• No results found

3 Nederlands cannabisbeleid

3.4 Juridische gevolgen schending

Een (quasi-)juridisch oordeel over het Nederlandse drugsbeleid kan vooralsnog slechts in één bron gevonden worden: de jaarverslagen van het Comité van Toezicht. Ter herinnering, dit

comité is het quasi-juridische orgaan158 dat toeziet op de naleving van het EV, en in mindere mate ook op de naleving van het SV (zie par. 1.1.4 en 1.2.3). Uit de jaarverslagen blijkt dat het Comité van Toezicht van mening dat het Nederlandse beleid in strijd is met de VN- drugsverdragen. Heel expliciet is het daarin met betrekking tot het coffeeshopbeleid:

217. While noting that the number of “coffee shops” in the Netherlands has been reduced significantly, the Board reaffirms its position that the operation of such “coffee shops”, which buy, stock and sell cannabis products for non-medical use, is in contravention of the provisions of the 1961 Convention.159

Het Comité is minder expliciet in een veroordeling van het Nederlandse beleid om bezit en teelt voor eigen gebruik toe te staan. Impliciet is wel uit de jaarverslagen op te maken dat het Comité ook daar niet van gediend is. Omgekeerd moedigt het Comité immers de initiatieven van Nederland aan om ook de vraagzijde van de drugsproblematiek aan te pakken. Ter illustratie:

596. The Board encourages the Government of the Netherlands to develop and implement an action plan to discourage cannabis abuse, an initiative that the Government announced in an inter-ministerial policy paper on cannabis in 2004.160

Ondanks de kritiek, is het Comité niet blind voor de Nederlandse pogingen om het beleid (meer) in overeenstemming met de internationale verdragen te brengen (vgl. ook par. 3.1). Dit blijkt in het bijzonder in de reactie van het Comité op de zogeheten Cannabisbrief uit 2004,161 waar de regering een strenger cannabisbeleid introduceerde:

216. In August 2004, the Government of the Netherlands officially informed the Board of a crucial and significant change in its policy on cannabis. In an inter-ministerial policy paper on cannabis, the Government acknowledged that “cannabis is not harmless”, neither for the abusers nor for the community, and stressed the importance of strengthening “measures against street dealing, drug tourism and cannabis cultivation” and of continuing “to reduce the number of coffee shops”. That is a good example of applying objective evaluation of public policies.

(…)

220. The Board welcomes the initiative of the Government of the Netherlands, which is an important step in the right direction—towards full compliance with the international drug control conventions concerning cannabis.162

158 Het gaat hier om een quasi-juridisch oordeel, omdat het Comité van Toezicht niet uitsluitend uit juristen

bestaat (art. 9 EV). Bovendien typeert het zichzelf als een ‘quasi-judicial expert body’. Zie www.incb.org

(geraadpleegd op: 20 mei 2014).

159 Annual report 2001, p. 34-35. Het Comité herhaald dit standpunt ook in vele andere verslagen. Bijvoorbeeld

ook: Annual report 2004, p. 36 en Annual report 2005, p. 84.

160 Annaul report 2005, p. 84. 161 Kamerstukken II 2003/04, nr. 125. 162 Annual report 2004, p. 35-36.

46

Kortom, Nederland krijgt regelmatig reprimandes in de jaarverslagen van het Comité, terwijl het Comité ook zijn ogen niet sluit voor de repressieve(re) koers die Nederland nu is gaan varen.

Benadrukt dient te worden dat Nederland tot nu toe nooit met zwaardere (juridische)sancties te maken heeft gehad, dan de oneervolle vermeldingen in de jaarverslagen. Of dat in de toekomst ook zo zal blijven, is maar zeer de vraag. Vanaf december 2014 zal het Hof van Justitie van de EU volledig bevoegd worden om alle Europese rechtsinstrumenten te toetsen. Zoals uiteengezet in paragraaf 2.4.2, is het nu moeilijk in schatten hoe het Hof en de Commissie om zullen gaan met hun nieuwe bevoegdheden. Het is dan ook slecht in te schatten of het Nederlands beleid in de toekomst veroordeeld zal worden en, indien dat het geval is, welke juridische sancties uit een veroordeling zullen volgen.

3.5 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk is het Nederlandse cannabisbeleid getoetst aan zijn internationaal- en Europeesrechtelijke verplichtingen. Gebleken is dat het Nederlandse beleid op enkele punten daarmee is strijd is. Met name het gedogen van de verkoop van cannabis verhoudt zich slecht tot het internationale en Europese recht. Dit levert in ieder geval strijd op met artikel 4 EV en 7 GO. Naar de huidige stand van zaken is het ook in strijd met artikel 3 GO, maar gelet op de (geleidelijke) invoering van het ingezetenencriterium kan dat in de toekomst veranderen.

Beargumenteerd is dat het gedoogbeleid ook een aanzienlijke schending vormt. Deels is er namelijk sprake van actief handelen van staatswege in strijd met de doelstellingen van het EV, bijvoorbeeld bij het uitvaardigen van een gedoogverklaring. Bovendien is de feitelijke impact van het gedoogbeleid, vooral met het oog op drugstoerisme, zeer groot.

Daarnaast is gebleken dat het Nederlandse drugsbeleid in strijd is met het internationale recht, voor zover het bezit en teelt voor eigen gebruik structureel niet vervolgd wordt. Hierbij gaat het echter slechts om een beperkte inbreuk.

Verder is in dit hoofdstuk onderzocht welke juridische consequenties deze schendingen hebben opgeleverd. Vooralsnog zijn die zeer beperkt gebleven. Het betreft slechts reprimandes in de jaarverslagen van het Comité. Of dat in de toekomstig ook zo zal blijven, is maar zeer de vraag. Vanaf 1 december 2014 zal het Hof van Justitie van de EU immers volledig bevoegd worden om alle Europese rechtsinstrumenten te toetsen. In potentie kan een schending dan aanzienlijke juridische consequenties hebben. Vooralsnog is onduidelijk hoe het Hof om zal gaan met zijn nieuwe bevoegdheden.

Dit hoofdstuk maakt duidelijk dat de schending van een bepaald beleid van het internationale of het Europese recht nog niet direct betekent dat er internationaal- of Europeesrechtelijk geen ruimte bestaat voor dat beleid. Nederland handelt immers al sinds de jaren 70 in strijd met het internationale recht. Sinds de inwerkingtreding van het GO schendt 47

Nederland ook het Europese recht. Voor het huidige drugsbeleid zijn deze schendingen echter geen (serieuze) belemmering gebleken.

Een analyse die uitmondt in de conclusie dat een verdere liberalisatie wel of niet in strijd is met het internationale of het Europese recht, is dus onvolledig. Het is van groter belang te onderzoeken in welke mate een liberalisatie het internationale en/of het Europese recht schendt, of door die schending consequenties te verwachten zijn, en, zo ja, welke.

Eveneens kan uit dit hoofdstuk de eerste suggesties worden afgeleid over hoe een liberalisatie vorm kan worden gegeven, opdat het internationale en het Europese recht zo min mogelijk geschonden wordt. Het ligt voor de hand om bij een verdere liberalisatie de gedoogconstructie uit te breiden naar de productiefase. Gebleken is dat de enigszins hypocriete constructie, waarbij handelingen wel strafbaar zijn gesteld, maar niet worden vervolgd, er in resulteert dat in ieder geval de strafbaarstellingsverplichtingen van het internationale en het Europese recht niet worden geschonden.

Bovendien ligt het voor de hand om ook bij een verder geliberaliseerd cannabisbeleid de behartiging van de volksgezondheid als belangrijkste uitgangspunt te behouden. De SUO laat immers aan lidstaten de ruimte om een liberaal cannabisbeleid te voeren, mits dat beleid dient ter voorkoming en behandeling van verslaving, en mits voldoende inspanning wordt geleverd ter voorkoming van grensoverschrijdende effecten van dat beleid. Zolang een verdere liberalisatie nog steeds de volksgezondheid dient, past het in ieder geval doelmatig binnen de exceptie van de SUO. Een dergelijke liberalisatie hoeft dus geen strijd met de SUO op te leveren.