• No results found

Landbouw Algemeen

In document PROCES. 1. Inspreker: FMF (pagina 108-118)

HOOFDSTUK 2 RUIMTELIJK OMGEVINGSBELEID-

2.7 Landbouw Algemeen

224. Inspreker: Milieudefensie Kern van de zienswijze

Elk boerenbedrijf moet minimaal 10% van het land voor weidevogels inrichten: met hoog waterpeil (peilbesluiten Wetterskip), kruidenrijke grasmengsels (subsidie provincie of pure graze (Urgenda) en bemest met rûge dong. Elk boerenbedrijf heeft zijn verantwoordelijkheid om hieraan bij te dragen. Een omschakelingspremie zou de agrariërs kunnen ondersteunen verdergaande maatregelen te treffen, om grotere stappen te zetten op het pad van de natuur-inclusieve kringlooplandbouw.

Reactie

In de Omgevingsvisie De Romte Diele staat dat de provincie de landbouwsector wil

stimuleren om de omslag te maken naar een duurzame, natuurinclusieve en grondgebonden kringlooplandbouw. Op programmaniveau wordt dit nader uitgewerkt. Indien nodig zal de omgevingsverordening partieel worden herzien als het programma hiertoe aanleiding geeft.

Dit is vooralsnog niet aan de orde.

Wel is in de omgevingsverordening (artikel 2.21, derde lid) het uitgangspunt uit de Omgevingsvisie meegenomen dat extra inspanning voor biodiversiteit, (leef)milieu of

duurzaamheid een plus kan opleveren in de vorm van extra ontwikkelruimte. Dit betekent dat een agrarisch bedrijf extra kan uitbreiden als er ook een bijdrage wordt geleverd aan andere opgaven en ambities, zoals herstel biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

225. Inspreker: Milieudefensie Kern van de zienswijze

Op een kaart bij de verordening moet een ruime zone voor natuur-inclusieve

kringlooplandbouw worden aangegeven om de stikstofdepositie tot onder de Kritische depositie waarden in de Natura 2000-gebieden te brengen. Binnen die zonering bedrijven toelaten of helpen omschakelen naar een extensieve natuur-inclusieve kringlooplandbouw voor 2025, zodat in 2030 natuur is hersteld.

Reactie

Vooralsnog vinden wij dit een maatregel die te beperkend werkt voor bestaande bedrijven.

Op programmaniveau werken wij nader uit hoe de kringlooplandbouw het beste gestimuleerd kan worden. Wanneer het programma hiertoe aanleiding geeft zullen wij de

omgevingsverordening partieel aanpassen.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

Artikel 2.20 Agrarische activiteiten

226. Inspreker: FMF Kern van de zienswijze

Niet grondgebonden bedrijven kunnen worden toegestaan als deze om dringende redenen verplaatst moeten worden. Deze bedrijven mogen een bebouwingsoppervlak krijgen van 2 hectare groot. Onder voorwaarden is een groter bebouwingsoppervlak dan 2 hectare mogelijk.

Ook bestaande niet grondgebonden veehouderijen mogen uitbreiden tot een bouwperceel van maximaal 2 hectare en – indien gekoppeld aan een andere ambitie - meer dan 2 hectare groot worden. Dit wekt een groei van intensieve veehouderijen in de hand en is strijdig met uw eigen provinciale beleid. Inspreker vraagt de provincie omwille van de opgaves voor meer natuur-inclusieve landbouw en herstel van de biodiversiteit de mogelijkheden voor meer niet-grondgebonden landbouw te schrappen in dit ontwerp.

Reactie

In de Omgevingsvisie De Romte Diele hanteren wij het uitgangspunt dat er geen nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven bij mogen komen. Voor de bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven gelden in principe geen beperkingen voor verdere groei. Net als bij grondgebonden agrarische bedrijven geldt ook voor intensieve bedrijven dat extra inspanning voor biodiversiteit, (leef)milieu of duurzaamheid een plus kan opleveren in de vorm van extra ontwikkelruimte. Bij uitbreiding moeten de principes worden toegepast. Dit biedt voldoende waarborg dat de gewenste ontwikkelruimte alleen geboden kan worden als de plannen zorgvuldig worden voorbereid en er rekening is gehouden met de inpasbaarheid van de plannen in de omgeving. Wij zien daarnaast ook dat sommige gemeenten zelf al terughoudend beleid hebben opgesteld voor intensieve takken. Al met al vinden wij het op dit moment niet nodig om provincie breed de mogelijkheden voor uitbreiding van intensieve bedrijven geheel te schrappen.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

227. Inspreker: FMF Kern van de zienswijze

Ondanks een concentratie van het glastuinbouwgebied in Sexbierum mogen bestaande glastuinbouwgebieden met 50 procent van hun glasoppervlak uitbreiden. Hiermee lijkt afscheid te zijn genomen van de concentratie van de glastuinbouw. Dit is niet in lijn met wat hierover in de omgevingsvisie staat om de glastuinbouw te concentreren.

Onduidelijk is of deze glastuinbouwgebieden eenmalig van deze uitbreidingsmogelijkheid gebruik mogen maken of dat bij elke aanvraag 50 procent uitbreiding mogelijk is.

Reactie

Wij hebben geen afscheid genomen van ons beleid om glastuinbouw te concentreren. In de Omgevingsvisie De Romte Diele is aangegeven dat nieuwe glastuinbouwbedrijven alleen in de concentratiegebieden zijn toegestaan. Bestaande glastuinbouwbedrijven die willen uitbreiden kunnen dit in principe op de bestaande locatie doen.

De regeling voor het uitbreiden van bestaande glastuinbouwbedrijven (maximaal 50%) buiten het concentratie gebied is beleidsneutraal overgenomen uit onze vorige verordening. Dit is dus niet nieuw. Wel nieuw is de mogelijkheid om mee te werken aan een nog grotere uitbreiding, mits de ontwikkeling een bijdrage levert aan andere opgaven en ambities in de provincie en verplaatsing naar een glastuinbouwlocatie niet haalbaar is. Dit is

overeenkomstig het uitgangspunt in de Omgevingsvisie dat extra inspanning voor biodiversiteit, (leef)milieu of duurzaamheid een plus kan opleveren in de vorm van extra ontwikkelruimte. Bij een dergelijke ontwikkeling is het toepassen van de principes belangrijk.

Voor de zorgvuldige inrichting en inpassing moet dan een omgevingstafel worden

georganiseerd waar alle partijen die een belang vertegenwoordigen rondom de ruimtelijke ontwikkeling, met elkaar om tafel gaan. De provincie wil hier ook bij betrokken worden.

Uit de begripsbepalingen voor ‘bestaande bebouwing’ en ‘bestaand gebruik en bestaande functies’ kan worden opgemaakt dat de uitbreidingsruimte van 50% in artikel 2.20 tweede lid, onder c slechts één keer mag worden toegepast gedurende de looptijd van de verordening.

Dit laat echter onverlet dat er op basis van artikel 2.20, derde lid, onder omstandigheden wel ruimte is voor verdere uitbreiding.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

228. Inspreker: gemeente SWF Kern van de zienswijze

In artikel 2.20 onder 2e wordt uitgegaan van een gebruiksgerichte paardenhouderij waar een manege onderdeel vanuit maakt. In de praktijk hoeft dat niet zo te zijn. Er zijn ook

gebruiksgerichte paardenhouderijen waarbij het gaat om pensionstalling. Dergelijk bedrijven hoeven niet aan te sluiten bij het bestaande stedelijke gebied. Enkel wanneer er (tevens) sprake is van een manege, zijn wij het eens met de bepaling dat deze aan moet sluiten bij het bestaand stedelijke gebied. De gemeente verzoekt het artikel aan te passen.

Reactie

Ook als alleen sprake is van pensionstalling dan is de eigenaar vaak degene die zorgt voor het berijden van het paard. Dit betekent dat ook hier verkeersbewegingen plaatsvinden. Een pension is daarom in beginsel beter passend vlakbij een kern dan op afstand hiervan.

Wij denken dat de eis dat ‘redelijkerwijs geen geschikte locatie gevonden kan worden in aansluiting op het bestaand stedelijk gebied’ voldoende ruimte voor maatwerk biedt.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

229. Inspreker: gemeente Waadhoeke Kern van de zienswijze

De gemeente vraagt zich af waarom de bestaande glastuinbouwlocaties ten Noordwesten van Oosterbierum niet expliciet op de kaart met Glastuinbouwgebieden zijn opgenomen?

Reactie

Dit is niet nodig. Bestaande glastuinbouwlocaties kunnen conform de huidige situatie ook in de toekomst worden voorzien van de functie glastuinbouw in nieuwe omgevingsplannen.

Uitbreidingsruimte is nog voldoende aanwezig op de glastuinbouwlocaties die op de kaart met Glastuinbouwgebieden zijn toegestaan.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

230. Inspreker: gemeente Waadhoeke Kern van de zienswijze

De gemeente gaat er vanuit dat het bieden van mogelijkheden voor bedrijfswoningen is voorbehouden aan de gemeente.

Reactie Dat klopt.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

231. Inspreker: gemeente Noard-East Fryslân, Dantumadiel Kern van de zienswijze

In artikel 2.20 eerste lid, onder b is vastgelegd dat in een omgevingsplan buiten bestaand stedelijk gebied een nieuw niet-grondgebonden agrarisch bedrijf kan worden toegestaan, uitsluitend voor zover het gaat om een bestaand niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in een Friese gemeente dat om dringende redenen van maatschappelijke aard verplaatst moet worden. De gemeente vraagt zich af of dit wel beperkt mag/kan worden tot uitsluitend een Friese gemeente.

Reactie

Wij vinden het belangrijk een dergelijke voorwaarde te stellen om te voorkomen dat

intensieve veehouderijen uit andere provincies naar Fryslân komen. Dit is beslist niet onze bedoeling. Wij denken dat een verplaatsing van een intensief bedrijf in Fryslân slechts in uitzonderingsgevallen aan de orde zal zijn. Wij verwachten daarom dat gemeenten deze mogelijkheid niet in hun omgevingsplannen opnemen. Als het al een keer aan de orde is dan kan een afzonderlijk ruimtelijk traject doorlopen worden. Gemeenten worden dan ook niet geconfronteerd met agrariërs uit andere delen van het land die de juridische haalbaarheid in twijfel trekken.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

232. Inspreker: Milieudefensie Kern van de zienswijze

Vestiging van nieuwe bedrijven gaat ten koste van oude bedrijven voor wat betreft fosfaat- en stikstof-uitstoot. Het levert ook weer een groot beslag op de open ruimte in verband de grootte van het bedrijf en aan- en afvoerwegen. Daarom moet eerst worden nagaan of er oude bedrijven zijn die kunnen worden overgenomen en deze om te vormen naar natuur-inclusieve bedrijven.

Grondgebonden dient natuur-inclusief op nivo 3 te zijn zoals staat omschreven in de brief van de staatssecretaris van EZ juli 2017 (kamerstuk 33576 nr 14) met de in die brief vermelde maatregelen. Alle grond dient zelf in bezit of in pacht te zijn voor ruwvoer en mestafzet, of in combinatie met een akkerbouwbedrijf binnen een straal van 10 km.

De grootte van agrarische bedrijven dient beperkt te worden tot 1,5 ha. Het aantal melkkoeien per ha omschrijven in GVE per ha. levert voor deze dieren alleen maar meer uitputting op. Per koe moet steeds meer melk geproduceerd worden. Voorstel om 10.000 kilo als een maximaal aantal kilo melk per ha aan te houden. Bij een natuur-inclusieve

veehouderij hoort geen intensieve veehouderij. Dit moet niet worden toegestaan en ook niet bij verplaatsing van boerderijen. Bestaande agrarische bedrijven dienen in 2030 te voldoen aan alle ambities en opgaven wat betreft herstel biodiversiteit, CO2-reductie en

zonnepanelen op daken (CO2-uitstoot in 2030 op nul).

Reactie

Wij zijn met inspreker van mening dat het heel belangrijk is om nieuwvestiging pas toe te staan als geen gebruik kan worden gemaakt van een vrijkomend bouwperceel. Dit is geregeld in artikel 2.20, tweede lid, onder d.

We stimuleren de landbouwsector om de omslag te maken naar een duurzame, natuur-inclusieve en grondgebonden kringlooplandbouw. Dit doen wij via de integrale

Landbouwagenda. Uitgangspunt van de provincie is en blijft dat de agrarische ondernemer zijn eigen verantwoordelijkheid heeft voor zijn of haar bedrijf. De agrariër moet zelf bepalen wat nodig is voor een duurzame bedrijfsvoering. De provincie heeft een belangrijke rol als aanjager.

In de omgevingsverordening worden niet rechtstreeks regels gesteld voor natuur-inclusieve landbouw. Dit is ook niet aan de orde omdat op basis van de bestemmingsplannen op bouwpercelen bestaande rechten gelden. Wel stimuleren wij natuur-inclusieve landbouw in de verordening door een plus in de vorm van extra ontwikkelruimte te bieden voor bedrijven die een extra inspanning leveren op het gebied van bijvoorbeeld biodiversiteit, (leef-)milieu, duurzaamheid of natuur-inclusief boeren.

Bij het toestaan van nieuwe agrarische bouwpercelen in het landelijk gebied zijn de principes van toepassing, waaronder ook het principe van koppelen en verbinden. De gemeente moet dan een afweging maken op welke wijze de ontwikkeling kan bijdragen aan één of meerdere opgaven voor de leefomgeving. Natuur-inclusieve landbouw is bij het toestaan van een nieuw agrarisch bouwperceel een belangrijke koppelkans.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

233. Inspreker: Stichting Ringsom Great Terherne Kern van de zienswijze

Der is in protte romte foar útwreidingen, dy’t wol maksimaliseard binne, mar dy ’t net altyd oan maatwurkkriteria en oare belangenôfwegingen hoege te foldwaan. By glêstúnbou (tink oan ljochthinder, oantaasting fan lânskipswearden) moat beswier en ynspraak mei

arguminten mooglik wêze. Regeljouwing foar maskerende beplantingen is needsaaklik.

Ek is bygelyks it belang fan greppels foar bioferskaat, wjirms, fûgels noch net behelle yn de beslútfoarming. Greppels, en ek krunige perselen wurde noch altyd massaal egalisearre, wylst mei de mûle en ek op papier bioferskaat wol wichtich fûn wurdt. It artikel set de doar

noch wiid iepen foar fierdere skaalfergrutting. Ynsprekker freeget om mear mooglikheden op te nimmen om echt ta in agraryske bedriuwsfiering te kommen, dy’t wol past yn in geef lânskip en it stribjen nei bioferskaat, seker as dat yn sjenswizen foar plannen ek winske wurdt troch boargers en organisaasjes.

It falt op dat hast by alle artikels ôfwikingen tastien wurde kinne op de regeljouwing mei de mantra fan in bydrage oan oare opjeften en ambysjes, sa as herstel bioferskaat,

enerzjytransysje, klimaatadaptaasje, sirkulère ekonomy, wurkgelegenheid, of fersterking fan it lânskip. Mei oare wurden alles is mooglik mei in etiket derop plakt. Dat giet wol wat fier.

Ynsprekker pleitet foar it goed meihifkjen fan beswieren út de mienskip, fan boargers of organisaasjes by de beslútfoarming.

Reactie

De inhoudelijke principes zoals die in afdeling 2.1 staan zijn van toepassing op

omgevingsplannen. Als we de (reguliere) uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf als voorbeeld nemen dan kan de gemeente op grond van de regels in artikel 2.20

meewerken aan de uitbreiding van de glasopstanden met maximaal 50%. De gemeente moet dan op grond van de artikelen 2.1 tot en met 2.4 bij het opstellen van een

omgevingsplan daarnaast ook de inhoudelijke principes toepassen. Het toepassen van de principes geldt dus niet alleen als gebruik wordt gemaakt van een bepaling met

maatwerkcriteria.

Het klopt dat de omgevingsverordening in de basis veel ruimte biedt voor nieuwe

ontwikkelingen. Dit is in lijn met belangrijke principes als ‘ja, mits’ en ‘decentraal wat kan’ in de Omgevingswet. Het is de bevoegdheid van de gemeente om in omgevingsplannen verantwoorde eigen keuzes te maken. De inhoudelijk principes ‘omgevingskwaliteiten als basis, zorgvuldig en meervoudig ruimtegebruik, koppelen en verbinden’, en ‘gezond en veilig’

geven wij daarbij als belangrijke leidraad mee.

Participatie van de omgeving is een belangrijke pijler in de Omgevingswet. Meestal is het voor overheden verplicht om participatie te organiseren. De gemeenten zijn verantwoordelijk om dit regelen bij het opstellen van omgevingsplannen, door samenwerking te zoeken met bewoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en medeoverheden. Ook zal er uiteraard gelegenheid zijn om een zienswijze in te dienen tegen ontwerpplannen en om daarna in beroep te gaan. Dit is wettelijk geregeld en hoeft derhalve niet in de voorliggende verordening een plek te krijgen.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

Artikel 2.21 Nevenactiviteiten

234. Inspreker: Milieudefensie Kern van de zienswijze

Bij nevenactiviteiten op de bestaande bouwkavel van 1,5 ha dient een deel van het vee te worden afgestoten. Bij nevenactiviteiten moeten voorwaarden worden gesteld aan herstel biodiversiteit, CO2 reductie en zonnepanelen op daken (CO2 uitstoot in 2030 op nul).

Reactie

Deze uitgangspunten gaan verder dan de beleidsuitgangspunten in de Omgevingsvisie De Romte Diele. Wij nemen deze zienswijze daarom niet over.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

Artikel 2.22 Al dan niet aan landbouw gerelateerde nevenactiviteiten

235. Inspreker: gemeente Noard-East Fryslân, gemeente Dantumadiel Kern van de zienswijze

De gemeente heeft de Omgevingsverordening Fryslân gerelateerd aan:

• het Klimaatakkoord waar in hoofdstuk gebouwde omgeving is afgesproken dat 70 PJ Groen Gas in 2030 wordt opgewekt;

• de Green Deal Groen Gas die de provincie mede heeft ondertekend met de bijbehorende routekaart Groen Gas;

• de Regionale Structuur Warmte als bijlage bij de RES 1.0 Fryslan; en

• de eerste uitkomsten van onze warmtetransitie visie, waaruit de nut en noodzaak blijkt van de opschaling van de productie van Groen Gas.

De gemeente wijst er op dat voor de productie van Groen Gas vergisting nodig is.

Co-vergisting (het vergisten van mest + cosubstraten) 1.1 op basis van eigen mest en aangevoerde cosubstraten;

1.2 op basis van eigen mest + aangevoerde mest van derden + aangevoerde cosubstraten.

Vragen gemeente:

De gemeente vraagt zich af of het klopt dat het gestelde onder 1.1 onder artikel 2.22 lid 1 onder c valt. Verder vraagt de gemeente zich af in hoeverre het gestelde onder 1.2 onder artikel 2.22 lid 1 past.

Mono-vergisting (alleen mest) 2.1 op basis van eigen mest;

2.2 op basis van mest van meerdere bedrijven, bijvoorbeeld twee of drie melkveehouders die gezamenlijk de mest op het erf van één van hen vergisten;

2.3 collectieve vergisting waarbij tien-twintig boeren mest leveren (en digestaat afnemen).

Vragen gemeente:

De gemeente vraagt zich af op het klopt dat de omschrijving van artikel 2.22 lid 1 onder c niet in de weg staat aan een bedrijfsvoering waarbij op het erf van één agrarisch bedrijf mest wordt vergist dat afkomstig is van andere agrarische bedrijven.

De gemeente vraagt zich af of de conclusie getrokken kan worden dat 2.22 lid 1 onder c geen ruimte biedt voor collectieve vergisting waarbij het aandeel eigen mest marginaal is. De gemeente vraagt de provincie te bevestigen dat voor dit soort vergisters ruimte wordt

geboden op een nieuwe agrolocatie.

Reactie

Er kan mest van andere agrarische bedrijven worden vergist, mits de activiteiten ten dienste staan van of verband houden met de agrarische activiteiten van het agrarisch bedrijf (de agrariër moet in ieder geval dus ook eigen agrarische producten verwerken). De activiteiten moeten op grond van artikel 2.22, tweede lid ondergeschikt blijven aan de agrarische activiteiten. De conclusie van de gemeente dat op agrarische bouwpercelen geen ruimte aanwezig is voor collectieve vergisting klopt. In de Omgevingsvisie staat dat agrolocaties in landelijk gebied, bedrijventerreinen, en bijvoorbeeld voormalige gaswinlocaties en RWZI’s de

aangewezen plekken zijn voor collectieve vergisting. De regels in de verordening zijn hierop afgestemd. In de toelichting hebben wij dit nader benoemd.

Op grond van artikel 2.23 kan een gemeente onder voorwaarden een agrolocatie ontwikkelen voor een cluster van agrarische bedrijven of agrarische hulpbedrijven of activiteiten voor het bewerken, verwerken en vergisten van mest of andere agrarische producten.

Per abuis is een foute verwijzing naar artikel 2.22 in artikel 2.23 opgenomen. Dit is nu hersteld. Op agrolocaties zijn ook collectieve vergisters toegestaan. Ook is geregeld (conform de uitgangspunten in de Omgevingsvisie) dat niet bedrijfseigen mestvergisters mogelijk zijn op glastuinbouwlocaties en locaties voor openbare nutsvoorzieningen.

Conclusie

Verordening aanpassen: de zinsnede ‘en de in artikel 2.22, eerste lid, onder c genoemde activiteiten’ is vervangen door ‘en activiteiten voor het bewerken, verwerken en vergisten van mest of andere agrarische producten’. De toelichting is aangevuld.

236. Inspreker: gemeente Noard-East Fryslân, Dantumadiel Kern van de zienswijze

Op de juridische letter gelezen zorgt artikel 2.23 niet voor een afwijking van art. 2.22 lid 1 onder c. De afwijking is in de basis gericht op artikel 2.5. De restricties van artikel 2.22 lid 1 onder c blijven bij de beoordeling van artikel 2.23 (nieuwe agrolocatie) dus gelden.

Reactie

Deze constatering klopt. Het is de bedoeling dat op agrolocaties juist ook activiteiten voor het bewerken, verwerken en vergisten van mest worden toegestaan die niet verband houden met de eigen agrarische activiteiten. De regeling is aangepast.

Conclusie

Verordening aanpassen: de zinsnede ‘en de in artikel 2.22, eerste lid, onder c genoemde activiteiten’ is vervangen door ‘en activiteiten voor het bewerken, verwerken en vergisten van mest of andere agrarische producten’.

237. Inspreker: FMF Kern van de zienswijze

Mestvergisting op het bedrijf is toegestaan zolang dit in hoofdzaak voor het bedrijf zelf is.

Onduidelijk is wat er wordt verstaan onder de term “hoofdzaak”? Verder moet deze vergisting

“passen” in de landelijke omgeving. Wat wordt daaronder verstaan? En wordt daaronder ook

“passen” in de landelijke omgeving. Wat wordt daaronder verstaan? En wordt daaronder ook

In document PROCES. 1. Inspreker: FMF (pagina 108-118)