• No results found

diepgang en ruim baan’ om een andere

In document RAZA (pagina 57-60)

De vooruitzichten op verbetering waren allesbehalve gunstig. Door grootschalige ontginning van de heidegronden, tot in België, werd het regenwater steeds sneller afgevoerd, althans tot aan de inundatiesluis. De capaciteit van de inundatiesluis belemmerde een vlotte passage door Breda en na Breda bleef ook nog veel te wensen over.

Volgens waterstaatsingenieur A. de Geus werden de overstromingen mede veroorzaakt door de geringe capaciteit van de rivier zelf. Ten zuiden van Breda stond weliswaar 225 bunder regelmatig blank, maar stroomafwaarts was daar 1775 bunder mee gemoeid. En pakweg 4000 bunder werd niet door de rivier zelf overstroomd, maar verzoop, omdat de polders hun regenwater niet fatsoenlijk konden lozen wanneer de rivier zo’n hoog peil had.86

86 Van Mechelen, Heemraadschap M&D, 192: tussen 1828 en 1876 werden de districtsingenieurs van Waterstaat als waterbouwkundige aan het heemraadschap verbonden. Oudenbosch Wagenberg Terheijden Etten Dongen Oosterhout Zevenbergen Geertruidenberg Klundert Moerdijk Willemstad Oud Gastel Dinteloord H o l l a n d s c h D i e p H a r i n g v l i e t Mark B e r g s c h e V e l d Vliet Dintel dam A m e r

’s-Heerenhuis Lage Zwaluwe

Zevenbergschen Hoek Mark Roode V aart Leur Hoeven Breda Donge Haa gse Beemden 0 3 km

Jan van den Noort © Rotterdam 2009

sluizen dam

plan-De Geus naar 's-Heerenhuis en via Haagse Beemden 1842 plan-Van der Lee 1845

plan-Rose 1857 water ca. 1850

Waterschap Brabantse Delta plaats

Kanaalplannen omstreeks 1850 – In 1842 tekende A. de Geus twee kanaalplannen ter verbetering van de afvoer van de Mark. De ingenieurs N.J. van der Lee en H.S.J. Rose ontwierpen eveneens kanalen tussen Terheijden en het Hollandsch Diep, maar die waren vrijwel uitsluitend bestemd voor de scheepvaart.

Oudenbosch Wagenberg Terheijden Etten Dongen Oosterhout Zevenbergen Geertruidenberg Klundert Moerdijk Willemstad Oud Gastel Dinteloord H o l l a n d s c h D i e p H a r i n g v l i e t Mark B e r g s c h e V e l d Vliet Dintel dam A m e r

’s-Heerenhuis Lage Zwaluwe

Zevenbergschen Hoek Mark Roode V aart Leur Hoeven Breda Donge Haa gse Beemden 0 3 km

Jan van den Noort © Rotterdam 2009

sluizen dam

plan-De Geus naar 's-Heerenhuis en via Haagse Beemden 1842 plan-Van der Lee 1845

plan-Rose 1857 water ca. 1850

Waterschap Brabantse Delta plaats

De afsluiting van de Dintel in 1828 had uiteraard ook effect op de snelheid waarmee het water kon worden afgevoerd, maar het grote werk dat onder de bezielende leiding van De Geus tot stand kwam, had inmiddels zoveel voordelen gebracht dat de nadelen nauwelijks ter discussie stonden. De oplossing werd in een andere richting gezocht.

In 1842 stelde De Geus het Heemraadschap van Mark & Dintel voor om ter ontlasting van beide rivieren een afleidingskanaal te graven tussen Terheijden en het Hollandsch Diep. Om het project betaalbaar te houden had hij in zijn plan geen plek ingeruimd voor de scheepvaart. Daarvoor zouden een breder kanaal, bredere bruggen en bredere sluizen vereist zijn. En voor zo’n kanaal moest al gauw ‘omtrent acht tonnen gouds’ worden neergeteld. Zijn afwateringskanaal was betaalbaar en kostte slechts drie ton.87

De piepjonge Kamer van Koophandel en Fabrieken te Breda, die in 1845 werd geïnstalleerd, tapte uit een ander vaatje. Die koos juist wel voor een scheepvaartkanaal. De mogelijkheid dat Breda via een spoorweg met Antwerpen werd verbonden, vormde het decor voor een buitengewoon actieve opstelling van de kamer. Een maand na de installatie verwittigde de kamer het Heemraadschap van Mark & Dintel, ‘dat men zich alsnu ernstig denkt onledig te houden met het ontwerpen van eene zoo dringend gevorderd wordende verbetering van Uitwatering door middel van een kanaal, hetwelk men gaarne ook aan de Scheeps- en zelfs zoo mogelijk Stoomvaart zoude dienstbaar maken.’88

Anderhalve maand later produceerde ingenieur N.J. van der Lee het plan voor een kanaal van Breda naar het Hollandsch Diep, ‘ingerigt om ook door Stoomschepen te worden bevaren.’ Van der Lee was al net zo openhartig als De Geus. Hij had niet de intentie om een afwateringskanaal te graven, ‘immers toch terwijl de uitlozing vraagt den laagst mogelijken, begeert de scheepvaart den hoogst mogelijken waterstand’. En zulke tegenstrijdige belangen laten zich moeilijk verenigen. Zijn kanaal was eerst en vooral een scheepvaartkanaal. Het Heemraadschap van Mark & Dintel zag er niets in.89

Kanalen van de Mark naar de Amer

In 1857 maakte ingenieur H.S.J. Rose zich sterk voor een kanaal met een iets oostelijker monding bij Lage Zwaluwe in de Amer. Rose gaf een opsomming van alle polders die baat hadden bij zo’n verbeterde afwatering, maar hij koos vervolgens een peil waarbij lozen zo goed als onmogelijk was. Zijn kanaal kon wel ‘zonder bezwaar door schroef- stoombooten worden gebruikt’. Bij het provinciebestuur viel het blijkbaar in de gratie, want een commissie uit de Staten eiste dat het Heemraadschap van Mark & Dintel de aanleg van het kanaal voor zijn rekening nam. De commissie dreigde daartoe desnoods een ander waterschap op te zullen richten.90

Vele jaren werd over het plan gedelibereerd, zonder overigens tot overeenstemming te komen. Henri van Mechelen, secretaris van Mark &

87 Rapport van den ingenieur A. de Geus, dº 15 augustus 1842 betrekkelijk een uitwateringskanaal voor Mark en Dintel, 6, 8-11; SAB-393.1:1169. Kaart zit bij invnr. 1175.

88 KvK Breda aan M&D 23-4-1845; SAB-393.1:1169. 89 N.J. van der Lee, Project-Kanaal van Breda-Moerdijk,

8-6-1845; SAB-393.1:1169. Ontwerp van een Kanaal van Breda naar het Hollandsch Diep nabij den Moerdijk enz., 15-4-1846; SAB-393.1:1169. 90 [H.S.J.] Rose, Rapport van de werkzaamheden en

opnemingen verrigt voor het ontwerp tot verbetering der uitwatering in het Arrondissement Breda, 30-6-1857; SAB-393.1:1170. Van Mechelen,

Dintel en chroniqueur van de geschiedenis van het heemraadschap, gaf een sarcastische samenvatting van de gang van zaken rond het kanaal: ‘Als een weinig belovend wicht ter wereld gekomen, bereikte het de aanvalligen leeftijd van 6 jaren. De pleegouders konden er geen

edelmoedige verzorgers voor vinden, die de kosten van verpleging en opvoeding wilden overnemen, die zij zelf niet wenschten te dragen. Zorgeloosheid, en gebrek aan belanglooze zelfopoffering, van de zijde der eerste belanghebbenden, deden het ten grave dalen. Het lijkje werd bijgezet in het papieren graf, waarin alle vorige kanaalplannen rusten.’91

Maar daarmee was de kous niet af. Ingenieur L.H.J.J. Mazel ontfermde zich over het plan en ging nog een stapje verder door het uit te breiden tot aan de Belgische grens (1863 - p. 63). Dat plan bezweek evenwel onder zijn eigen gewicht. De rijksoverheid was niet bereid om het plan met een prijskaartje van een miljoen gulden te financieren. Minister van Binnenlandsche Zaken J.R. Thorbecke gaf de plannenmakers de goede raad ‘niet op eenmaal alles te willen bereiken, maar zich vooreerst tot het noodige en uitvoerbare te bepalen. Dit is in de eerste plaats de verbeterde uitwatering, een zaak van meer plaatselijk belang, waartoe zij die er voordeel van genieten, moeten samenwerken...’92

In de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd menige Nederlandse stad bevrijd van zijn vestingwerken en vrijwel steeds had de sloop gevolgen voor de afwatering, zo ook te Breda. Eind 1869 overlegde het Heemraadschap van Mark & Dintel met ingenieur F.W. van Gendt over de noodzakelijke stappen. Het was de bedoeling om een deel van de afvoer, als voorheen, door de haven van Breda te leiden. De rest zou via een westelijke ringvaart om de stad worden geleid; ‘men was evenwel beducht dat het water, hetwelk nu door vele kronkelingen langs de buitenwerken der vesting in de rivier komt, bij vele regens of stortbuijen wat al te spoedig zou kunnen toevloeijen’, met het gevolg dat de Mark tussen Breda en Terheijden ‘zoodanig zou kunnen opstijgen’ dat hij buiten zijn oevers trad.93

Ingenieur A.L. de Bruijn-Kops, die desgevraagd zijn licht op de zaak liet schijnen, onderschreef die gedachte en stelde een ‘tweeledige handelwijze’ voor: ‘vrijen doortogt in den zomer en beperking in den winter’. Als het aan hem lag, werd de inundatiesluis vervangen door een brug met een opening die zoveel ruimte bood, ‘dat het water der beide rivieren ... daardoor ongehinderd konde afstroomen’, althans in de zomer. Gedurende de winter kon men, door schotbalken in de brugopening te plaatsen, de afvoer ‘zooveel noodig’ beperken.94

Vlak na de sluis diende zich het tweede probleem aan: de

vestingwerken (zie kaart p. 62). De Bruijn-Kops waarschuwde dat door het dempen van de ‘kapitale vestinggrachten’ minder water kon worden geborgen en dat de wateroverlast dan naar alle waarschijnlijkheid flink

91 Van Mechelen, Heemraadschap M&D, 231-234. 92 Thorbecke aan GS NB, 21-10-1864; SAB-

393.1:1173.

93 Otten, ‘Ontmanteling Breda’, 5. Ongeadresseerd schrijven van M&D 26-12-1869; SAB-393.1:1197. Otten, ‘Ontmanteling Breda’, 19.

94 A.L. de Bruijn-Kops aan M&D, 10-5-1870, bevat Memorie over de uittevoeren werken die bij de sloping der vestingwerken van Breda in het belang van den waterafvoer worden wenschelijk geacht; SAB-393.1:1197.

Het lijkje werd bijgezet in het

In document RAZA (pagina 57-60)