ontvangen en daarmee gestimuleerd worden om te werken. Deze weeffout creëert ongelijkheid.203 Gradus herkent de spanning met het draagkrachtbeginsel van deze regelgeving en voegt daaraan toe dat het verschil met zelfstandigen (ZZP’ers) wordt vergroot door de afbouw van de arbeidskorting. Zelfstandigen ervaren immers al een voorsprong doordat zij werkelijke kosten kunnen aftrekken. Volgens hem liggen er louter

inkomenspolitieke aanleidingen aan de grondslag voor de bestaande inkomensafhankelijkheid van de algemene- en arbeidskorting.204 Hij pleit dan ook voor een grondige herziening van de heffingskortingen;

de enige oplossing voor het instrumentalisme en het, naar eigen zeggen, koopkrachtfetisjisme dat vaak het politieke debat heeft gevoerd.205

De arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting zouden de gemiddelde druk op

tweeverdieners, ten opzichte van éénverdieners, hebben verlaagd.206 De zienswijze van initiatiefneemster van de regeling, Giskes (D’66), is helder. Volgens haar is van de combinatiekorting bekend dat deze dusdanig ingewikkeld is geworden dat men het (bij wijzen van spreken) niet meer zou willen hebben. Het plaatsten van de regeling op huishoudniveau, het maximeren, het inkomensafhankelijk maken en het aantal kinderen mee in acht nemen, hebben dit veroorzaakt.207

200 CPB (Jongen, Koot & Vlekke), De politieke economie van inkomensbeleid: Makkelijker kunnen we het niet maken?, juni 2016.

201 CPB (Lejour), De politieke economie van belastinghervormingen, juni 2016.

202 Hoofdstuk 8 Wet inkomstenbelasting 2001.

203 Caminada & Stevens, WFR 2017/50.

204 Gradus, WFR 2019/58.

205 Gradus, WFR 2019/58.

206 CPB (Jongen, De Boer & Koot), Eenverdieners onder druk, februari 2018.

207 E. Vrijsen, ‘Kritiek lid Rekenkamer op parlement: wetgeving fiscus onuitvoerbaar’, ewmagazine.nl 13 augustus 2019.

48 In 2019 is één van de twee heffingskortingen voor AOW-gerechtigden, de ouderenkorting, in haar

methodiek versoepeld. Waar voor de jaren van 2018 en eerder een vergelijkbare ‘knock-out’ methode werd gebruikt, voorkomt de huidige vormgeving208 het schokeffect dat optrad door de korting bij het kantelpunt plotseling te verlagen van € 1.418 naar € 72.209

Verder is het noemenswaardig dat niet het gezamenlijk verzamelinkomen, maar het individueel

verzamelinkomen uitgangspunt voor deze korting is. Fiscaal partners moeten om deze reden bedachtzaam zijn hun aftrekposten en inkomen uit sparen en beleggen zo gunstig mogelijk te verdelen.210 Daarbij komt dat de algemene heffingskorting aansluit bij het belastbaar, box-I inkomen. De arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting sluiten aan bij het arbeidsinkomen.

Van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de ouderenkorting is bekend dat deze niet leefvormneutraal zijn. Een gelijk huishoudinkomen, maar verschillende verdelingen in

werkverhoudingen, kan een verschil in combinatiekorting opleveren. Voor AOW-gerechtigden geldt bij een gelijk huishoudinkomen, maar verschillende individuele inkomens, dat er een verschil in de totale omvang van ouderenkorting kan optreden.211

Premie volksverzekeringen

Het premie-inkomen, voor de toepassing van de premie volksverzekeringen, wordt louter gebaseerd op het inkomen uit box-I. Een separate heffing van volksverzekeringen, gebaseerd op het box-I inkomen, maar beperkt tot een bepaalde schijfgrootte, vergroot de wirwar, verstoort de transparantie en maakt het een goede uitwerking van het draagkrachtbeginsel lastig.212

Weerepas is kritisch op de grondslagbeperking.213 Uitkeringsgerechtigden met hetzelfde inkomen uit enerzijds box-I en anderzijds box-III kunnen theoretisch dezelfde uitkeringen ontvangen, terwijl de gerechtigde met het box-I inkomen aanzienlijk premie betaalt. Dit is mogelijk in strijd met het

gelijkheidsbeginsel. Volgens Wijtvliet en De Smit zou een grondslagverbreding van het premie-inkomen economisch efficiënt zijn voor de financiering van de volksverzekeringen. Echter zien zij wegens de relatief summiere bijdrage van box-II en box-III inkomens, meer heil in de verhoging van de bovengrens van het premie-inkomen.214

208 Hoofdstuk 8 Wet inkomstenbelasting 2001.

209 Van Zijp, WFR 2018/204.

210 Van Zijp, WFR 2018/204.

211 Stevens, WFR 2018/33.

212 Stevens en Lejour 2016, p. 142-144.

213 Weerepas, in: Cursus Belastingrecht PH.1.0.3.A. (online, bijgewerkt 20 januari 2020).

214 Wijtvliet & De Smit, WFR 2020/125.

49 Toeslagen

Figuur 2.1 toont de op- en afbouw van de inkomensafhankelijke toeslagen. De kinderopvangtoeslag is de enige toeslag zonder inkomensbeperking. De afbouw van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget is in 2020 sneller dan voorheen. Dit draagt bij aan de toenemende complexiteit van het stelsel.215 Deze

complexiteit leidt op haar beurt weer tot onduidelijkheid, wat niet helpt bij het gevoel van

rechtvaardigheid. Pas bij het ervaren van (procedurele) rechtvaardigheid zal men het resultaat van regelgeving sneller aanvaarden.216

Door verschillen in op- en afbouwtrajecten en de afgrenzing van het maximumvermogen en inkomen ontstaat er complexiteit in het toeslagenstelsel. Bovendien wordt er onderscheid gemaakt per toeslag in het type huishouden en is de vermogenstoets voor de huurtoeslag niet gelijk aan de vermogenstoets van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget.217

In de praktijk maken de parameters waarvan de toeslagen afhankelijk zijn, de regelingen complex. Zoals in hoofdstuk 2 besproken zijn dat in beginsel het toetsingsinkomen en het vermogen. Daarbij komt dat het recht van huurtoeslag gebonden is aan de daadwerkelijk betaalde huur en het kindgebonden budget aan het aantal kinderen en de gezinssamenstelling. Aanvullende parameters voor de kinderopvangtoeslag zijn het aantal kinderen en diens leeftijd, het aantal opvanguren en diens prijs per uur en het aantal gewerkte uren van de ouder(s). Naast een inspanning van belastingplichtigen, vergt de toekenning (maar met name de controle) van deze toeslagen een enorme capaciteit van de Belastingdienst.218

Simultaan aan de verhoging van het heffingsvrije vermogen in box-III, zal voor de vermogenstoetsen niet

Simultaan aan de verhoging van het heffingsvrije vermogen in box-III, zal voor de vermogenstoetsen niet