• No results found

Koggenland – Oudendijk | Gemaal Beetskoog

In oktober 2019 is door Archeologie West-Friesland een archeologische waarneming gedaan in de Beetskoog, net ten westen van het oude stoomgemaal. In de koog wordt het watersysteem verbeterd, waarbij een lager waterpeil onder andere moet zorgen voor extra waterbergingscapaciteit. Onderdeel van het project was de aanleg van een nieuw ge-maal met uitlaat richting de Beemster Uitwa-tering, waarbij door de Beetskoogkade zou worden gegraven. Vanwege het historische belang van de laatmiddeleeuwse kade of dijk is Archeologie West-Friesland bij de werk-zaamheden betrokken.

De Beetskoog heeft een bewogen geschiedenis die samenhangt met het oprukkende zeewa-ter. Vrij snel na de ontginning kreeg het gebied waarschijnlijk al last van erosie. Door

Reconstructie van de situatie rond 1300. Ten zuiden van Etersheim loopt de ringdijk van Zeevang (groen). Aan de bovenkant van de afeelding is de zuidzijde van de Westfriese Omringdijk zichtbaar (blauw). De Beemster en de Purmer zijn nog niet ingepolderd. De twee ringdijken zijn verbonden door de Schardammer Keukendijk (geel). De witte stip geeft de onderzoekslocatie weer, de roze stip het Gemaal C. Mantel. Naar: Beekman 1916, met aanpassingen van Schoorl 1982, met eigen toevoegingen.

maaivelddaling en een zeespiegelstijging ver-dween veel land langs de veenstromen en werden hele delen langs het oude Almere weggeslagen. Met name de stormvloeden van 1164 en 1170 hebben vermoedelijk grote in-vloed gehad op het ontstaan van de Zuiderzee en toenemende wateroverlast. Volgens De Cock (De Cock 1975) zijn als gevolg van deze stormvloeden de eerste zeewaterkerende dijken in de regio aangelegd. De Beetskoog ligt tussen twee grote omringdijken. Aan de noordzijde bij Oudendijk loopt de Westfriese Omringdijk, een aaneenschakeling van oude-re dijken die vermoedelijk werd gesloten rond 1250. Het gebied ten zuiden van de Slinger-dijk, bij het huidige Etersheim, behoorde tot de Zeevang. De Zeevang had een ringdijk, die volgens De Cock al in de 12de en volgens Boschma-Aarnoudse in de 13de eeuw werd voltooid.

Het deel tussen beide ringdijken was in deze vroege dijkbouwfase nog buitendijks. Het meer van de Beemster dat was ontstaan door het wegslaan van land langs de oevers van veenstroom de Bamestra, had via de latere Korsloot van rond 1300 vermoedelijk nog een open verbinding met de zee.

Tussen 1320 en 1343 verbond men de West-friese Omringdijk met de Zeevangse ringdijk. Deze verbindende dijk heet nu nog de Schar-dammer Keukendijk. Bij Schardam bouwde men in dezelfde periode een dam met sluis in de Korsloot om het achterland te beschermen tegen het inkomende zeewater. In de periode die hierop volgde zijn langs beide zijden van deze sloot twee kleinere ringdijken gebouwd, waardoor ten zuiden van de sloot de Wester-koog ontstond en ten noorden van de sloot de

Gezicht op de graafwerkzaamheden dwars door de Een van de zes bladen van de Beetskoogkade vanaf de Beemster Uitwatering. De foto is Waterschapskaart van de Beemster uit 1644. genomen vanaf de Dorpsweg van Oudendijk richting het Het noorden is rechts. De witte stip geeft

zuidwesten. de onderzoekslocatie weer, de roze stip het

Gemaal C. Mantel. foto©Ar cheologie W est-Friesland W aterlandsar chief .nl.

Beetskoog. Deze werkzaamheden werden uit-gevoerd in de periode 1344-1388.

Omdat nog niets bekend was over de opbouw van deze 14de-eeuwse dijk of kade - de huidige Beetskoogkade - werd meegekeken tijdens de graafwerkzaamheden.

Over 14de-eeuwse dijken is binnen de regio eigenlijk nog veel onduidelijk. Uit eerder onderzoek langs de Zuiderdijk en de Klamdijk, delen van de Westfriese Omringdijk, is geble-ken dat dijgeble-ken uit de 15de eeuw doorgaans bestonden uit een vrij laag lichaam van circa 1,5 m hoog, van gestapelde en gestorte

veen-zoden. De vraag was dan ook of de opbouw langs de Beetskoog vergelijkbaar of juist afwijkend was.

In een van de sleuven die door de kade werd gegraven, kwamen onderin op drie locaties resten van opgebracht veen tevoorschijn. Uit deze laag werd 16de- of 17de-eeuws roodbak-kend aardewerk geborgen. Vermoedelijk gaat het om de top van een veendijk die in de eeuwen na de aanleg is verstevigd en ver-hoogd. Hiervoor gebruikten de dijkbouwers in deze periode blijkbaar nog veen. Dit wijkt af van het beeld van bijvoorbeeld de

dichtbij-gelegen Klamdijk. Hier gebruikte men als afdekking op de dijk in de late 15de en 16de eeuw al gescherfde kleizoden.

Over de vermoedelijke kruin van de Beets-koogkade liepen in de lengterichting van de dijk meerdere banen grijze klei. Mogelijk gaat het om reparaties van scheuren die zijn ont-staan door aanhoudende droogte of verzak-king. De bovenkant van de veenlaag was in de 17de eeuw en later afgedekt met diverse pakketten grijze klei.

Helaas werd maar tot 1,7 m onder het maai-veld gegraven, waardoor de veendijk niet in

Luchtfoto van de opgraving langs de Oosterdijk gezien vanuit het zuiden met rechts het stoomgemaal uit 1908, het tegenwoordige Stoommachinemuseum. Bovenaan de foto het IJsselmeer.

Onderzoek van een van de acht penanten van de poldermolen. In het naaldhouten raster zijn de juferbalken geslagen. zijn geheel kon worden onderzocht. De

Medemblik | Oosterdijk 1

volledige breedte en hoogte van de oude dijk

kon hierdoor niet worden bepaald. Toch kan In april 2019 kreeg Archeologie West-Friesland deze waarneming worden gezien als een een uitgelezen kans om een poldermolen klein, maar waardevol stukje uit de histo- te onderzoeken langs de Oosterdijk in de

ge-foto©Ar cheologie W est-Friesland foto©Ar cheologie W est-Friesland

rische puzzel die alle dammen, dijken, slui-zen, kogen en andere waterwerken samen vormen in het huidige cultuurlandschap. Dank gaat uit naar het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de frma Beentjes uit Uitgeest.

Archeologie West-Friesland, Sander Gerritsen

meente Medemblik.

Het ging om de funderingen van een met riet gedekte achtkante binnenkruier met dubbel scheprad. De molen (nr. 6) werd in 1634 onder-deel van een molencomplex van vijftien mo-lens, onderverdeeld over vier molenkolken. Iedere molenkolk had een sluis van waar- uit het water uit de polder De Vier Noorder

foto©Ar cheologie W est-Friesland foto©Ar cheologie W est-Friesland foto©Ar cheologie W est-Friesland foto©Ar cheologie W est-Friesland

De baksteen wielbak van poldermolen nr. 6.

De vloer van de vijzelbak.

Koggen door de Westfriese Omringdijk rich- De wielbak was gebouwd op enkele zware ting de Zuiderzee kon worden geloosd. hergebruikte eikenhouten planken met pek De basis van de achtkante binnenkruier werd en paardenhaar erop. Nader onderzoek toonde De rasterfundering van de voor- en achterwaterloop. gevormd door acht penanten die de stijlen

van de molen droegen. De fundering van de penanten bestond uit een vierkanten houten raster van naaldhouten balken. Dit raster was onderverdeeld in vier kleinere vierkanten die alle werden opgevuld met circa 25 jufers van 2 m lang.

Bovenop het naaldhouten raster werd een eikenhouten vloer gelegd waarop de penanten werden gemetseld.

In het midden van de molen werd de met gele Friese bakstenen gemetselde wielbak met een afmeting van 2,5 x 5,3 m gevonden.

In deze bak draaide het onderwiel dat met

aan dat het in ieder geval geen scheepshout is geweest. Mogelijk zijn het onderdelen van oude sluisdeuren.

Ten westen van de wielbak werden de funde-ringen van de voor- en achterwaterloop gevon-den met daartussen de krimp. Het water uit de polder stroomde via de achterwaterloop door de krimp waarin het scheprad draaide. Het scheprad duwde het water vervolgens over de rijzing en de drempel richting de voor-waterloop, van waaruit het water in de boe-zem van de molenkolk terechtkwam. Al deze onderdelen, evenals de penanten, waren ge-bouwd op een rasterfundering en waren opge-De vijzelbak (midden) en de achterwaterloop van de een as verbonden was met de schepraderen. bouwd uit gele bakstenen. Van de funde-poldermolen.

Plangebied Weeshuisgronden op de topografsche kaart.

ringen van het tweede scheprad aan de oostzijde van de molen werden nauwelijks resten gevonden. Een verklaring hiervoor is dat dit scheprad op een hoger niveau heeft gefunctioneerd en bij de sloop grondig is ver-wijderd.

In 1837 werd de schepradmolen uitgerust met een vijzel. Het grote voordeel van de vijzel was dat deze van een dieper niveau water omhoog kon halen en de opvoercapaciteit daarmee werd vergroot. Van de vijzel zelf zijn geen res-tanten gevonden, maar de bak waarin de vij-zel draaide en de nieuw gemaakte achter-waterloop waren nog zeer goed bewaard gebleven. De vijzelbak was gefundeerd op grote naaldhouten palen met daar bovenop een zware naaldhouten balk in de lengte-richting. Op deze funderingen waren de

muren van de vijzelbak gemetseld van 1,5 m hoog en 0,5 m breed. De vloer van de vijzelbak bestond uit dwars gelegde naaldhouten planken. Aan het einde van de bak was de vloer echter gemaakt van gele bakstenen. Mogelijk betreft dit een reparatiefase. De poldermolen heeft niet lang met vijzel gefunc-tioneerd. De opkomst van de stoommachine zorgde er namelijk voor dat in 1869 een hulp-stoomgemaal langs de Oosterdijk werd gezet. Vanaf dit moment werkten de molens en het hulpstoomgemaal nog samen om de polder droog te houden. Toen in 1908 een tweede gemaal aan het hulpstoomgemaal werd toe-gevoegd, werden de molens overbodig ver-klaard en gesloopt.

Archeologie West-Friesland, Bart ter Steege