• No results found

De Boven-Mark bevond zich inderdaad ‘in den

In document RAZA (pagina 64-69)

Een poging van Gedeputeerde Staten om het reglement voor Mark & Dintel te veranderen, en zo alsnog het gewenste doel te bereiken, leed eveneens schipbreuk.100

Het heemraadschap zag de bui al hangen en hield er alvast rekening mee dat het vroeg of laat geen belasting meer mocht heffen over de gemeenten langs Boven-Mark en Aa of Weerijs. Maar het voornemen van Gedeputeerde Staten om een nieuw waterschap Boven-Mark te stichten (1876) kwam toch nog eerder dan verwacht en gaf aanleiding tot heftige protesten. Op 5 juli 1878 hakte de provincie de knoop door en besloot tot de oprichting van de waterschappen De Boven-Mark en De Aa of Weerijs. De nieuwe waterschappen zetten zich vrijwel meteen aan de taak die Mark & Dintel had laten liggen.101

Nog meer kanalen van de Mark naar de Amer

Mark & Dintel kon op de vingers natellen dat het verbeteren van de afvoer van de bovenrivieren onmiddellijk effect zouden hebben op de benedenrivier. In december 1880 was het water in Breda tot de ongekende hoogte van ap + 2,28 m geklommen en dat record zou in de nabije toekomst vrijwel zeker worden verbroken. Het heemraadschap

100 Van Mechelen, Heemraadschap M&D, 266, 269, 271-273.

101 Van Mechelen, Heemraadschap M&D, 278-279, 281, 288-289. Provinciaal besluit tot oprichting Waterschap Boeimeer 8-11-1882.

moest een oplossing vinden om de verwachte toevloed te verwerken. Het wekt geen verwondering dat de nieuwe dijkgraaf van Mark & Dintel, H.P. Mastboom, die tevens de scepter zwaaide over de zeer laag gelegen Nieuw Gastelsche polder, daarvoor extra gevoelig was.102

De hoge waterstanden in december brachten hem tot de volgende bespiegelingen: ‘Die toestand gaf aanleiding tot ernstig na denken en van zelves rees bij mij de vraag ... Van waar komt die massa water [,] tot heden onbekend? en zal deze nog niet worden vergroot, indien de BovenMark met al hare vertakkingen zal zijn verdiept en genormaliseerd? ... en zal de rivier in staat zijn die overgroote hoeveelheid water aftevoeren?’ We moeten er bovendien rekening mee houden, ‘dat België ons alle jaren meer water afzendt ... en, overtuigd van den aandrang van het hooger Bestuur zal dat nieuwe Waterschap vlijtig de handen aan ’t werk slaan om ons zoo spoedig mogelijk al het water te zenden’. Het was overduidelijk: ‘...eene herhaling van den toestand van December jl zal en moet plaats hebben.’

Mark & Dintel kon volgens Mastboom niet volstaan met het verdiepen van zijn deel van de rivier en het rechttrekken van de bochten. In normale omstandigheden zou dat weliswaar positief uitpakken, zowel voor de diepgang als voor de afvoersnelheid. Maar bij buitengewoon hoge afvoeren zou de afwatering van de lage polders dan nog eerder gestremd raken. En bij zeer lage afvoeren zou de scheepvaart vrijwel onmiddellijk het kind van de rekening zijn. Mastboom zag meer heil in de aanleg van een afvoerkanaal van de Mark naar de Amer. Dat plan was al vaker op tafel gekomen, maar deze keer sprak het heemraadschap het voornemen uit om een groot deel van de financiering voor eigen rekening te nemen.

Het plan dat in 1881 ter tafel kwam, was in veel opzichten een derde editie van ‘het reusachtig afgewezen plan van 1863’, voor de verandering nu eens getekend door de waterbouwkundig adviseur van het

heemraadschap, architect F.H.A. van der Vaart en diens assistent J.R. van Keppel (zie kaart p. 63).103

Het plan kreeg nogal wat positieve reacties en ook de financiering leek zich gunstig te ontwikkelen, tot minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid J.G. van den Bergh de droom ruw verstoorde. Het ministerie had waterstaatkundige bezwaren. Om de grotere toevloed van water te verwerken moest het kanaal eigenlijk 38 procent groter zijn dan het ontwerp van De Bruijn-Kops, maar het was bijna 25 procent kleiner. Zowel de scheepvaart, als de afvoer van bovenwater behoefden verbetering. Daarnaast verdiende de afwatering van de lage gronden de nodige aandacht. Maar daarin voorzag het plan nauwelijks. Het oordeel van Van den Bergh was vernietigend: ‘Door het ingediende ontwerp wordt in die verschillende belangen geene voldoende verbetering aangebracht, in geen geval evenredig aan de te maken kosten, en wordt geenszins de strijd op[ge]heven of zelfs verminderd tusschen de verschillende belangen.’ Van der Vaart sputterde nog even tegen, maar in 1884 gooide Mark & Dintel de handdoek in de ring. De derde editie van ‘het

102 Dijkgraaf aan bestuur M&D, 10-1-1881; SAB- 393.1:1175.

103 Van Mechelen, Heemraadschap M&D, 295-298, 301, 307. Rapport behoorende bij het plan van een Uitwateringskanaal van de Rivier de Mark nabij Terheyden, naar den Amer, ingezonden aan het Heemraadschapsbestuur van de Mark en Dintel door de gecommitteerde Waterbouwkundigen F.A.H. van der Vaart en J.R. van Keppel, 30-4-1881; SAB- 393.1:1175.

reusachtig afgewezen plan van 1863’ werd bijgezet in het familiegraf. Eenzelfde lot trof het kanaal van Breda naar Oosterhout dat in 1878 door Th. Bleckmann werd getekend. Dat stond via de Donge in verbinding met de Amer en was volgens Bleckmann van nut voor de scheepvaart, de afwatering en de verversing van het stadswater van Breda.104

Het goede voorbeeld

Water is niet alleen alom aanwezig, maar ook, en bij uitstek,

communicatief. Het stroomt van a naar b en als bij a iets verandert dan is dat heel snel duidelijk bij b. In het beste geval pakt de oplossing bij a positief uit voor b. In alle andere gevallen is het zaak om tijdig voor voldoende afleiding te zorgen - let wel: afleiding van al dat water. Met de Mark wilde dat maar niet lukken. De Maas gaf het goede voorbeeld.

104 Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid aan GS NB, 20-9-1883; SAB-393.1:1175. Th. Bleckmann, Kanaal van Breda naar Oosterhout in

verband beschouwd met de waterverversching en waterontlasting van Breda en omstreken (Breda

1878); SAB-393.1:1174.

De lange

In document RAZA (pagina 64-69)