glimlach, niet eens op dat uitgezakte lichaam. Ze lachte, ze deed haar best. Vroeger
was ze
meestal wrevelig en dat was ongezellig, dat wist ze. Maar dat ben ik aan 't veranderen,
dacht ze tevreden, dat móét ook veranderen. Want kijk, zoals ze hem nu in bed zag
zitten, met z'n kale kop en eigenlijk met z'n kinderlijke smoel, en daarna, toen hij
dat bord soep op had en weer rustig was gaan liggen, met de radio aan, met z'n grote
handen op de dekens, luisterend naar de muziek, met een lachje om z'n mond, wat
mankeerde daar dan nog aan? Toch niets! Hij voelde zich lekker, hij had rust, hij
had het best naar z'n zin, zo met haar, ook al keek hij dan nog zo misprijzend omdat
ze geen sensuele fantasie had of omdat ze geen gevoel voor muziek, zelfs niet al
speelde daar onze lieve Heer zelf doorheen...
Later op de avond, nooit erg laat natuurlijk, dekte ze hem toe voor de nacht. Ze
had zijn bed uit de voorkamer hierheen gesleept en daar sliep zij nu op, ze wilde hem
's nachts niet alleen laten. Hij lag tegen de linkerwand aangeschoven, zij tegen de
rechterwand. En als het dan donker was zeiden ze nog wat tegen elkaar, bijvoorbeeld:
Lig je goed? - Ja, jij ook? - Nou, welterusten dan. - Welterusten. - Of: Zo'n dag vliegt
om. Heb jij dat nu ook, al zit je niet op je werk? - Mens, een dag is niks! - Ik ben blij
dat je je niet verveelt. - O, ik verveel me geen minuut, daar hoef je niet bang voor te
zijn. Nou, welterusten dan, jongen. Welterusten, ouwetje.
-En die avond zei ze: ‘Ik vind het eigenlijk fijn dat je thuis bent.’ -En hij, speels:
‘Leugenaarster! Je vindt het fijn dat ik ziek ben, dan kan je me tenminste in de gaten
houden.’ En zij weer: ‘Ik ben natuurlijk weleens erg lastig tegen je geweest, dat weet
ik wel.’ En hij: ‘En of! Geen klein beetje!’ Toen zij weer: ‘Maar het was weleens
moeilijk voor me, kan je dat begrijpen?’ En toen hij: ‘Mens, schei uit, wat ben je
zwaar op de hand! Ik ga niet dood! Ik heb jou niks te vergeven.’ En zij: ‘Nou ja,
maar je begreep het toch wel van me.’ En toen hij weer: ‘Kijk eens, ik ben weleens
ondeugend geweest, en dan was jij een lastige ouwe kraai, en zo hoort het ook
eigenlijk, waar of niet!’ Ze knikte instemmend en vertederd, wat hij natuurlijk niet
zag.
rusten dan maar, jongen,’ ‘Welterusten, lastige ouwe kraai.’ Dat waren liefdewoorden,
begrijp dat goed. Ze sliep in met een gevoel van geluk...
En precies de volgende morgen gebeurde het. Ze had thee gezet, ze had hem een
kopje ingeschonken en was toen voor de spiegel gaan staan. Ze deed de krulspelden
uit haar dunne zachte haar en borstelde het stevig uit. Ze dacht: Ik moest toch maar
weer eens een permanent nemen, dan ben ik voorlopig ook weer eens van die
krulspelden af. Ze dacht zelfs: Had ik dat maar veertien dagen geleden gedaan,
voordat hij ziek werd. En terwijl ze zo met haar kapsel bezig was, eerst met de borstel,
daarna met een kam en toen nog eens fatsoenerend met beide handen, dacht ze nog:
Als dat haar nu maar niet zo godsgruwelijk dun was, dan had ik er misschien ook
wat langer plezier van, van zo'n dure permanent...
Loosje had ondertussen z'n thee gedronken. Hij zette het lege kopje opzij, op dat
lage radiotafeltje, en ging weer rustig liggen, met de armen op het dek. En toen,
volslagen onverwacht, zonder een spoor van een waarschuwing vooraf, kreeg hij een
klap in de pols, en onmiddellijk daarop liep er iets vast in z'n borst. ‘O Marie,’ riep
hij, meer niet. Zijn borst was plotseling stijf en loodzwaar, een blok cement, en deed
hem pijn alsof hij onder een ingestort huis lag. Hij merkte het niet, maar het zweet
sloeg hem uit alle poriën, het bloed trok weg uit z'n gezicht, hij probeerde nog wat
te zeggen, het lukte niet. Hij dacht, nu ga ik eraan als ik niet oppas. Weer probeerde
hij wat te zeggen, het lukte weer niet, maar ze begreep hem al. Ze was meteen al
bezig het nummer te draaien dat ze voor zich had staan op het behang. Of de dokter
onmiddellijk komen wou, onmiddellijk! - Hij beloofde het, hij zei nog een woord
om haar tot kalmte te manen, maar dat hoorde ze al niet meer.
Ze zat alweer bij hem, en niet in paniek, maar precies zo kalm als ze behoorde te
zijn. Ze zat roerloos en hield zijn rechterhand heel licht in de hare om hem niet alleen
te laten. Ze keek hem in 't gezicht, niet met bange ogen, niet met de onduldbare vrees
dat ze hem zou zien sterven. Ze keek hem alleen maar aan om te laten merken dat
In document
Anna Blaman, De verliezers · dbnl
(pagina 183-186)