• No results found

lakens uit

In document RAZA (pagina 53-57)

gezamenlijke rekening een molen bouwen, die het water uit hun polders naar de Roode Vaart pompte. Nog een eeuw later was een twintigtal poldermolens actief in West-Brabant.76

Daarmee was het probleem een tijdje de wereld uit, maar tegen de aanhoudende verzanding van de rivieren en de verhoging van het peil leek geen kruid gewassen. De molen van de Sint-Maartenspolder kon een hoogteverschil van 1,20 m gemakkelijk overbruggen, maar zodra het buitenwater boven het maalpeil kwam (ap + 0,89 m) moest de molenaar zijn wieken stilzetten. Elders fungeert het maalpeil als noodmaatregel om te voorkomen dat bij nog hogere waterstand de dijken in gevaar komen. Hier werd het maalpeil waarschijnlijk ingesteld om de buren zonder molen nog enige mogelijkheid op natuurlijke lozing te laten. Zo kon het gebeuren dat op het diepste punt van de Sint-Maartenspolder, ondanks die mooie molen, meer dan een meter water werd gemeten. Het bleef behelpen.77

In de achttiende eeuw was enkele malen de suggestie gedaan om het vloedwater bij de monding van Dintel en Vliet te keren met behulp van sluizen. Dan kon op de rivier een vast peil worden gehandhaafd dat hoog genoeg was voor een onbelemmerde scheepvaart en laag genoeg om het polderwater te lozen of weg te pompen. Zo’n waterkering had het bijkomende voordeel dat een grote voorraad zoet water werd vastgehouden. Het afsluiten van zo’n grote opening was allesbehalve eenvoudig en bovenal duur. Niettemin hakte het Departement Bataafs Brabant in 1804 de knoop door. Het besloot tot de aanleg van sluizen in de mond van de Dintel. Het Heemraadschap van de Mark en Dintel werd opgericht om dat plan te realiseren en vooral om de financiering rond te krijgen. Ter geruststelling van de bestaande polderwaterschappen werd het heemraadschap verboden om zich te mengen in de interne zaken van de uitwaterende polders.78

De bouw van twee uitwateringssluizen en een schutsluis, die begin 1805 was aanbesteed, verliep allesbehalve voorspoedig. Het leger werd enkele malen ingezet om de stakende werknemers weer aan de slag te krijgen, kort voor de voltooiing van het werk werd de directeur de laan uitgestuurd en vlak na de voltooiing kon de aannemer zijn faillissement aanvragen. Niettemin konden de sluizen in oktober 1808 in gebruik genomen worden. Inspecteur-generaal A. Blanken Jansz. en het bestuur van het heemraadschap verrichtten de plechtige opening en voeren als eersten door de schutsluis.

Over de werking van de sluis was Heemraadschap Mark & Dintel zeer te spreken. De Haagse Beemden, die vroeger alleen in een droge zomer watervrij waren, zouden dankzij de sluis in januari al droger zijn dan in de droogste zomer. Polder de Hoevense Beemden had dat jaar zijn molen niet eens nodig. Alleen Breda, dat niet mee wilde betalen aan de afsluiting, klaagde dat het water zo laag stond dat schepen de stad niet meer konden bereiken.79

76 Rehm, Geschiedenis van Waspik, 86-87. De Geus en Van Rappard, Statistiek Tableau, 82-83.

77 De Geus en Van Rappard, Statistiek Tableau, 38-39. 78 Van Bree, Heemraadschap van Mark en Dintel, 28. 79 Van Bree, Heemraadschap van Mark en Dintel, 43,

Vreugde en verdriet over de werking van het sluizencomplex verloren al snel hun betekenis. Kort na de oplevering van de sluizen werden namelijk verzakkingen geconstateerd en dat was nog maar het begin. In een poging om de opmars van het Engelse leger in drassig land te stuiten, waren de sluizen, op last van hogerhand, wagenwijd opengezet. Een paar weken later waren de Engelsen vertrokken en konden de sluizen weer worden gesloten. De waterstand was al na veertien dagen weer normaal, dus de sluis deed zijn werk. Maar de bodem van de sluis kwam omhoog. Herstelwerkzaamheden konden niet voorkomen dat begin 1810 een deel van het sluizencomplex in de diepte verdween. Negen maanden later

spoelde een van de deuren aan op Overflakkee.80 80 Vriend, ‘Rivier de Mark (III)’, 135-138.

Oudenbosch Wagenberg Terheijden Heusden Dussen Roosendaal Etten Bergen op Zoom Breda Dongen Alphen Oosterhout Waalwijk Tilburg Zevenbergen Steenbergen Geertruidenberg A m e r Klundert Moerdijk Willemstad Oud Gastel Dinteloord Nieuw Vossemeer B e r g s c h e V e l d H o l l a n d s c h D i e p W e s t e r s c h e l d e Oude Maasje Mark Mark Donge O o s t e r s c h e l d e G r e v e l i n g e n H a r i n g v l i e t Vliet Aa of W eerijs Dintel 2 1 4 3 0 5 km

Jan van den Noort © Rotterdam 2009

actuele hoogtelijn NAP + 2,50 m bedijking 1421-1843

Haven en Sassen van Zevenbergen poldermolens 1595-1837

kanaalplannen 1639-1648 sluis in Vliet 1823 en Dintel 1828 1 Sint-Maartenspolder

2 Hoevense Beemden

3 Nassau- Arenbergsche en Blokpolder 4 Buitenkreek of Vliet van de Kivors

water ca. 1850

Waterschap Brabantse Delta plaats

Wateroverlast en onvoldoende diepgang – De belangen van de scheepvaart stonden haaks op die van de grondeigenaren. Bij hoogwater had de rivier weliswaar voldoende diepgang, maar dan konden de polders hun water niet meer op natuurlijke wijze lozen. Vanaf 1595 kwamen daar windmolens aan te pas. Zowel de scheepvaart als de afwatering zouden baat hebben bij een kanaal naar het Hollandsch Diep, maar die plannen strandden alle op de hoge kosten. Dankzij sluizen in de mondingen van Dintel en Vliet kon een vast peil worden ingesteld dat zowel voor de scheepvaart als voor de grondeigenaren min of meer aanvaardbaar was.

Blanken: ‘Tot mijn gevoelig leedwezen heb ik getuige moeten zijn van een der zeldzaamste gebeurtenissen, waarvan misschien in de geschiedenis van zeer vroege tijden geen voorbeeld te vinden is, daar het trotse

sluisgebouw, hetwelk uitwendig de kenmerken vertoonde van als het ware voor de eeuwigheid bestaanbaar te zijn, in dit kort bestek van tijd door ontgrondingen onder haar fundamenten en damplanken totaal vernietigd en onherstelbaar geworden [is]...’81

Zo’n catastrofe is niet erg bemoedigend, maar de werking van de sluizen was inmiddels zo overtuigend aangetoond, dat vrijwel onmiddellijk nieuwe plannen werden gesmeed. Die lagen in 1814 al ter tafel, maar de financiering vergde een langere adem. Inmiddels

was ook de dichting van de Steenbergsche Vliet in beeld gekomen. Een commissie onder voorzitterschap van de burgemeester van Steenbergen bereidde de uitvoering voor en dokterde een financiële verdeelsleutel uit. Het Heemraadschap Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet, dat op 28 augustus 1821 bij Koninklijk Besluit werd opgericht, moest op kosten van de belanghebbenden de dichting van de Vliet realiseren. Begin 1822 werden de sluizen aanbesteed, eind 1823 was de klus geklaard. De monding van de Vliet was toen voorzien van een schutsluis en een spuisluis, het Benedensas. Vijftien kilometer stroomopwaarts lag een

81 Van Bree, Heemraadschap van Mark en Dintel, 49.

extra schutsluis, het Bovensas. Rivier en havens werden uitgebaggerd om de scheepvaart ook bij lager peil voldoende diepgang te bieden.82

Tijdens de bouw was een regiment marechaussees achter de hand gehouden om eventuele ongeregeldheden onder het werkvolk meteen de kop in te kunnen drukken, maar optreden bleek niet nodig. Een catastrofe als bij de sluizen in de Dintel bleef dit werk eveneens bespaard. De paalworm stak weliswaar enkele malen de kop op, maar door tijdig herstel en veel koperbeslag werd de worm geweerd en kon erger worden voorkomen.

Enkele jaren na het succes bij de monding van de Vliet werd aan de Dintelmond een tweede poging ondernomen om de rivier af te sluiten. De financiering bleek opnieuw een lastige barrière. Veel polderbesturen beweerden bij afsluiting geen belang te hebben; de hogere gronden hadden de sluizen niet nodig, en de lagere gronden brachten te weinig op om zo’n hoge investering te rechtvaardigen. Maar ook die barrière werd geslecht. De eerste steen voor de tweede sluis kon in 1827 worden gelegd. De bouw van het complex en het uitdiepen van rivier en havens verliep voorspoedig. In 1828 werd de sluis in gebruik genomen.83

Kanalen van de Mark naar het Hollandsch Diep

Dankzij de sluizen kon een peil worden gehandhaafd dat hoog genoeg was om de scheepvaart voldoende diepgang te geven en laag genoeg om het polderwater ruim baan te laten. Vooral het gedeelte stroomafwaarts genoot die voordelen. Stroomopwaarts vroeg het probleem ‘diepgang en ruim baan’ om een andere oplossing.

Sedert de zestiende eeuw had de vesting Breda de beschikking over een inundatiesluis, vlak na de samenvloeiing van de Mark met de Aa of Weerijs (zie kaart p. 62). In oorlogstijd kon de sluis worden gesloten. De rivieren traden buiten hun oevers en de zuidelijke toegang tot de stad was zo goed als onbruikbaar. De stad was dan veilig, maar het land stond dras. Soms werd de schade vergoed.84

In vredestijd werd de sluis ook regelmatig gesloten. Het gebied bezuiden de stad werd dan omgetoverd in een gigantische stortbak, die desgewenst kon worden doorgetrokken om stads- en vestinggrachten een flinke spoelbeurt te geven. Dat was vrijwel iedere zomer raak en die overlast werd doorgaans niet vergoed.

Aanvankelijk was de inundatiesluis bijna twaalf meter breed, maar in 1701 had de Raad van State in zijn wijsheid besloten de breedte terug te brengen tot vijf meter veertig. Voor het water van Mark en Aa of Weerijs was de sluis een bottleneck, zelfs als hij openstond. Buurgemeenten Teteringen, Princenhage en Ginneken en Bavel klaagden steen en been. In 1841 kregen de getroffen gemeenten de verzekering dat de sluis voortaan alleen ’s zomers werd afgesloten en dat het water dan hooguit een halve meter boven Amsterdams Peil zou reiken, een waterstand waarbij de schade beperkt bleef. Het bleek een loze belofte. In april 1842 reikte het water bij de sluis tot ap + 1,82 m.85

82 Delahaye, Roosendaalse en Steenbergse Vliet. Van Donschot, ‘Lotgevallen van Heemraadschap Roosendaalschen en Steenbergschen Vliet’. De Brabander-Burggraaf, Inventaris archief

Heemraadschap Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet. Jan smit, Brabants peil, 168-178.

83 Van Bree, Heemraadschap van Mark en Dintel, 74. Vriend, ‘Rivier de Mark (III)’, 141.

84 Van Opstal aan GS NB, 21-11-1874; SAB-393.1:1197. Leenders, Cultuurhistorische

landschapsinventarisatie Breda, 339-344.

85 Van Opstal aan GS NB, 21-11-1874; SAB- 393.1:1197. Rapport van den ingenieur A. de Geus, dº 15 augustus 1842 betrekkelijk een uitwateringskanaal voor Mark en Dintel, 9; SAB- 393.1:1169.

Stroomopwaarts

In document RAZA (pagina 53-57)