• No results found

4 EHS in de Gelderse Valle

4.2 Kenmerken van het gebied

De Gelderse Vallei is grofweg het gebied tussen de Veluwe in het oosten en de Utrechtse Heuvelrug in het westen (zie kaart 4.1). In het noorden liggen de Veluwerandmeren en in het zuiden de Rijn. In deze casestudie gaan we grofweg uit van de begrenzing van het ROM-gebied Gelderse Vallei. Hoewel het ROM-gebied door de reconstructie later fors wordt uitgebreid aan de Utrechtse kant (Arkemheen-Eemland en de Utrechtse Heuvelrug) blijft de realisatie van de EHS in het ROM-gebied centraal staan.

De Gelderse Vallei ligt op het grensgebied van de provincies Utrecht (1/3) en Gelderland (2/3). Het ROM-gebied heeft een oppervlakte van 58.000 ha, waarvan circa 8.500 ha stedelijk gebied, 2.800 ha bos- en natuurgebied en ongeveer 45.000 ha agrarisch gebied. Veel van de nog aanwezige natuur in het gebied is erg versnipperd. Een groot deel van de bestaande natuur is te vinden op bestaande landgoederen in het gebied tussen Leusden, Renswoude en Woudenberg (Utrecht) en boven Barneveld. Deze landgoederen bestaan niet alleen uit bestaande natuurgebieden maar ook uit (verpachte) landbouwgrond.

De Gelderse Vallei is van oudsher een echt landbouwgebied. Het gebied wordt gekenmerkt door intensieve veehouderijbedrijven (pluimvee, varkens, kalveren), grondgebonden landbouw (melkveehouderij) en vooral veel gemengde bedrijven. In 1990 zijn er zo’n 5.000 agrarische bedrijven in de Gelderse Vallei. Tien jaar daarvoor waren dat er nog 5.500 (Valleicommissie, 1991a). De snelheid waarmee het aantal bedrijven afneemt ligt hiermee flink onder het landelijke gemiddelde. Over het algemeen worden de agrarische bedrijven in het gebied als ‘taai’ omschreven. Een studie naar bedrijfstijlen formuleert het zo: ”De veehouders in de Vallei kenmerken zich door hun harde werken en vaak sobere leefstijl, wat alles te maken heeft met de historische en religieuze achtergronden van dit gebied (…) Een ander kenmerk (…) is de zakelijke opstelling en het ondernemerschap van de veehouders. Men hecht veel waarde aan ongebondenheid en (…) bindt zich niet snel aan coöperaties” (De Bruin et al., 1991: 1-2).

Kaart 4.1: Reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost

Het grote aantal intensieve veehouderijbedrijven zorgt voor grote milieuproblemen in de Gelderse Vallei. Het gaat om verzuring (vooral ammoniak), vermesting, verdroging, versnippering van natuurgebieden (en landschap). Het probleem is in de jaren ’70 en ’80 alleen maar toegenomen. In de periode 1975-1990 steeg het aantal kippen, varkens en kalveren met zo’n 60%.

De landbouw is niet de enige veroorzaker van de milieuproblemen. Immers ook het aantal inwoners van het gebied is in de tweede helft van de vorige eeuw fors gestegen. Dat heeft zowel plaatsgevonden in steden en dorpen (bv. Amersfoort, Veenendaal, Ede), maar ook op het platteland. Ook de bijkomende uitbreiding van de infrastructuur in het gebied heeft een aantal milieuproblemen (bv versnippering) nog verder versterkt.

Eind jaren ’80 is er (opnieuw) veel aandacht voor milieu en milieubeleid in Nederland. In 1988 komt het ambitieuze Nationaal Milieubeleidsplan uit. Daarnaast worden de bestaande milieuregels voor agrarische bedrijven aangescherpt. Bekende voorbeelden zijn de Ecologische Richtlijn (ammoniak) en de geurregelgeving. Voor de landbouwbedrijven in de Gelderse Vallei leveren deze regels problemen op, omdat ze hierdoor niet meer kunnen uitbreiden.

Ook de uitvoering van het milieubeleid verloopt niet zonder problemen. Veel gemeenten in de Gelderse Vallei blijken nog wel ruimte te bieden voor uitbreiding van veebedrijven, die volgens de milieuregels helemaal niet mogen uitbreiden (Verkenning Functieverandering, 1991). Ook bestemmingsplannen zijn veelal verouderd en 19% van de landbouwbedrijven blijkt in 1991 helemaal geen milieuvergunning te hebben (Driessen en Glasbergen, 1993).

Voor de betrokken overheden bij het landbouw- en milieubeleid (ministeries van LNV en VROM en de provincies Gelderland en Utrecht) is de Gelderse Vallei een moeilijk gebied. Vooral de agrarische sector blijkt maar weinig gevoelig voor overheidsingrijpen. Het wantrouwen in de overheid is vrij groot in het gebied. Hoewel er lokaal soms verschillen zijn, is een belangrijk deel van de plattelandsbevolking van orthodox-protestantse signatuur. Mede hierdoor is men wars van overheidsingrijpen en gewend om dingen in eigen kring op te lossen. Deze cultuur heeft ook tot gevolg dat relatief weinig boeren zijn aangesloten bij de traditionele landbouworganisaties. Schattingen zijn dat het lidmaatschap in de Gelderse Vallei niet boven de 30-40 % uitkomt. Hiermee hebben de overheden ook meteen een probleem met het bereiken van de veehouders.

Bovendien kenmerkt de landbouw in het gebied zich ook door relatief veel kleine bedrijven en een slechte verkaveling. Eerdere pogingen om iets aan de landbouwstructuur te doen via ruilverkaveling of landinrichting liepen meestal op niets uit. Ook hierbij speelt het wars zijn van overheidsingrijpen een rol, alsmede de gehechtheid aan de grond. Hierdoor bestaat er bij overheden als de provincie Gelderland en het ministerie van LNV eind jaren tachtig een algemeen gevoel dat in de Gelderse Vallei weinig valt te halen. Nietsdoen en afwachten tot de problemen zich vanzelf oplossen doordat veel bedrijven uiteindelijk stuklopen op de bestaande beperkingen is een mogelijke strategie. In feit vormt deze ‘koude sanering’ de verborgen strategie van LNV en de provincies in de jaren tachtig. Probleem is de eerder genoemde taaiheid van de agrarische sector in het gebied. De stiekem gehoopte koude sanering komt maar langzaam op gang.

Eind jaren ’80 verandert de strategie en besluiten de provincie Gelderland en de rijksoverheid weer nieuwe energie te stoppen in het gebied. Het gevolg is het ROM-project Gelderse Vallei. In de volgende paragraaf beschrijven we de verdere ontwikkeling van dit beleidsproces in de Gelderse Vallei en de realisatie van de EHS in dit proces.