• No results found

Inspreker: particuliere inspreker Kern van de zienswijze

In document PROCES. 1. Inspreker: FMF (pagina 28-32)

Grondgebonden veehouderij - in deze begripsomschrijving worden wederom vage

bewoordingen gebruikt zoals voldoende en overwegend. Hoe gaat worden bepaald of aan deze begripsomschrijving wordt voldaan en wie doet deze controle?

Reactie

In de toelichting bij artikel 2.21 (agrarische activiteiten grondgebonden agrarische bedrijven) is hier uitgebreid op ingegaan. ‘Overwegend’ betekent meer dan de helft. Er moeten dus genoeg gronden bij het bedrijf aanwezig zijn om voor minimaal de helft te kunnen voorzien in de mestafzet en benodigd ruwvoer. Wij hebben geen normstelling opgenomen. De

gemeenten zijn bevoegd om in een omgevingsplan te onderbouwen hoe zij de

grondgebondenheid gaan beoordelen. In de toelichting hebben wij aangegeven dat in ieder geval aan de eis van grondgebondenheid wordt voldaan bij een veebezetting van ca. 3 grootvee-eenheden (GVE) of minder per hectare grasland of voedergewassen.

Conclusie:

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

62. Inspreker: particuliere inspreker Kern van de zienswijze

Grondgebonden veehouderij - Onduidelijk is wat ‘grondgebonden’ in de praktijk

daadwerkelijk is. Wat is voldoende grond? En wat voor mestafzet, alle mest ook als dit mogelijk schadelijk is voor de gezondheid van omwonenden? De gemeente Leeuwarden geeft aan inspreker aan: grondgebonden is als de boer zelf het voer voor zijn geiten uit directe eigen omgeving/land kan halen. Nee, krachtvoer telt dan niet mee dat is bij koeien ook niet zo. Een geitenbedrijf met bijna 3000 geiten die geheel in gebouwen gehouden gaan worden waarbij de bedrijfsvoering gericht is op het houden van geiten, wordt daardoor als niet intensief gezien, omdat de boer zelf gras van het land af haalt dat als voer voor de geiten dient. En als hij de keutels na vier weken afdekken over het eigen land uitrijdt is dat ook grondgebonden, los van of hier mogelijke gezondheidseffecten zijn te verwachten.

Zolang de boer dit maar doet is het grondgebonden en gaat het volgens de definitie top. Als de stront afgevoerd moeten worden dan is ineens sprake van een niet-grond gebonden veehouderij en dan staat het bestemmingsplan het niet toe. Een heldere definitie van wat grondgebonden nu precies is, zou hierbij gemeenten kunnen helpen uiteindelijk te kunnen bepalen wanneer er hier wel/niet van sprake is.

Reactie

Een agrarisch bedrijf is grondgebonden als bij het bedrijf voldoende gronden aanwezig zijn om overwegend te kunnen voorzien in de mestafzet en benodigd ruwvoer. In de toelichting bij artikel 2.20 wordt aangegeven dat dit betekent dat minimaal 50% van de mestafzet op eigen gronden moet vinden en minimaal 50% van het ruwvoer van eigen land moet worden

gehaald. Het gaat dan inderdaad niet om krachtvoer. In de toelichting staat dat gemeenten zelf invulling mogen geven aan het principe van grondgebondenheid. Wij geven alleen enige richting aan door aan te geven dat in ieder geval aan de eis van grondgebondenheid wordt voldaan bij een veebezetting van ca. 3 grootvee-eenheden of minder per ha.

Uit de begripsomschrijving voor ‘niet-grondgebonden agrarisch bedrijf’ blijkt dat geiten- en schapenhouderijen grondgebonden kunnen zijn als er voldoende gronden bij het bedrijf aanwezig zijn. Dit betekent ook dat nieuwe grondgebonden geitenhouderijen in principe toegestaan kunnen worden. Overigens is de gemeente uiteindelijk bevoegd om hier zelf keuzes in te maken. Gemeenten kunnen er voor kiezen strenger beleid te voeren voor het nieuw vestigen van grondgebonden geitenhouderijen.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

63. Inspreker: gemeente Noard-East Fryslân, Dantumadiel Kern van de zienswijze

IBC bouwstof, grond, baggerspecie, achtergrondwaarde en kwaliteitsklasse wonen - Er wordt verwezen naar het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit is

“achtergrondwaarden” gedefinieerd.

Reactie

Vanwege het specifieke overgangsrecht dat geldt voor het onderdeel bodem is het voor bepaalde gevallen best lastig om te doorgronden welk recht op welk moment voor welke toepassing geldt. Voor bepaalde toepassingen blijft het Besluit bodemkwaliteit actueel en in sommige gevallen geldt zelfs nog het oude Bouwstoffenbesluit. Onder het Bal is het

toepassen van IBC bouwstoffen straks niet meer toegestaan, maar daarbij geldt wel een overgangsperiode van zes maanden. Daarbij moet de toepassing wel zijn gemeld vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op oude toepassingen blijft ook het oude recht van toepassing. Voor het toepassen van grond en baggerspecie geldt ook specifiek

overgangsrecht, ook daar blijft het Besluit bodemkwaliteit in een aantal gevallen van toepassing. Daarom wordt voor de begripsbepalingen verwezen naar het Besluit

bodemkwaliteit. Ook in het Besluit activiteiten leefomgeving wordt voor een aantal begrippen nog steeds verwezen naar het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

64. Inspreker: Bosgroep Noord-Oost Nederland Kern zienswijze

“Inheemse soort als bedoeld in artikel 5.35 van de verordening”. Deze uitleg is dubbelzinnig doordat niet gedefinieerd wordt wat een natuurlijk verspreidingsgebied is, waar deze

vastgesteld wordt en welke criteria hiervoor gehanteerd worden.

Reactie

De inheemse soorten waarnaar in dit artikel wordt verwezen, staan op een in bijlage 5.8 toegevoegde lijst. Het betreft hier een lijst met inheemse boomsoorten in Friesland. Deze lijst is in opdracht samengesteld door adviesbureau Tauw en is gebaseerd op de soorten

genoemd in het boek ‘Inheemse bomen en struiken in Nederland & Vlaanderen (Maes et.al, 2013) die hun natuurlijke verspreiding in Friesland kennen.

Als definitie voor “inheemse soort” wordt doorgaans aangehouden: Een soort die van nature voorkomt in Nederland; dat wil zeggen dat het natuurlijk verspreidingsgebied van deze soort geheel of voor een deel over Nederlands grondgebied loopt (Maes et al., 2013; Hoffman, 2011).

Met natuurlijke verspreiding wordt bedoeld dat de soorten zich sinds de hervestiging van planten na de laatste ijstijd (circa 12.000 jaar geleden) spontaan in onze klimaatzone gevestigd hebben, m.a.w. zich op natuurlijke wijze naar Nederland hebben verspreid. Voor sommige soorten is lastig te achterhalen wanneer deze zich in Nederland hebben gevestigd.

Daarom wordt het jaar 1825 als belangrijk ijkpunt genomen, aangezien toen de allereerste min of meer complete en wetenschappelijke flora voor Nederland verscheen: Flora Belgii Septentrionalis. Alle soorten uit dit boek wordt als inheemse soorten voor Nederland beschouwd. Dit boek is ook door Maes et al. (2013), dat gebruikt is voor de selectie van inheemse soorten voor Friesland, genoemd als leidraad voor soorten die tot de inheemse flora van Nederland worden gerekend en dus hun natuurlijk verspreidingsgebied in Nederland hebben.

Conclusie

Verordening aanpassen: de toelichting op artikel 5.36 is uitgebreid met een nadere omschrijving hoe de lijst tot stand is gekomen en waar deze op gebaseerd is.

65. Inspreker: gemeente Noard-East Fryslân, Dantumadiel Kern van de zienswijze

Jachthaven - Bij het begrip jachthaven wordt een relatie gelegd met een gebruik dat hoofdzakelijk aanleggen is. Wat onder aanleggen wordt verstaan is niet gedefinieerd. Een jachthaven biedt ook vaak ruimte voor een vaste ligplaats voor een pleziervaartuig. Wat onder een ligplaats wordt verstaan is niet gedefinieerd. In bijvoorbeeld artikel 2.14

‘kleinschalig recreatieve voorzieningen’ komt het begrip ‘ligplaats’ voor.

Reactie

Wij hebben de definitie van jachthaven iets aangepast om één en ander te verduidelijken.

Een jachthaven mag ook bestaan uit vaste ligplaatsen.

Conclusie

Verordening aanpassen: de begripsbepaling voor Jachthaven luidt nu als volgt: ‘haven, met bijbehorende voorzieningen, waar in hoofdzaak pleziervaartuigen een ligplaats innemen’.

66. Inspreker: gemeente Waadhoeke Kern van de zienswijze

Kampeermiddel – de gemeente vraagt waarom de stacaravan als niet-mobiel

kampeermiddel in de omschrijving is meegenomen. De gemeente wil ook weten hoe je dan omgaat met de categorie ‘daarmee vergelijkbare kampeermiddelen’.

Reactie

De stacaravan zien wij inderdaad als een kampeermiddel. Een kleine chalet (met afmeting stacaravan) of recreatie-ark kan bijvoorbeeld als vergelijkbaar kampeermiddel worden aangemerkt.

Binnen de begripsbepaling voor ‘kleinschalig kampeerterrein’ is het plaatsen van

stacaravans uitgesloten. Op kleine kampeerterreinen zijn alleen mobiele kampeermiddelen zoals tenten en toercaravans toegestaan. Om duidelijk te maken dat hier ook geen

‘vergelijkbare kampeermiddelen’ zijn toegestaan is de definitie van ‘kleinschalig kampeerterrein’ aangepast.

Conclusie

Verordening aanpassen: de begripsbepaling voor ‘kleinschalig kamperen’ is aangepast, zodat duidelijk is dat alleen mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan. Er is een

begripsbepaling voor ‘mobiele kampeermiddelen’ toegevoegd. Hieronder wordt verstaan:

toercaravans, vouwwagens, campers, tenten en vergelijkbare kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans en andere permanent aanwezige kampeermiddelen zoals huifkarren, en tenthuisjes.

67. Inspreker: gemeente Noard-East Fryslân, Dantumadiel Kern van de zienswijze

Kampeermiddel - Het begrip kampeermiddel zou als volgt kunnen worden aangevuld: een tent, een tentwagen, een camper, een caravan, een stacaravan, een huifkar, of naar de aard daarmee vergelijkbare kampeermiddelen ‘één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd dan wel kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf’.

Reactie

Wij nemen deze suggestie over.

Conclusie

Verordening aanpassen: conform bovenstaande is de begripsbepaling aangepast.

68. Inspreker: gemeente Noard-East Fryslân, Dantumadiel Kern van de zienswijze

Karakteristiek gebouw - Bij het begrip ‘karakteristiek gebouw’ wordt verwezen naar een omgevingsplan buitengebied. Dat zal er niet zijn. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet ontstaat van rechtswege één omgevingsplan. Een karakteristiek gebouw kan ook in een kern, stad of dorp zijn. Dan zou er moeten staan: (tijdelijk*) omgevingsplan. *ln bijvoorbeeld ons bestemmingsplan Dokkum Regiostad staan karakteristieke panden aangeduid. Dit wordt straks bij inwerkingtreding van de Omgevingswet het tijdelijk omgevingsplan.

Reactie

Het woord ‘buitengebied’ is niet nodig om het begrip te omschrijven. Dit is geschrapt.

Conclusie

Verordening aanpassen: het woord ‘buitengebied’ is geschrapt in de begripsomschrijving voor karakteristiek gebouw.

69. Inspreker: FMF Kern van de zienswijze

Kleine windturbine – Er wordt geen maximale ashoogte genoemd. De ashoogte/hoogte van de windmolens is eveneens een belangrijk criterium voor een goede landschappelijke inpassing hiervan.

Reactie

Het gaat hier om windturbines met een kleine wiekdiameter. Wij denken daarom dat het niet nodig is om een maximale ashoogte te noemen. Daarbij zijn kleine windturbines in principe alleen binnen het bestaand stedelijk gebied toegestaan en dus niet in het landelijk gebied (artikel 9.3.1, lid 1).

In het landelijk gebied zijn in de basis alleen dakturbines en windturbines met een tiphoogte van 10 meter toegestaan. De gemeente kan daarnaast meewerken aan een innovatieve pilot voor ultrakleine windturbines met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken en een rotordiameter van maximaal 2 meter of kleine windturbines met een verticale as en een rotordiameter van maximaal 2 meter. Er zal niet snel sprake zijn van buitensporig hoge masten. Daarbij wordt van gemeenten gevraagd om de windturbines zorgvuldig in te passen.

Conclusie

Zienswijze leidt niet tot aanpassing van de verordening.

70. Inspreker: gemeente Leeuwarden, SWF, Achtkarspelen, Tytsjerksteradiel

In document PROCES. 1. Inspreker: FMF (pagina 28-32)