• No results found

en enorme, ja zelfs ruïneuze

In document RAZA (pagina 111-114)

schaden

Wagenberg Terheijden Etten Breda Dongen Oosterhout Waalwijk Tilburg Geertruidenberg Raamsdonk Klundert Moerdijk Zevenbergen Oudenbosch ‘s-Gravenmoer Loonschen Heikant Loonsche Heide Loonsche Duinen Kaatsheuvel Loon op Zand Rijen Donge 1 2 3 4 5 5 6 4 H o l l a n d s c h D i e p Mark B e r gs ch e M a a s A m e r Aa of W eerijs Markk anaal Wilhelminak anaal

Gat van de Ham

's-H ertog enb o sc h-Dr ongelen 0 3 km 11.900 ha 5100 ha 690 ha 1450 ha1750 ha 2090 ha2570 ha 4000 ha 4300 ha 5100 ha 6800 ha 8710 ha 10.000 ha 10.415 ha 10.765 ha 10.965 ha

Jan van den Noort © Rotterdam 2009

actuele hoogtelijn NAP + 2,50 m hoogte NAP 0 tot NAP + 30 m minder dan NAP 0

afleiding op Wilhelminakanaal Afleidingskanaal Oosterhout Afleidingskanaal Loonsche Heide water ca. 1915

Waterschap Brabantse Delta plaats

1 Dongecentrale

2 Brieltjespolder en Steelhovense Vaart 3 afsluitingsvoorstel Bongaerts 1927

4 Haven van Oosterhout 5 Sint Oelbertspolder

6 Ten westen van de Vrijhoevensche Vaart

Plannen voor het ontlasten van de Donge in de jaren twintig – M.C.E. Bongaerts deed drie suggesties voor de afvoer van het bovenwater van de Donge. Ruim 10.000 ha kon desgewenst via de haven Oosterhout afwateren. Hij tekende twee kleinere afleidingen, naar het Wilhelminakanaal en naar het Afwateringskanaal ’s-Hertogenbosch-Drongelen, die samen de afwatering van een vergelijkbaar areaal konden verzorgen.

de rechterzijde van de Donge, wèl het noodige zal worden gedaan om hun terreinen en gebouwen stormvloedvrij te maken, de ondergeteekenden zulks voor eigen rekening zouden moeten doen...’193

Bongaerts beriep zich op het waterschapsrecht. Volgens hem lag het niet op de weg van de waterschappen ‘om middelen te beramen, ten einde buiten hun gebied of waterschapsverband liggend gebied - hetzij polder of Gemeente - voor wateroverlast te behoeden, wanneer zij zich zelf tegen overstrooming beschermen.’ Niettemin werd het Bergse probleem vrij snel de wereld uit geholpen, door de dijken ter plekke dichter langs de rivier te leggen. Maar daarmee was de kous niet af. Bongaerts: ‘Ik ontveins mij geenszins dat de heeren Allard c.s. tegen het project bezwaren zullen blijven opperen, omdat zij nu eenmaal tot de afsluiting van de Donge aan den Dongemond willen komen en tevens tot indijking van een deel van den Noordbrabantschen Biesbosch.’194

De wateroverlast die de beetwortelsuikerfabriek Statendam onder- vond, werd eigenlijk voor lief genomen. Die stond sinds de verlegging van de Maasmond regelmatig een paar decimeter onder water en bij de voorgenomen afsluiting zou dat niet beter worden. Terreinverhoging leek hier de aangewezen weg, maar gezien de ongunstige verhoudingen in de Nederlandse suikerindustrie ontbrak daarvoor de basis. De directie overwoog de fabriek na de lopende campagne voorgoed buiten gebruik te stellen.195

De elektriciteitscentrale die de pnem in 1919 aan de Dongemond had gebouwd, vormde wel een serieus struikelblok. Rijkswaterstaat rekende voor dat het water bij de Dongecentrale tijdens de stormvloed van 26 november 1928 tot ongeveer nap + 2,80 m was gestegen. Bij die stand stak het fabrieksgebouw slechts 12 cm boven het water uit, volgens Rijkswaterstaat ‘geen grote marge van veiligheid’.196

Bongaerts zag dat net iets anders. Volgens hem reikte de vloed van 26 november tot hooguit nap + 2,60 m. De bouwers van de centrale waren uitgegaan van een vloed van maximaal nap + 3,00 m. Een veiligheidsmarge van veertig centimeter leek hem wel voldoende. Na de afsluiting van de Donge zou het peil immers hooguit ‘eenige centimeters hooger’ uitvallen. Extra maatregelen waren dus niet vereist. Bovendien kon het terrein desgewenst, ‘zonder bezwaar en zonder eenigszins beteekenende kosten’, worden verhoogd.197

De behoefte aan deskundige onderbouwing van het gelijk was groot. Bongaerts vroeg het piepjonge Waterbouwkundig laboratorium Delft om advies, maar dat kon voor ‘dergelijk fijn en ingewikkeld werk als het voorstellen der getijbeweging in de Donge’ geen modelproeven aanbevelen, ‘noch in Delft, noch elders’. Bongaerts: ‘De verschillende instanties blijven derhalve aangewezen op het vertrouwen in hunne deskundigen.’198

Twee maanden later kreeg Bongaerts steun uit onverwachte hoek. Tijdens een stormvloed in de nacht van 17 op 18 januari 1931 was de Dongedijk bij Raamsdonk bezweken. Het bestuur van waterschap

193 Adres H. Allard c.s., zj 1929; RAT-1141:435. 194 Bongaerts aan De Beneden Donge, 8-7-1929, 5;

RAT-1141:435. Bongaerts aan De Beneden Donge 11-11-1930; RAT-1141:435.

195 Bongaerts aan De Beneden Donge 11-11-1930; RAT-1141:435.

196 A.L. de Gelder, Rijkswaterstaat directie NB aan Commissaris van de Koningin NB 17-6-1930; RAT- 1141:407a.

197 Bongaerts aan De Beneden Donge 11-11-1930; RAT-1141:435.

198 Bongaerts aan De Beneden Donge 11-11-1930; RAT-1141:435.

De Beneden Donge schreef hem dat de dijkbreuk ‘tamelijk veel schade’ veroorzaakt had, ‘terwijl de Kerkdiensten van de rk Kerk te Raamsdonkdorp niet konden plaats hebben.’ En: ‘Was het door u ontworpen plan uitgevoerd dan zou deze doorbraak niet zijn voorgekomen.’199

Provinciale Waterstaat trok de conclusie dat de Dongecentrale inderdaad geen gevaar liep. Het gebouw kwam niet aan overstromen toe, omdat het water een andere uitweg koos en bij een veel lager peil reeds over de kaden begon te stromen. Maar als de Donge volgens het plan- Bongaerts werd afgesloten, dat wil zeggen ten zuiden van de centrale, en de dijken langs de Dongemond werden verhoogd, dan kon het water niet meer over die dijk stromen en kon de veiligheid niet meer worden gegarandeerd.

Met een afsluiting ten noorden van de Dongecentrale kon Provinciale Waterstaat die garantie evenmin geven. Vooral bij zware regenval zou de afvoer van Dongewater gestremd worden en kon het water achter de

sluizen zo hoog worden opgestuwd, dat de Dongecentrale eveneens in de 199 De Beneden Donge aan Bongaerts 26-1-1931; RAT-1141: 435.

problemen kwam. Wat dat betreft maakte het niet uit of je door de hond of de kat gebeten werd.200

Afsluiten op de lange baan

In de tweede helft van 1931 werd bekend dat de Rijksoverheid de afsluiting van de Dongemond op de lange baan had geschoven. Het was niet langer de vraag of de afsluiting voor dan wel achter de Dongecentrale zou worden gerealiseerd. De nieuwe opgaaf was uit te zoeken hoe de afsluiting van de Donge kon worden gecombineerd met de afsluiting van het Oude Maasje en de bedijking van de Biesbosch. Als die drie zaken namelijk niet op elkaar werden afgestemd zou het ene ten koste gaan van het andere. Een staatscommissie onder leiding van oud-inspecteur- generaal A.R. van Loon boog zich over de kwestie.201

Bij de waterschappen was de teleurstelling buitengewoon groot. De ingelanden van De Beneden Donge waren boos en verbitterd en riepen op tot een krachtig protest. Maar had dat zin? ‘Protesteeren? Er is al zoo lang geprotesteerd. En wat is er bereikt? Niks. De streek moet eerst heelemaal kapot zijn en als het dan te laat is gaan de oogen open.’ De gemoederen liepen hoog op. ‘De verbittering en de stemming van de vergadering wordt hierna van dien aard, dat een behoorlijk verslag niet meer mogelijk is.’ Vrij algemeen klonk de roep ‘Allen aftreden’, maar het bestuur hield een slag om de arm: ‘Zijn volgend jaar nog geen toezeggingen tot tastbare resultaten verkregen, dan zal het Bestuur een voorstel in dien geest indienen en kunnen nog resteerende kasgelden pondsponds gewijze onder de betrokken gemeenten, waterschappen en complexen van gronden verdeeld worden.’202

Veel maatregelen waren uitgesteld omdat die bij een afsluiting van de Donge niet meer nodig waren. Nu was het zaak om de handen uit de mouwen te steken. Nog langer wachten had geen zin, althans dat vonden de voorstanders van afsluiting. Maar het belang van wering en afwatering werd niet door iedereen op dezelfde wijze beleefd. In 1942 nog wees de Commissaris van de Koningin het bestuur van het Waterschap Ten westen van de Vrijhoevensche Vaart op het ‘doorlopend veel te hoog waterpeil’ in het noordelijk blok bouwland. Tijdens de ruilverkaveling was de afwatering daar weliswaar verbeterd, maar vooralsnog viel daar weinig van te merken.203

Het waterschapsbestuur meende de handen in onschuld te kunnen wassen. Volgens het bestuur waren de meeste boeren nog steeds niet overtuigd van ‘het nut en de noodzaak van een lagen waterstand ... en zeker niet de vee-boeren die liefst de slooten vol zien tot aan den rand.’ De meeste percelen in het waterschap werden beweid en vroegen keer op keer om meer water. Het kwam ook regelmatig voor dat ‘door onbevoegden steenen of stukken hout tusschen de sluisdeurtjes worden gestoken, welker aanwezigheid men eerst kan merken, wanneer het land onder water loopt en dan moet weer gewacht worden tot laag water eer die belemmeringen verwijderd kunnen worden.’204

200 Provinciale Waterstaat NB aan GS NB 3-2-1931, 2; RAT-1141:407a. PNEM aan GS NB 25-2-1931; RAT-1141:407a.

201 GS NB aan Zuiderafwateringskanaal 23-12-1931; RAT-1181:325.

202 Beknopt verslag van de vergadering van stemgerechtigde ingelanden van het waterschap De Beneden Donge op 3-9-1931; RAT-1141:435. GS NB aan Zuiderafwateringskanaal 23-12-1931; RAT-1181:325.

203 Commissaris van de Koningin NB aan Waterschap ten westen van de Vrijhoevensche Vaart, 19-10-1942; RAT-1180:62.

204 Waterschap Ten Westen van de Vrijhoevensche Vaart aan Commissaris van de Koningin NB, 30-10-1942; RAT-1180:62.

Vee-boeren die liefst

In document RAZA (pagina 111-114)